ECLI:NL:RBMNE:2023:6982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
22/405 en 22/832
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten over besmet babymelkpoeder en de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2023 uitspraak gedaan in twee beroepen van bedrijven A en B, die betrekking hebben op de openbaarmaking van documenten over meldingen van besmet babymelkpoeder. Bedrijf A had een verzoek ingediend bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om documenten openbaar te maken die verband houden met meldingen van besmetting door bedrijf B of een daaraan gelieerde partij. De NVWA heeft het verzoek doorgestuurd naar het COKZ, dat een deel van de documenten openbaar heeft gemaakt, maar ook delen heeft geweigerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een Wob-verzoek, ondanks de civiele procedures tussen de partijen. De rechtbank oordeelde dat het COKZ ten onrechte delen van de informatie had zwartgelakt op basis van artikel 52 van Verordening 178/2002, omdat dit artikel geen uitputtende geheimhoudingsregeling bevat. Het beroep van bedrijf A is gegrond verklaard voor wat betreft de documenten die geen milieu-informatie bevatten, maar het beroep is afgewezen voor de overige delen. Voor bedrijf B oordeelde de rechtbank dat het COKZ de Wob correct had toegepast voor de documenten die onevenredig benadelend zouden zijn voor bedrijf B. De rechtbank heeft de beroepen van beide bedrijven gegrond verklaard en het COKZ opgedragen om de documenten opnieuw te beoordelen aan de hand van de geldende wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/405 en UTR 22/832

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2023 in de zaak tussen

[bedrijf A] S.E., gevestigd in [vestigingsplaats 1] , Verenigd Koninkrijk,

(gemachtigden: mr. C.J. Dekker en mr. D.J. Blok),
[bedrijf B] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 2] , en de aan haar concern gelieerde rechtspersonen, waaronder
[bedrijf C] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 3] ,
(gemachtigde: mr. O.S. Pluimer)
en
de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken(gemachtigden: mr. J.P. Heinrich en mr. B.R. Boerboom).
Partijen worden hierna [bedrijf A] , [bedrijf B] en het COKZ genoemd.

Inleiding

1.1.
Op 19 februari 2021 heeft [bedrijf A] bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een verzoek ingediend om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten openbaar te maken over meldingen van of door [bedrijf C] , [bedrijf B] of een daaraan gelieerde partij over besmet babymelkpoeder vanaf 2011. Dit verzoek is door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit doorgestuurd aan het COKZ, omdat werd aangenomen dat een deel van de relevante documenten bij dit orgaan berustte. In het besluit van 31 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het COKZ integraal geweigerd om de bij haar gevonden documenten openbaar te maken.
1.2.
[bedrijf A] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij heeft vervolgens op 21 januari 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Het COKZ heeft op 31 januari 2022 (het bestreden besluit) het primaire besluit herroepen en is overgegaan tot het openbaar maken van een deel van de geïnventariseerde documenten. [bedrijf B] is het hiermee niet eens. Zij heeft beroep ingesteld (UTR 22/832) en heeft om een voorlopige voorziening gevraagd om openbaarmaking tegen de houden. Dit verzoek is door de voorzieningenrechter op 6 mei 2022 toegewezen. [1]
1.3.
Ook [bedrijf A] kan zich niet vinden in het bestreden besluit, omdat zij vindt dat het COKZ meer openbaar had moeten maken dan zij nu heeft gedaan. Na intrekking van het beroep niet-tijdig beslissen, richt haar beroep zich nu tegen het bestreden besluit (UTR 22/405). [2]
1.4.
[bedrijf A] en [bedrijf B] zijn eiseressen in hun eigen beroepszaken en derde-partij in de zaak van de ander.
1.5.
Het COKZ heeft op de beroepen gereageerd met twee verweerschriften. Naar aanleiding hiervan heeft [bedrijf A] nog een nadere reactie ingestuurd.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 juni 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van [bedrijf A] , [bedrijf B] en het COKZ. Voor [bedrijf B] waren verder aanwezig [A] en [B] en voor het COKZ was nog aanwezig mr. [C] .

Beoordeling door de rechtbankIs er sprake van oneigenlijk gebruik van de Wob?

