Uitspraak
21.3718 WIA
OVERWEGINGEN
30 mei 2006. Daarmee is sprake van een zogenoemde laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak moet, als daarvan sprake is, de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, voor risico blijven van de degene die (alsnog) de late aanvraag doet. [1] Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat het bewijsrisico (toch) bij het Uwv ligt omdat het Uwv niet heeft voldaan aan de in artikel 64, tweede lid, van de Wet WIA genoemde verplichting. In dat kader is van belang de, door het Uwv in de bezwaarfase aan appellante opgestuurde, interne memo van 21 maart 2007. In deze memo is vermeld dat er geen WIA-traject loopt, en dat een aanvraagformulier is verstuurd maar dat geen aanvraag is binnengekomen. Mede gelet op het tijdsverloop sinds 2006 is het feit dat appellante pas ter zitting van de Raad expliciet en niet onderbouwd heeft ontkend dat zij het aanvraagformulier heeft ontvangen onvoldoende om er van uit te gaan dat het Uwv niet heeft voldaan aan de in artikel 64, tweede lid, van de Wet WIA genoemde verplichting, nog daargelaten wat de gevolgen daarvan zouden zijn voor deze zaak.
2 september 2020 overwogen dat uit de medische informatie naar voren komt dat er geen sprake is van onderliggende neurologische afwijkingen die een verklaring geven voor de epilepsie, zodat er ook geen aanleiding is om te veronderstellen dat dit leidt tot beperkingen in het dagelijks functioneren van appellante. Volgens de arts bezwaar en beroep heeft de verzekeringsarts terecht aangenomen dat rekening moet worden gehouden met het kunnen optreden van een epileptische aanval, waarmee de in de FML gestelde beperkingen in lijn zijn. De arts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat uitlokkende factoren voor een aanval niet duidelijk zijn aan te geven. Omdat de neuroloog in de brief van 14 oktober 2005 te kennen heeft gegeven dat de aanvallen soms wel en soms niet geluxeerd worden door slaaptekort heeft de arts bezwaar en beroep in de FML van 3 september 2020 aanvullend beperkingen opgenomen voor werken in de avond en in de nacht. In het rapport van
25 februari 2021 heeft de arts bezwaar en beroep naar aanleiding van de gronden in beroep nader toegelicht dat er geen aanleiding is meer beperkingen in de FML van 3 september 2020 op te nemen, nu geen sprake was van een actief ziekteproces in verband met de ziekte van Crohn op de datum in geding en evenmin sprake was van een chronisch slaaptekort. De bij appellante ten tijde in geding aanwezig zijnde stresserende omstandigheden zijn geen reden om beperkingen aan te nemen omdat er geen ziekte of gebrek aan ten grondslag lag. Het Uwv heeft met de rapporten van 20 april 2020 van de verzekeringsarts en van 2 september 2020 en 25 februari 2021 van de arts bezwaar en beroep deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van
3 september 2020 (per 29 mei 2006) voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.