RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Arabaci).
Inleiding
1. Eiser is in de periode van 16 augustus 2012 tot 30 april 2018 gedetineerd geweest, eerst in Duitsland en later in Turkije. Aansluitend heeft hij een periode bij broers in Turkije gewoond.
2. Op 18 mei 2021 is eiser teruggekomen in Nederland. Ongeveer een maand later, op 16 juni 2021, heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd, die is toegekend met het besluit van 15 juli 2021. Deze vergunning heeft eiser in oktober 2021 kunnen ophalen.
3. Om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud heeft eiser op 9 augustus 2021 een bijstandsuitkeringaangevraagd (met terugwerkende kracht per 18 mei 2021). Verweerder heeft met de brieven van 10 augustus 2021, 23 augustus 2021 en 24 augustus 2021 nadere informatie van eiser opgevraagd. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag met het besluit van 13 september 2021 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet de gevraagde informatie heeft overgelegd.
4. Daarna heeft eiser op 14 oktober 2021 nogmaals een bijstandsuitkering aangevraagd. Hij vraagt de uitkering met terugwerkende kracht in te laten gaan, namelijk per 18 mei 2021. Ook in het kader van deze aanvraag heeft verweerder nadere informatie opgevraagd, ditmaal met de brief van 15 oktober 2021. Met een e-mail van 21 oktober 2021 is namens eiser uitstel gevraagd voor het verstrekken van de stukken, omdat het ophalen van de ingewilligde verblijfsvergunning een aantal weken kan duren. Verweerder heeft het gevraagde uitstel verleend met de brief van 28 oktober 2021 tot 11 november 2021. Vervolgens zijn namens eiser nadere stukken gestuurd met de e-mails van 4 november 2021 en 10 november 2021.
5. Met het primaire besluit van 18 november 2021 heeft verweerder een bijstandsuitkering toegekend per 14 oktober 2021. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt, in essentie omdat hij het er niet mee eens is dat de uitkering niet per een eerdere ingangsdatum is toegekend.
6. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Inhoud bestreden besluit (in essentie)
8. Verweerder stelt dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht is vastgesteld op 14 oktober 2021. Voor de ingangsdatum van de bijstandsuitkering wordt in hoofdregel de datum aangehouden waarop iemand zich voor het eerst gemeld heeft.Als de belanghebbende na de melding niet zo spoedig mogelijk een aanvraag indient en hem dit te verwijten is, dan kan worden afgeweken van deze hoofdregel. In dat geval kan de uitkering pas worden toegekend vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend.Verweerder is uitgegaan van de tweede (huidige) aanvraagdatum (14 oktober 2021), omdat eiser zich niet direct op 18 mei 2021 bij verweerder heeft gemeld om een aanvraag te doen. Bovendien heeft hij in de eerste aanvraagprocedure (de aanvraag van 9 augustus 2021), ondanks herhaalde verzoeken om informatie, niet (tijdig) alle gegevens verstrekt en ook niet om een termijn gevraagd om dit alsnog te doen. Daarom is de eerste aanvraag buiten behandeling gesteld.
9. Volgens verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ook blijkt niet dat eiser vanwege zeer bijzondere redenen een verblijfsvergunning heeft gekregen. De stelling dat eiser een onmenselijke behandeling heeft gehad of onterecht heeft vastgezeten wordt niet onderbouwd. Eiser had dus direct bij aankomst in Nederland een aanvraag kunnen indienen.