ECLI:NL:RBMNE:2024:4160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
UTR 23/6490
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en afwijzing van toeslag op grond van de Toeslagenwet wegens onduidelijke woonsituatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de afwijzing van zijn aanvraag voor een nieuwe toeslag. Eiser, die een uitkering op grond van de WAO ontvangt, heeft zijn toeslag aangevraagd in aanvulling op deze uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen vast woonadres heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke woonsituatie in overeenstemming is met het door hem opgegeven briefadres. Eiser heeft in het verleden weliswaar toeslagen ontvangen onder vergelijkbare omstandigheden, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen recht geeft op herhaling van de eerdere besluiten. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht de toeslag heeft ingetrokken en de aanvraag voor een nieuwe toeslag heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij op de relevante datum zijn hoofdverblijf in een woning had. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6490

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Jansen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking met ingang van 1 januari 2023 van een toeslag die hij kreeg op grond van de Toeslagenwet en tegen de afwijzing van de aanvraag voor een nieuwe toeslag.
2. Op 26 juni 2023 heeft eiser een toeslag aangevraagd op grond van de Toeslagenwet in aanvulling op zijn WAO [1] -uitkering. Deze aanvraag is door het Uwv afgewezen met een besluit van 7 juli 2023 (primair besluit 1), omdat eiser geen vast woonadres heeft. Met een ander besluit van 7 juli 2023 heeft het Uwv om dezelfde reden beslist dat de toeslag die eiser ontving op grond van de Toeslagenwet met ingang van 1 januari 2023 wordt stopgezet (primair besluit 2). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
3. Het Uwv heeft op de bezwaren tegen de primaire besluiten 1 en 2 beslist met één beslissing op bezwaar van 7 november 2023 (het bestreden besluit). Daarin zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is het Uwv bij zijn eerdere besluiten gebleven.
4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het Uwv deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank geïnformeerd niet aanwezig te kunnen zijn.

De achtergrond van de zaak

6. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de WAO. In aanvulling op die uitkering ontving eiser vanaf 28 juni 2016 een toeslag op grond van de Toeslagenwet naar de norm voor een alleenstaande. Deze toeslag is door het Uwv in 2019 en 2021 geschorst, dat wil zeggen tijdelijk niet uitbetaald. De eerste keer was vanaf 1 oktober 2019, omdat het Uwv geen juist post-/woonadres had van eiser. Bij besluit van 7 februari 2020 heeft het Uwv de toeslag over de periode vanaf 1 oktober 2019 nabetaald, omdat eiser had aangetoond dat hij op dat moment een (brief)adres had in [plaats 1] ( [adres 1] ). De tweede keer was de toeslag per 1 februari 2021 geschorst omdat het Uwv geen nadere informatie had ontvangen na zijn verzoek van 18 januari 2021 over zijn leefvorm op het adres [adres 2] in [plaats 1] , wat volgens het Uwv nodig was om kunnen vaststellen of eiser nog recht had op een toeslag, omdat op dit adres meerdere personen stonden ingeschreven. Bij besluit van 6 mei 2021 heeft het Uwv de toeslag nabetaald vanaf 1 februari 2021, omdat eiser alsnog de gevraagde informatie had verstrekt.
7. Het Uwv heeft eiser per brief van 29 september 2022 gevraagd om zich uiterlijk op 21 december 2022 in de gemeente in te schrijven, omdat was gebleken dat eiser niet meer ingeschreven stond in de basisregistratie personen van zijn gemeente. Omdat het Uwv geen melding van inschrijving had ontvangen van de gemeente, heeft het Uwv de WAO-uitkering met zijn besluit van 27 december 2022 beëindigd vanaf 1 januari 2023. Vervolgens heeft eiser op 27 maart 2023 een brief gestuurd aan het Uwv samen met een brief van de afdelingsmanager Inkomen en Schulddienstverlening van de gemeente [gemeente 1] van diezelfde datum. In die brief verklaart de afdelingsmanager ermee in te stemmen dat het briefadres van de eiser voor de komende drie maanden het adres is van de afdeling Inkomen en Schulddienstverlening van de gemeente [gemeente 1] ( [adres 3] ). Omdat eiser weer stond ingeschreven bij de gemeente heeft het Uwv op 4 april 2023 beslist de WAO-uitkering weer te hervatten vanaf 1 januari 2023. Daarna heeft eiser weer een toeslag op zijn WAO-uitkering aangevraagd. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder ‘inleiding’ uiteen is gezet.

