ECLI:NL:RBMNE:2024:299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/4202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de weigering van een ZW-uitkering door het UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 25 januari 2024, wordt de weigering van het UWV om een ZW-uitkering toe te kennen aan eiser beoordeeld. Eiser had zich op 18 mei 2015 ziekgemeld, maar het UWV oordeelde dat deze ziekmelding niet plausibel was. De rechtbank concludeert dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ziekmelding niet plausibel is en dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken na de datum van de tussenuitspraak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Wijnands, heeft in beroep aangevoerd dat het UWV in strijd heeft gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de argumenten van eiser in overweging genomen en verzoekt het UWV om een nadere toelichting te geven op de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4202

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Wijnands),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Het UWV heeft de aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) geweigerd omdat de ziekmelding per 18 mei 2015 niet plausibel is.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 15 juli 2022.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B).
Met de brief van 2 oktober 2023 heeft het UWV antwoord gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser was werkzaam als administratief medewerker voor 40 uur per week. Op 18 mei 2015 heeft hij zich ziekgemeld. In de brief van 26 juni 2015 stelt de bedrijfsarts dat eiser beperkingen heeft met zijn energie en met de concentratie. Eiser is geschikt voor zijn eigen werk, maar nog niet vijf hele dagen. Met voldoende lichaamsbeweging en steun van een therapeut kan eiser volgens de bedrijfsarts op korte termijn herstellen. De bedrijfsarts stelt in deze brief dat is afgesproken dat eiser in de week van 29 juni gaat beginnen voor drie hele dagen. Eiser kan vervolgens op 6 juli uitbreiden naar vier hele dagen per week en eiser kan 13 juni
(de rechtbank begrijpt juli)verder uitbreiden naar volledig zijn eigen werk. Hij kan dan volgens de bedrijfsarts hersteld worden gemeld. De arbeidsovereenkomst is per 1 november 2015 van rechtswege beëindigd.
2. Op 28 oktober 2015 heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij brief van 19 november 2015 heeft het UWV aan eiser laten weten dat zijn eerdere WW-uitkering herleeft. De WW-uitkering wordt op voorschotbasis uitgekeerd omdat er nog een loonvorderingsprocedure loopt waardoor de situatie kan wijzigen. Eiser heeft op 28 januari 2016 een verzoek ingediend om terug te komen op het besluit van 19 november 2015 en een nieuw recht op een WW-uitkering toe te kennen. Het UWV heeft dit verzoek afgewezen, omdat niet voldaan is aan de wekeneis van artikel 17 van de WW. Eiser heeft verder een loonvorderingsprocedure tegen zijn ex-werkgever ingesteld. [1] Hij heeft op 8 september 2016 een vaststellingsovereenkomst getekend in verband met achterstallig salaris over de periode juli tot en met oktober 2015. Eiser heeft op 4 november 2016 het UWV verzocht om, gelet op dit nieuwe feit, terug te komen op het besluit van 19 november 2015 en hem alsnog een nieuw recht op een WW-uitkering toe te kennen. Bij besluit van 5 december 2016 heeft verweerder het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 19 november 2015 afgewezen. Bij besluit van 19 mei 2017 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard omdat hij niet voldoet aan de wekeneis. Weken van ziekte of arbeidsongeschiktheid worden namelijk niet in aanmerking genomen voor de wekeneis. In de uitspraak van 15 maart 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen het besluit van 19 mei 2017 ongegrond verklaard. In de uitspraak wordt onder andere het volgende gesteld: “De rechtbank stelt voorop dat eiser niet voldoet aan de wekeneis als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WW. Eiser heeft een contract van 26 weken gehad, maar heeft een groot deel van deze periode niet kunnen werken, omdat hij ziek was. Het feit dat zijn werkgever alsnog zijn loon heeft doorbetaald gedurende deze periode maakt dat niet anders.” [2]
3. Op 28 oktober 2020 heeft eiser het UWV verzocht om een onderzoek in te stellen naar zijn arbeidsongeschiktheid op 1 november 2015. Het UWV heeft na medisch onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat de ziekmelding per 18 mei 2015 niet plausibel is en vindt dat eiser daarom geen recht heeft op een ZW-uitkering.
5. Het UWV heeft de medische grondslag van het bestreden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts B&B van 14 juli 2022
.

