ECLI:NL:RBMNE:2023:744

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/4453
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering en terugwerkende kracht in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht over de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiser, die in de periode van 16 augustus 2012 tot 30 april 2018 gedetineerd was in Duitsland en Turkije, heeft op 18 mei 2021 Nederland weer betreden en een verblijfsvergunning aangevraagd, die op 15 juli 2021 werd toegekend. Eiser heeft op 9 augustus 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd met terugwerkende kracht per 18 mei 2021, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat hij niet de gevraagde informatie had overgelegd. Eiser diende op 14 oktober 2021 opnieuw een aanvraag in, maar het college stelde de ingangsdatum van de bijstandsuitkering vast op 14 oktober 2021, wat eiser betwistte. De rechtbank oordeelde dat de hoofdregel is dat bijstandsuitkeringen niet met terugwerkende kracht worden toegekend, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze hoofdregel rechtvaardigden. Eiser had niet tijdig de benodigde informatie verstrekt en had geen rechtsmiddel aangewend tegen de eerdere buitenbehandelingstelling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Inleiding

1. Eiser is in de periode van 16 augustus 2012 tot 30 april 2018 gedetineerd geweest, eerst in Duitsland en later in Turkije. Aansluitend heeft hij een periode bij broers in Turkije gewoond.
2. Op 18 mei 2021 is eiser teruggekomen in Nederland. Ongeveer een maand later, op 16 juni 2021, heeft hij een verblijfsvergunning aangevraagd, die is toegekend met het besluit van 15 juli 2021. Deze vergunning heeft eiser in oktober 2021 kunnen ophalen.
3. Om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud heeft eiser op 9 augustus 2021 een bijstandsuitkering [1] aangevraagd (met terugwerkende kracht per 18 mei 2021). Verweerder heeft met de brieven van 10 augustus 2021, 23 augustus 2021 en 24 augustus 2021 nadere informatie van eiser opgevraagd. Vervolgens heeft verweerder de aanvraag met het besluit van 13 september 2021 buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet de gevraagde informatie heeft overgelegd.
4. Daarna heeft eiser op 14 oktober 2021 nogmaals een bijstandsuitkering aangevraagd. Hij vraagt de uitkering met terugwerkende kracht in te laten gaan, namelijk per 18 mei 2021. Ook in het kader van deze aanvraag heeft verweerder nadere informatie opgevraagd, ditmaal met de brief van 15 oktober 2021. Met een e-mail van 21 oktober 2021 is namens eiser uitstel gevraagd voor het verstrekken van de stukken, omdat het ophalen van de ingewilligde verblijfsvergunning een aantal weken kan duren. Verweerder heeft het gevraagde uitstel verleend met de brief van 28 oktober 2021 tot 11 november 2021. Vervolgens zijn namens eiser nadere stukken gestuurd met de e-mails van 4 november 2021 en 10 november 2021.
5. Met het primaire besluit van 18 november 2021 heeft verweerder een bijstandsuitkering toegekend per 14 oktober 2021. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt, in essentie omdat hij het er niet mee eens is dat de uitkering niet per een eerdere ingangsdatum is toegekend.
6. Met het bestreden besluit van 23 augustus 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
7. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inhoud bestreden besluit (in essentie)

8. Verweerder stelt dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering terecht is vastgesteld op 14 oktober 2021. Voor de ingangsdatum van de bijstandsuitkering wordt in hoofdregel de datum aangehouden waarop iemand zich voor het eerst gemeld heeft. [2] Als de belanghebbende na de melding niet zo spoedig mogelijk een aanvraag indient en hem dit te verwijten is, dan kan worden afgeweken van deze hoofdregel. In dat geval kan de uitkering pas worden toegekend vanaf de datum waarop de aanvraag is ingediend. [3] Verweerder is uitgegaan van de tweede (huidige) aanvraagdatum (14 oktober 2021), omdat eiser zich niet direct op 18 mei 2021 bij verweerder heeft gemeld om een aanvraag te doen. Bovendien heeft hij in de eerste aanvraagprocedure (de aanvraag van 9 augustus 2021), ondanks herhaalde verzoeken om informatie, niet (tijdig) alle gegevens verstrekt en ook niet om een termijn gevraagd om dit alsnog te doen. Daarom is de eerste aanvraag buiten behandeling gesteld.
9. Volgens verweerder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een toekenning van de uitkering met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ook blijkt niet dat eiser vanwege zeer bijzondere redenen een verblijfsvergunning heeft gekregen. De stelling dat eiser een onmenselijke behandeling heeft gehad of onterecht heeft vastgezeten wordt niet onderbouwd. Eiser had dus direct bij aankomst in Nederland een aanvraag kunnen indienen.