Wat vinden partijen?

Het standpunt van eiser
8. Eiser vindt het onterecht dat hij geen toeslag krijgt omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Eiser geeft aan dat hij tot en met 1 februari 2024 een postadres heeft gehad, namelijk op het [adres 3] in [plaats 2] , waarvan hij ook een verklaring van de gemeente heeft overgelegd. Volgens eiser mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij weer aanspraak zou maken op de toeslag, omdat hij in het verleden onder dezelfde omstandigheden ook recht had op toeslag. Na de stopzetting per 1 oktober 2019 van de toeslag is deze namelijk weer per 1 oktober 2019 uitbetaald, nadat eiser een verklaring van de gemeente [gemeente 2] had overgelegd dat het adres [adres 1] zijn postadres is. Na de stopzetting per 1 februari 2021 is de toeslag ook weer per 1 februari 2021 uitbetaald, omdat eiser alsnog informatie heeft overgelegd over zijn financiële huishouding op het adres [adres 2] . Dit was ook weer een postadres. Daarnaast vindt eiser dat het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
Het standpunt van het Uwv
9. Het Uwv blijft bij zijn bestreden besluit. Hij geeft daarvoor als reden dat de hoofdverblijfplaats van eiser niet bekend is en daarom de feitelijke woonsituatie van eiser niet beoordeeld kan worden. Een postadres of briefadres is daarvoor niet voldoende. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft het Uwv gewezen op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:48), waarin volgens het Uwv is geoordeeld dat het recht op toeslag terecht was afgewezen, omdat als gevolg van de onduidelijke woonsituatie niet kon worden vastgesteld of de uitkeringsgerechtigde recht had op een toeslag. Volgens het Uwv mocht eiser er ook niet op vertrouwen dat hij weer een toeslag zou krijgen met het briefadres, onder meer omdat de twee eerdere keren de toeslag ten onrechte niet definitief is beëindigd, maar geschorst, en je volgens vaste rechtspraak een foute beslissing niet hoeft te herhalen.
10. Het Uwv spreekt in het primaire besluit 2 over het ‘stopzetten’ van de toeslag en in zijn bestreden besluit over het ‘intrekken’ van de toeslag. Daarover heeft de rechtbank vragen gesteld aan het Uwv op de zitting. Het Uwv heeft toegelicht dat met de term ‘stopzetten’ intrekken wordt bedoeld, zoals ook is genoemd in het bestreden besluit. De term is waarschijnlijk in het primaire besluit 2 gebruikt, om in begrijpelijke taal uit te leggen wat het besluit is. Daarmee begrijpt de rechtbank dus dat wordt bedoeld dat de uitkering definitief, met terugwerkende kracht is beëindigd met ingang van 1 januari 2023. Het Uwv heeft in dat verband toegelicht dat de wettelijke grondslag daarvoor artikel 12a van de Toeslagenwet is.