2. [bedrijf B] is een producent van babymelkpoeder. [bedrijf A] was één van haar afnemers. Tussen [bedrijf A] en [bedrijf B] is een zakelijk conflict ontstaan. Hierover voeren partijen al geruime tijd civiele procedures tegen elkaar. [bedrijf A] heeft met een beroep op de Wob verzocht om openbaarmaking van informatie over meldingen die door [bedrijf B] zijn gedaan in verband met besmet babymelkpoeder. Hierop zijn voorschriften omtrent levensmiddelen als bedoeld in (artikel 19 van) de Algemene Levensmiddelenverordening (EG) nr. 178/2002 (Vo 178/2002) van toepassing. [3]
2.1.
[bedrijf B] stelt zich primair op het standpunt dat het verzoek van [bedrijf A] geen Wob-verzoek is. Zij verwijst daarvoor naar de criteria die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 20 mei 2020 [4] heeft vastgesteld. [bedrijf B] voert aan dat zij met [bedrijf A] verwikkeld is in een civiele procedure. In dat kader wil [bedrijf A] gebruik maken van de openbaar gemaakte documenten. Zij beoogt dus helemaal geen openbaarmaking van die documenten. Dat blijkt volgens [bedrijf B] ook uit het feit dat zij in haar verzoek vraagt om toezending van de documenten. Als het hier al om een Wob-verzoek zou gaan, dan is, zo stelt [bedrijf B] , sprake van misbruik, omdat het er [bedrijf A] helemaal niet om gaat om bestuurlijke besluitvormingsprocessen te doorzien, wat wel het doel is van de Wob.
2.2.
De rechtbank geeft [bedrijf B] hierin geen gelijk. Volgens de door haarzelf genoemde rechtspraak van de Afdeling is de hoofdregel dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek. [bedrijf A] heeft het verzoek op deze manier gedaan. Het enkele feit dat [bedrijf A] de informatie vraagt met het oog op het gebruik van de informatie in een civiele procedure tegen [bedrijf B] , betekent volgens deze rechtspraak niet dat geen sprake is van een Wob-verzoek, ook niet als [bedrijf A] de informatie volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook in de civiele procedure zou kunnen verkrijgen. [bedrijf A] heeft het COKZ verzocht de informatie aan haar toe te zenden. Op de zitting is door haar gesteld dat zij de informatie wil gebruiken in de civiele procedure tegen [bedrijf B] en dat zij de informatie niet verder (voor eenieder) openbaar gaat maken door bijvoorbeeld plaatsing van die informatie op een website. Deze omstandigheden maken volgens de hiervoor genoemde rechtspraak echter niet dat alsnog niet van een Wob-verzoek sprake zou zijn. De rechtbank leidt uit de rechtspraak van de Afdeling af dat daarvoor namelijk ook nodig is dat [bedrijf A] niet wíl dat de informatie openbaar wordt gemaakt. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Nu evenmin is gebleken van ander oneigenlijk gebruik, concludeert de rechtbank dat sprake is van een Wob-verzoek. De beroepsgrond van [bedrijf B] slaagt daarom niet.
Wat heeft het COKZ besloten?
3. Het COKZ heeft bij het bestreden besluit een inventarislijst gevoegd van de door haar aangetroffen documenten. Zij heeft drie meldingen geregistreerd die (via de NVWA) bij haar zijn binnengekomen. De informatie die in de journaals is verwerkt, is afkomstig uit achterliggende documenten. Het COKZ heeft dubbele stukken verwijderd (dit geldt voor vooral voor e-mailreeksen). Een deel van de documenten is grijs gemaakt, omdat deze documenten buiten de reikwijdte van het verzoek vallen. Op de inventarislijst staan de documenten genummerd van 1.1 tot 92.3. Het gaat in totaal om 187 documenten.
3.1.
Het COKZ stelt zich op het standpunt dat de Wob op een deel van de aangetroffen informatie niet van toepassing is, omdat daarvoor het bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregime uit artikel 52, eerste lid, van Vo 178/2002 geldt. Dit is volgens het COKZ een geheimhoudingsregeling voor informatie die tussen de bevoegde autoriteiten van lidstaten wordt uitgewisseld in het kader van het Europese Rapid Alert System voor Food and Feed (RASFF) die voorgaat op de Wob. Voor het overige heeft het COKZ in het bestreden besluit geoordeeld dat de informatie openbaar kan worden gemaakt, met uitzondering van de informatie die niet openbaar kan worden gemaakt vanwege de gronden die zijn opgenomen in de artikelen 10, eerste lid, onder c, tweede lid, onder d, e en g en artikel 11, eerste lid van de Wob.