Wat vindt eiser

6.1
Eiser is het niet eens met het UWV. Hij verzoekt om hetgeen in bezwaar is opgeworpen als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser verzoekt de rechtbank primair om hem met terugwerkende kracht een ZW-uitkering toe te kennen. Hij stelt dat het UWV heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12 Awb. Bovendien is eiser van mening dat niet wordt voldaan aan de toetsnorm van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), namelijk dat de verzekeringsarts zijn bevindingen inzichtelijk motiveert en de rapporten consistent en concludent moeten zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een verwijsbrief van de huisarts naar de neuroloog en de GGZ ingediend.
6.2
Het UWV heeft volgens eiser ten onrechte beoordeeld of hij per 18 mei 2015 recht had op een ZW-uitkering. Eiser heeft namelijk verzocht om het recht op een ZW-uitkering per 30 november 2015
(de rechtbank begrijpt 1 november 2015)te beoordelen, het einde van het dienstverband en de loondoorbetalingsverplichting. Verder is eiser van mening dat het UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Hij stelt dat de verzekeringsarts B&B veel waarde hecht aan het oordeel van de bedrijfsarts dat eiser per 13 juli 2015 volledig hersteld zou zijn. Eiser stelt dat dit een vermoeden is, en geen bindend advies. De ex-werkgever van eiser heeft ook geen re-integratiewerkzaamheden op touw gezet waardoor eiser zijn werkzaamheden niet stapsgewijs, zoals aangegeven door de bedrijfsarts, heeft kunnen hervatten. Eiser heeft zich vervolgens opnieuw ziekgemeld. De ex-werkgever heeft eiser gezegd dat hij niet opnieuw beoordeeld hoefde te worden door de bedrijfsarts en dat zij uitgaan van de hersteldatum van 13 juli 2015. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is hierdoor niet opnieuw beoordeeld. Hij is dan ook van mening dat de beoordeling van de bedrijfsarts geen actueel beeld geeft van zijn arbeidsongeschiktheid ten tijde van de beëindiging van zijn dienstverband. Naast de klachten en beperkingen die eiser ten gevolge van het ongeval heeft behouden (voet-, nek-, schouder- en cognitieve klachten), ging het met eiser ten tijde van de nieuwe ziekmelding op psychisch vlak allesbehalve goed. Uit het huisartsendossier blijkt ook dat in september 2015 door de huisarts over een burn-out wordt gesproken en dat hij is doorverwezen naar de POH GGZ. Hij stelt dat er sprake was van slapeloosheid, continue stress en veel piekeren. Ook had hij financiële problemen en op privégebied speelde van alles. Verder stelt eiser dat hem wordt verweten dat hij een vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend waarin staat dat hij per datum uitdiensttreding arbeidsgeschikt is. Eiser is van mening dat dit hem niet kan worden tegengeworpen en dat in het geheel geen waarde kan worden gehecht aan de bepaling dat eiser arbeidsgeschikt uit dienst is getreden. Eiser was ten tijde van de ondertekening ziek, hij had onder andere burn-outklachten. Verder had eiser ook al geruime tijd geen loon ontvangen. Ook heeft eiser zowel voorafgaand als na ondertekening aangegeven dat hij het niet eens was met de vaststellingsovereenkomst.
6.3
Ter zitting verwijst eiser naar de eerdere WW-procedure waarin wordt gesteld dat hij niet heeft gewerkt wegens ziekte waardoor hij geen recht had op een WW-uitkering. Dit was in het voordeel van het UWV. Nu het in het nadeel is van het UWV stelt het UWV dat er geen sprake is van ziekte. Eiser vindt dit opmerkelijk en tegenstrijdig.
6.4
Eiser acht het onderzoek onzorgvuldig omdat er geen arbeidsdeskundige is betrokken bij de beoordeling. Een onderzoek naar de geschiktheid van ‘zijn arbeid’ is in beginsel voorbehouden aan de verzekeringsarts. Echter, de verzekeringsarts dient ook een goed beeld te hebben van wat de maatgevende arbeid is. In de verzekeringsgeneeskundige rapportages wordt geen aandacht besteed aan wat de maatgevende arbeid precies inhoudt, zo ook niet hoe vaak/lang eiser moet lopen per dag. Ook is het onderzoek volgens eiser onzorgvuldig omdat hij in de bezwaarfase niet is gezien door of heeft gesproken met een verzekeringsarts B&B. Hij verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van de CRvB. [3] Verder stelt eiser dat niet inzichtelijk is gemaakt wat zijn beperkingen waren volgens het UWV ten tijde van de datum in geding. Er is geen FML opgesteld. Dit ontneemt eiser de mogelijkheid om gericht te kunnen reageren op welke beperkingen al dan niet ten onrechte zijn meegenomen.