Overwegingen van de rechtbank

Wettelijk kader
11. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat moet de rechtbank beoordelen?
12. De rechtbank beoordeelt of het Uwv met het bestreden besluit terecht heeft beslist dat de toeslag wordt ingetrokken en of het Uwv terecht de aanvraag voor een nieuwe toeslag heeft geweigerd. De rechtbank moet dat beoordelen aan de hand van wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
13. Het Uwv heeft de intrekking van de toeslag niet beperkt tot een bepaalde periode. De te beoordelen periode is voor wat betreft de intrekking daarom 1 januari 2023 (de ingangsdatum van de intrekking) tot en met 7 juli 2023 (de datum van primair besluit 2). [2]
14. Bij de beoordeling van de aanvraag om een toeslag is van belang dat eiser
de toeslag heeft aangevraagd met ingang van 1 januari 2023. Hij heeft in het formulier van de aanvraag ingevuld dat hij de toeslag aanvraagt omdat zijn leefsituatie is gewijzigd en dat dit per 1 januari 2023 zo is. De rechtbank beoordeelt dus of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser per deze datum niet in aanmerking komt voor een toeslag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
15. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht de toeslag heeft ingetrokken en terecht de aanvraag voor een nieuwe toeslag heeft geweigerd. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt. De rechtbank zal eerst ingaan op de grondslag voor de intrekking van de toeslag en de weigering om een nieuwe toeslag. Daarna legt de rechtbank uit waarom de beroepsgronden van eiser niet slagen.
De intrekking van de toeslag
16. Het Uwv kan van de ontvanger van een toeslag op grond van de Toeslagenwet – eiser in dit geval – vragen om aan te tonen dat de feitelijke woonsituatie van hemzelf in overeenstemming is met het adres dat hij heeft verstrekt. Diegene moet dan aantonen waar en hoe hij woont, de zogenaamde inlichtingenplicht. [3] Het Uwv kan op die manier verifiëren of degene die aanspraak maakt op toeslag ook feitelijk woonachtig is op het opgegeven adres in Nederland. Als de ontvanger dit niet aantoont en als gevolg daarvan te veel toeslag heeft ontvangen of niet meer kan worden vastgesteld of de ontvanger van de toeslag daarop nog recht heeft, dan moet het Uwv het recht op toeslag herzien of intrekken. [4]
17. Het Uwv heeft op 29 september 2022 geconstateerd dat eiser niet langer stond ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente. Daarom heeft hij aan eiser bij brief van 29 september 2022 gevraagd om zich uiterlijk op 21 december 2022 in de gemeente in te schrijven, dan wel om bewijs te overleggen van een conflict met de gemeente over de inschrijving, of, als hij niet in Nederland woonde, zijn buitenlandse adres door te geven. Eiser heeft daarop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Op 27 maart 2023 heeft eiser aan het Uwv een verklaring gestuurd van de gemeente dat zijn briefadres vanaf 27 maart 2023, [adres 3] in [plaats 2] is. Daarmee heeft eiser aangetoond dat hij vanaf 27 maart 2023 een briefadres had. Nog daargelaten dat eiser dit briefadres pas had vanaf 27 maart 2023, en dus niet in de gehele relevante beoordelingsperiode (1 januari 2023 tot en met 7 juli 2023), is met het briefadres niet aangetoond dat zijn feitelijke woonsituatie daarmee in overeenstemming is. Alleen al omdat het briefadres niet bij een woning hoort, maar het gaat om het adres van de afdeling Inkomen en Schulddienstverlening van de gemeente [gemeente 1] , is dit niet aangetoond. Als gevolg van zijn onduidelijke woonsituatie kon niet worden vastgesteld of eiser van 1 januari 2023 tot en met 7 juli 2023 nog recht had op een toeslag. Daarom was er voor het Uwv een grondslag om de toeslag met ingang van 1 januari 2023 in te trekken. Dringende redenen waarom het Uwv geheel of gedeeltelijk van intrekking af had moeten zien, heeft eiser niet gesteld en zijn de rechtbank ook niet gebleken.
De afwijzing van de nieuwe aanvraag om een toeslag
18. Om in aanmerking te kunnen komen voor een toeslag op grond van de TW dient de betrokkene zijn hoofdverblijf in een woning te hebben. Dit vloeit voort uit de tekst van artikel 2 van de Toeslagenwet bezien in combinatie met de tekst van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Toeslagenwet. [5]
19. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij op 1 januari 2023 zijn hoofdverblijf in een woning had. Het hoofdverblijf van een betrokkene is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf in een woning heeft. De verwijzing naar zijn briefadres op het adres van de afdeling Inkomen en Schulddienstverlening is daarvoor onvoldoende. Waar iemands hoofdverblijf is, ziet op het zwaartepunt van iemands persoonlijk leven. Een briefadres bij een gemeentelijke instelling zegt niets over eisers persoonlijke leven en eiser heeft geen andere concrete feiten of omstandigheden over zijn woonsituatie aangedragen. Daar komt nog bij dat hij het briefadres nog niet had op de relevante beoordelingsdatum (1 januari 2023), zoals ook blijkt uit het uittreksel van de Basisregistratie Personen dat het Uwv heeft overgelegd.
Strijd met zorgvuldigheidsbeginsel
20. Eiser vindt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, maar dat heeft hij niet nader onderbouwd. Dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld bij zijn besluitvorming is de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met het vertrouwensbeginsel
