ECLI:NL:CRVB:2022:680

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
20/2653 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet en de ingangsdatum van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet. Appellant had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 18 september 2018, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand pas toegekend met ingang van 2 maart 2019, de datum waarop appellant zich opnieuw bij het college meldde. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing van de bijstandsverlening met terugwerkende kracht ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college had de eerdere aanvragen van appellant om bijstand, ingediend op 12 november 2018 en 21 december 2018, buiten behandeling gesteld en afgewezen. Appellant had tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt, waardoor de juistheid van deze besluiten vaststond. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend, rechtvaardigden. De enkele stelling van appellant dat hij sinds medio september 2018 geen bijstand of andere inkomsten had, was onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden.

De Raad benadrukte dat de algemene verwijzing naar de Toeslagenaffaire niet leidde tot een ander oordeel. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.2653 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2020, 19/6078 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 22 maart 2022
Zitting heeft: E.J.M. Heijs
Griffier: J.E. Mink
Ter zitting is mr. drs. Ir. G.A.S. Maduro, advocaat, namens appellant verschenen. Het college heeft zich, met voorafgaande kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Het college heeft aan appellant bijstand op grond van de Participatiewet toegekend met ingang van 2 maart 2019, de datum waarop appellant zich bij het college voor bijstand heeft gemeld. Appellant wenst bijstand met ingang van
18 september 2018, omdat hij sindsdien geen bijstand meer ontving. Het college heeft bijstandsverlening met terugwerkende kracht geweigerd en heeft die weigering bij het bestreden besluit van 17 oktober 2019 gehandhaafd. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In beginsel wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van
21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690). Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als komt vast te staan dat de betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend die tot een beslissing had moeten leiden, of indien is gebleken dat de betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
Zulke omstandigheden doen zich hier niet voor. Appellant heeft – nadat de bijstand met ingang van 18 september 2018 was ingetrokken – op 12 november 2018 en 21 december 2018, nieuwe aanvragen om bijstand ingediend. Het college heeft deze aanvragen bij besluiten van 11 december 2018 en 22 januari 2019 onderscheidenlijk buiten behandeling gesteld en afgewezen. Appellant heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt, zodat van de juistheid van deze besluiten moet worden uitgegaan. Vervolgens heeft appellant zich pas voor het eerst weer voor bijstand gemeld op 2 maart 2019, de datum met ingang waarvan het college hem uiteindelijk ook bijstand heeft toegekend. Het college heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om appellant bijstand toe te kennen met ingang van 18 september 2018. Dat appellant, zoals hij heeft aangevoerd, sinds medio september 2018 geen bijstand of andere inkomsten heeft gehad en hierdoor in de problemen is gekomen, betekent niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. De algemene verwijzing naar de Toeslagenaffaire leidt niet tot een ander oordeel.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J.E. Mink (getekend) E.J.M. Heijs