7 Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank om een deskundige te benoemen. Hij verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van de CRvB. [4] Eiser stelt dat hij in bewijsnood verkeert. Hij heeft namelijk in eerste instantie geen hulp/behandeling gezocht. Dit maakt het voor eiser – nu jaren later – vrijwel onmogelijk om zelf medische informatie te overleggen waarmee hij deze klachten en beperkingen kan aantonen. Dit geldt eveneens voor de cognitieve problematiek, eiser is dan ook van mening dat hij bewijsrechtelijk in een zeer nadelige positie verkeert omdat het UWV telkens stelt dat er geen of onvoldoende medische informatie per datum in geding voorhanden is om te oordelen dat eiser niet geschikt was voor de maatgevende arbeid.
8. Eiser verzoekt de rechtbank het UWV te veroordelen in de kosten van dit geding in bezwaar en beroep. Ook verzoekt eiser het UWV te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de aan eiser na te betalen uitkeringstermijnen vanaf het moment dat deze uitkeringstermijnen betaalbaar gesteld hadden moeten worden, tot de dag der voldoening, zijnde de toerekenbare schade welke eiser heeft geleden als gevolg van de als onrechtmatige daad te beschouwen beslissing van het UWV, een en ander op grond van artikel 8:88 Awb.

Wat vindt de rechtbank

9. De vraag is of het UWV terecht heeft bepaald dat de ziekmelding per 18 mei 2015 niet plausibel is en dat eiser daarom geen recht heeft op een ZW-uitkering.
10. De rechtbank vindt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ziekmelding niet plausibel is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Medische grondslag van het bestreden besluit
12. De rechtbank kan het UWV volgen dat zij kijken naar 18 mei 2015 als beoordelingsdatum voor het recht op een ZW-uitkering. In het verweerschrift van 28 februari 2023 stelt het UWV dat eiser in de brief van 28 oktober 2020 heeft verzocht om een onderzoek naar de arbeidsongeschiktheid per 1 november 2015. Echter, om een recht op een ZW-uitkering te beoordelen dient onderzocht te worden of iemand ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en wat de eerste dag van deze arbeidsongeschiktheid is. Het UWV heeft eiser hiernaar gevraagd. Eiser heeft het UWV medegedeeld dat 18 mei 2015 de eerste dag is dat hij arbeidsongeschikt was. Het UWV stelt dat daarom terecht is uitgegaan van 18 mei 2015 als eerste dag dat eiser arbeidsongeschikt was. Ook kan de rechtbank het standpunt van het UWV volgen dat volgens de jurisprudentie een spreekuurcontact met een verzekeringsarts B&B in bezwaar niet vereist was omdat eiser in de primaire fase is gezien door een verzekeringsarts.
13. Het UWV merkt in het verweerschrift terecht op dat indien er twijfel bestaat over arbeidsongeschiktheid in een ver verleden, deze twijfel voor rekening is van eiser. Volgens vaste rechtspraak moet de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico blijven van degene die (alsnog) de late aanvraag doet. [5] De rechtbank is echter van oordeel dat het UWV op basis van de aanwezige medische informatie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de ziekmelding niet plausibel is.