21. Volgens eiser mocht hij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij weer aanspraak kon maken op de toeslag, omdat hij in het verleden onder dezelfde omstandigheden, met een postadres, ook recht had op toeslag. Eiser doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel.
22. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiser aannemelijk maakt dat van de zijde van het Uwv toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht, waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het Uwv in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het Uwv kan worden toegerekend. [7]
23. Het Uwv heeft in 2019 en in 2021 de toeslag geschorst, en daarna weer uitbetaald toen informatie van eiser was ontvangen. De tweede keer in 2021 heeft het Uwv de schorsing beëindigd toen eiser met het formulier ‘Informatie financiële huishouding doorgeven’ had aangegeven dat hij geen gezamenlijke financiële huishouding had op het adres [adres 2] . Eiser geeft in beroep aan dat dit ook een briefadres was, maar gelet op de brief van 18 januari 2021 met het verzoek om informatie over de financiële huishouding op het woonadres [adres 2] is het Uwv er destijds van uitgegaan dat dit geen briefadres was, maar een woonadres. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook in 2021 geen sprake van een beëindiging van de schorsing onder dezelfde omstandigheden.
24. De eerste keer in 2019 is de schorsing beëindigd toen eiser aan het Uwv een adres had doorgegeven ( [adres 1] ), hij met het formulier ‘Informatie financiële huishouding doorgeven’ had doorgegeven dat hij geen gezamenlijke financiële huishouding had en het formulier ‘opsturen huurcontracten’ had ingevuld en opgestuurd. Bij het laatste formulier had eiser aangegeven dat het adres [adres 1] een briefadres is dat door de gemeente is toegekend. Dat toekenningsbesluit heeft hij bijgevoegd. Er was toen dus sprake van een beëindiging van de schorsing, ondanks dat eiser toen ook een briefadres had. De rechtbank ziet overigens dat eiser bij zijn aanvraag om een toeslag van 30 augustus 2016 als adres ‘ [adres 4] in [plaats 1] ’ had opgegeven. Dit adres is gelegen op het gemeentehuis van de gemeente [gemeente 2] . De aanvraag is destijds toegewezen met het besluit van 2 september 2016, welk besluit ook geadresseerd is aan eiser op het adres [adres 4] . Dit lijkt er op te wijzen dat het Uwv destijds onder dezelfde omstandigheden, namelijk ook met een briefadres van een niet-woning, de aanvraag om een toeslag wel heeft toegewezen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het Uwv de toeslag nu ook had moeten toekennen of de intrekking had moeten herzien. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat aan een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fouten niet een rechtens geaccepteerd gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat in de toekomst daarin wordt volhard. [8] De rechtbank constateert dat bij de toekenning op basis van de eerdere aanvraag om een toeslag en de beëindiging van de schorsing in 2021 destijds de feitelijke woonsituatie van eiser, anders dan nu, geen rol heeft gespeeld voor het Uwv, terwijl dit wel van belang is voor de vraag of iemand (nog langer) recht heeft op een toeslag op grond van de Toeslagenwet. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk heeft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2024.
de rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Toeslagenwet (TW)
Artikel 1, derde lid:2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
ls gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 1, vierde lid:
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 2, eerste lid en tweede lid, aanhef:
1. Recht op toeslag heeft een gehuwde, die:
recht heeft op loondervingsuitkering, en
per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 98,10.
2. Behoudens het derde lid hebben voorts recht op toeslag een ongehuwde die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, een ongehuwde die uitsluitend met een of meer personen als bedoeld in het negende lid in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en een ongehuwde, die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die: (…)
Artikel 11a, voor zover hier van belang:
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uwv een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
(...)
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
Artikel 12a, voor zover hier van belang:
1. In aanvulling
opartikel 12
kanhet Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen degene die aanspraak maakt op toeslag of zijn wettelijke vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat:
(…)
de feitelijke woonsituatie van degene die aanspraak maakt op toeslag, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van zijn kind.

Voetnoten

1.WAO staat voor Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 2 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:891.
3.Artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder b van de Toeslagenwet.
4.Artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Toeslagenwet.
5.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:48.
6.Zie 4.7. van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:48.
7.Zie bijvoorbeeld 4.1. van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2076.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2022.