In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de toekenning van bijstand op grond van de Participatiewet. Appellant had bijstand aangevraagd met terugwerkende kracht vanaf 18 september 2018, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand pas toegekend met ingang van 2 maart 2019, de datum waarop appellant zich opnieuw bij het college meldde. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de afwijzing van de bijstandsverlening met terugwerkende kracht ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college had de eerdere aanvragen van appellant om bijstand, ingediend op 12 november 2018 en 21 december 2018, buiten behandeling gesteld en afgewezen. Appellant had tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt, waardoor de juistheid van deze besluiten vaststond. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verleend, rechtvaardigden. De enkele stelling van appellant dat hij sinds medio september 2018 geen bijstand of andere inkomsten had, was onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden.
De Raad benadrukte dat de algemene verwijzing naar de Toeslagenaffaire niet leidde tot een ander oordeel. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.