13.1
De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts over eisers medische situatie in de periode van 1 januari 2014 tot en met 1 mei 2017. De huisarts heeft journaalregels van deze periode opgestuurd, brieven van de podotherapeut van 16 september 2014, 28 oktober 2014, 19 september 2015, een brief van de orthopeed van 13 april 2015 en een X-calcaneus bdz van 20 februari 2015. Verder is de brief van de bedrijfsarts van 26 mei 2015 in het dossier opgenomen en de in beroep ingediende verwijsbrieven. De verzekeringsarts B&B stelt in het rapport van 14 juli 2022 dat eiser in 2014 voet/hielklachten heeft gehad en in 2015 burn-outklachten. Voor de hielklachten zijn volgens de verzekeringsarts B&B ernstige afwijkingen niet aangetroffen, zeker geen afwijkingen die administratief werk zouden kunnen beletten. Ook is volgens de verzekeringsarts B&B een ernstige psychopathologie of een ernstig psychiatrisch ziektebeeld niet vastgesteld. Hij verwijst hierbij naar de brief van de bedrijfsarts van 26 mei 2015. Uit de informatie van de huisarts komt dit volgens de verzekeringsarts B&B ook niet naar voren. Een medische onderbouwing voor arbeidsongeschiktheid ontbreekt daarom volgens de verzekeringsarts B&B, in ieder geval voor een langere duur van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B hiermee voorbij gaat aan hetgeen de bedrijfsarts heeft gesteld in de brief van 26 mei 2015. De bedrijfsarts merkt op dat eiser beperkingen heeft met zijn energie en met de concentratie. Hij is geschikt voor zijn eigen werk, maar nog niet vijf dagen. De bedrijfsarts heeft daarom met eiser afgesproken om eerst drie dagen en vervolgens vier dagen te werken om op 13 juli 2015 de werkzaamheden weer volledig te hervatten. De bedrijfsarts gaat er klaarblijkelijk vanuit dat eiser (tijdelijk) niet in staat is om zijn werkzaamheden volledig uit te voeren vanwege zijn beperkingen. De rechtbank ontvangt graag een nadere toelichting hoe dit zich verhoudt met de conclusie dat de ziekmelding niet plausibel is. De rechtbank verzoekt de verzekeringsarts B&B om hierbij nader in te gaan op de maatgevende arbeid van eiser.
13.2
Verder stelt de verzekeringsarts B&B dat als er al sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid door ziekte, dat dit niet langer is geweest dan tot 13 juli 2015. Ook dit kan de rechtbank niet volgen. Uit de brief van de bedrijfsarts blijkt dat de verwachte hersteldatum van 13 juli 2015 is gebaseerd op de opbouw van de werkdagen. Uit het dossier blijkt dat eiser niet meer heeft gewerkt en dat er geen re-integratie heeft plaatsgevonden. Daarbij volgt uit de mailwisseling tussen eiser, de bedrijfsarts en de jurist van Arboned van 27 oktober 2015 dat een gegeven hersteldatum geen bindend advies is. De situatie kan veranderen, waardoor mogelijk het door de bedrijfsarts afgegeven advies (bijvoorbeeld een hersteldatum) zou kunnen veranderen. De rechtbank verzoekt het UWV dit ook mee te nemen in de beoordeling.
13.3
Ter zitting heeft het UWV een toelichting gegeven op de WW-procedure waarin is gesteld dat eiser niet voldoet aan de wekeneis omdat hij een periode niet heeft gewerkt wegens ziekte. Het UWV stelt dat eiser onvoldoende heeft gewerkt en dus niet aan de wekeneis heeft voldaan, waardoor de WW-uitkering is afgewezen. De reden voor het niet voldoende werken is volgens het UWV nooit onderzocht; er is afgegaan op de verklaring van eiser dat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt. Pas nadat de ziekmelding met terugwerkende kracht is ingediend is volgens het UWV de plausibiliteit van de ziekmelding onderzocht. In de WW-procedure destijds is niet formeel beoordeeld door een verzekeringsarts of eiser ongeschikt was voor zijn arbeid. Het UWV bevestigt dit ook in de brief van 2 oktober 2023. De rechtbank kan begrijpen dat eiser dit opmerkelijk en tegenstrijdig vindt. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende uitgelegd dat in de WW-procedure voornamelijk van belang was dat eiser een aantal weken niet heeft gewerkt waardoor hij niet aan de wekeneis voldoet. Dat eiser stelt dat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt, is door het UWV daarom niet nader onderzocht. De rechtbank betreurt echter wel deze gang van zaken. Het had op de weg van het UWV gelegen als uitvoeringsinstantie van zowel de ZW als de WW om te onderzoeken of eiser recht had op een ZW-uitkering in plaats van een hernieuwd recht op een WW-uitkering. Dit had ook de nu schijnbare strijdigheid van de stellingen van het UWV kunnen voorkomen.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 13.1 en 13.2 is overwogen, berust het bestreden besluit niet op een zorgvuldig onderzoek en een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
15. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a, van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval aanleiding. Om het gebrek te herstellen is een aanvullende motivering van de verzekeringsarts B&B vereist.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak. Herstel kan met een aanvullende motivering, of als dat nodig is, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
17. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week na de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen drie weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. De rechtbank zal na de reacties van de partijen nagaan of een zitting nodig of gewenst is, of dat direct een einduitspraak op het beroep kan worden gedaan.
18. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het UWV op binnen een week na de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het UWV in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2024.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 15 maart 2018 van de rechtbank Midden-Nederland, r.o. 1.
2.Zie rechtsoverweging 4.