Beroepsgronden (in essentie)

10. Eiser vindt dat het bestreden besluit in strijd is met diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [4] Hij heeft namelijk uitdrukkelijk gevraagd de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht toe te kennen. In de voorafgaande periode heeft eiser geen uitkering ontvangen. Daarbij heeft hij de reden van de eerdere buiten behandelingstelling ongedaan gemaakt, door alsnog alle gevraagde informatie te verstrekken. Eiser vindt het onredelijk dat hem tegengeworpen wordt dat hij de aanvraag eerder had kunnen indienen en dat verweerder niet ambtshalve heeft beoordeeld of op een eerder moment recht bestond op bijstand.
11. Eiser benadrukt dat hij door bijzondere omstandigheden de aanvraag niet eerder heeft kunnen indienen, er was sprake van overmacht. Bij terugkeer in Nederland was eiser getraumatiseerd. Hij moest in deze omstandigheden eerst van alles regelen, waaronder een adres en verblijfsvergunning. Direct een bijstandsaanvraag indienen had geen zin, omdat eiser nog geen verblijfsvergunning had. Ook een inschrijving bij de gemeente is dan nog niet mogelijk. Daarnaast is een ziektekostenverzekering gekoppeld aan het hebben van een verblijfsvergunning. Eisers verblijfsvergunning is op grond van zeer bijzondere omstandigheden ingewilligd, het proces hieromtrent is stressvol geweest.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de bijstandsuitkering terecht heeft toegekend per 14 oktober 2021 en niet per 18 mei 2021. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat eiser op 18 mei 2021 met het vliegtuig Nederland is binnengekomen.
13. In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. [5] Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, maar die beslissing niet volgde, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden. [6]
14. Als een aanvraag buiten behandeling is gesteld en hiertegen niet binnen de daarvoor gestelde termijn een rechtsmiddel is aangewend, dan geldt deze omstandigheid in hoofdregel op zichzelf staand niet als bijzondere omstandigheid. [7] Ook een (in het verleden) langer verblijf in het buitenland vanwege detentie is op zichzelf staand niet voldoende om een bijzondere omstandigheid aan te nemen vanaf/rond het moment dat de betrokkene in vrijheid in Nederland verblijft. [8] Hierbij is in deze procedure van belang dat eiser wel stelt (als gevolg van zijn detentie) gezondheidsproblemen te hebben, maar dat hij dit niet onderbouwt met medische stukken. Niet gebleken is dat eiser door de gestelde medische problematiek niet in staat was eerder een bijstandsuitkering aan te vragen of tegen de eerdere buiten behandelingstelling bezwaar te maken. Ook is niet gebleken dat eiser hiertoe niet de hulp van anderen kon inschakelen.
15. In beginsel bestaan echter wel bijzondere omstandigheden om met terugwerkende kracht het recht op bijstand te beoordelen en vast te stellen als aan een vreemdeling met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning wordt verleend. Van de vreemdeling die niet beschikt over rechtmatig verblijf kan niet worden gevergd dat hij een rechtens kansloze aanvraag doet. [9] Eisers aanvraag voor vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument is met het besluit van 15 juli 2021 ingewilligd, op deze datum is eisers verblijfsvergunning dus in ieder geval ingegaan. Hoewel hij het verblijfsdocument toen nog niet daadwerkelijk in bezit had kon hij met dit besluit al wel zijn rechtmatig verblijf aantonen. Op dat moment was een aanvraag voor een bijstandsuitkering dus niet meer op voorhand kansloos. Toch heeft eiser pas een eerste aanvraag ingediend op 9 augustus 2021. Voor deze, niet persé kansloze aanvraag, heeft eiser echter niet binnen de gestelde termijn de door verweerder gevraagde stukken overgelegd. Van belang is dat het hierbij niet enkel ging om een verblijfsvergunning, maar bijvoorbeeld ook om betaalbewijzen van de huur van de laatste twee maanden, een verklaring over wie de medebewoners van eiser waren, een verklaring over bedragen die de heer [naam] had gestort en het ontslagbewijs uit detentie. De buiten behandelingstelling was dus mede gestoeld op verklaringen/ documenten die eiser wel eerder had kunnen overleggen, dan wel waarover hij contact met verweerder had kunnen opnemen om een nadere termijn te vragen voor het inleveren. Dit laatste heeft hij niet gedaan. Ook heeft hij geen rechtsmiddel aangewend tegen de eerdere buitenbehandelingstelling. Om deze redenen ziet de rechtbank in de concrete situatie van eiser geen bijzondere omstandigheden om af te wijken van de hoofdregel dat geen bijstand wordt verleend voorafgaand aan de aanvraagdatum.
16. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraagdatum van 14 oktober 2021 heeft aangehouden als aanvangsdatum voor de bijstandsuitkering.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond.
18. Voor een veroordeling in de proceskosten of het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2023.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (de Pw).
2.Verweerder verwijst naar artikel 44, eerste lid, van de Pw.
3.Verweerder verwijst naar artikel 44, derde lid, van de Pw.
4.Eiser noemt het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, vertrouwensbeginsel, evenredigheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel.
5.Artikel 44, eerste lid, van de Pw.
6.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2102.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 22 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:680, van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2176 r.o. 4.4 en van 14 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:174.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 20 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2102.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 27 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1900 r.o. 4.4.1.