Wat beoordeelt de rechtbank in deze uitspraak?
4. De rechtbank beoordeelt in deze procedures of het COKZ openbaarmaking van de gevraagde documenten gedeeltelijk heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van [bedrijf A] . De rechtbank beoordeelt verder in deze uitspraak of er niet méér documenten geweigerd hadden moeten worden openbaar te maken, zoals [bedrijf B] betoogt. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van [bedrijf B] .
4.1.
Op dit geding is de Wob van toepassing en niet de Wet open overheid (Woo). De Woo is weliswaar in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is per die datum ingetrokken, maar het bestreden besluit is van vóór die datum. Daarom is de Wob nog van toepassing.
4.2.
Het COKZ heeft de stukken waarover het Wob-verzoek gaat naar de rechtbank gestuurd met het verzoek dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennis zal nemen. De rechtbank heeft zowel de versie zoals het COKZ die openbaar wil maken in haar bezit als de ongelakte versie. Ook zijn de bijlagen bij de zienswijzen geheimgehouden, omdat zij bestaan uit de Wob-stukken, voorzien van opmerkingen van [bedrijf B] . Met toestemming van [bedrijf A] en [bedrijf B] heeft de rechtbank deze documenten ingezien.
4.3.
Het wettelijk kader is voor de leesbaarheid van deze uitspraak vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bevat artikel 52 van Vo 178/2002 een uitputtende geheimhoudingsregeling?
5. De eerste vraag die ter beantwoording aan de rechtbank voorligt is of artikel 52, eerst lid, van Vo 178/2002 inderdaad voorgaat op de Wob, zoals het COKZ aanneemt. [bedrijf A] stelt zich op het standpunt het genoemde artikel geen bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling bevat, die de Wob opzij zet. [bedrijf B] deelt de mening van het COKZ dat het hier wel om een bijzondere openbaarmakingsregeling gaat, maar zij vindt dat er nog veel meer documenten onder de reikwijdte van artikel 52 van Vo 178/2002 vallen en daarom geweigerd moeten worden. Alle documenten die zij bij het COKZ heeft aangeleverd houden immers verband met de RASFF-meldingen en vallen daarmee volgens haar onder de reikwijdte van artikel 52 van Vo 178/2002.
5.1.
Het COKZ heeft uiteengezet dat artikel 50 van Vo 178/2002 een systeem voor snelle waarschuwingen introduceert in het geval van een direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, dat verband houdt met een levensmiddel of diervoer. Dit systeem voor snelle meldingen is het RASFF. Artikel 52, eerste lid, tweede alinea van de Vo 178/2002 bepaalt dat de leden van het netwerk de nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat hun personeelsleden de voor de doeleinden van deze afdeling verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van de mens. Het COKZ ziet hierin een openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die voorgaat op de Wob. Dit geldt echter alleen voor informatie die is verkregen voor het doen van een RASFF-melding.
5.2.
Het COKZ licht dit toe door erop te wijzen dat in artikel 52, eerste lid, een onderscheid wordt gemaakt tussen (enerzijds) de informatie waarover leden van het netwerk in het algemeen beschikken ten aanzien van risico’s voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen en (anderzijds) de voor de doeleinden van de RASFF-afdeling verkregen informatie, waarop een bijzonder regime van toepassing wordt verklaard. Dit onderscheid is volgens het COKZ logisch: als de Wob namelijk ook van toepassing zou zijn op deze RASFF-informatie dan zou dit een goede werking van het RASFF (kunnen) frustreren. De leden van het netwerk moeten het systeem zonder enige terughoudendheid kunnen gebruiken. Verder wijst het COKZ erop dat Uitvoeringsverordening 2019/1715 [5] specifieke voorwaarden en procedures bevat over de verzending van kennisgevingen en aanvullende informatie in relatie tot RASFF die worden gedeeld. Via de website van de Europese Commissie wordt bepaalde informatie van/over een RASFF-melding aan het publiek bekend gemaakt via een portaal. Een deel van de informatie uit zo’n melding wordt echter nadrukkelijk niet aan het publiek bekend gemaakt. Het gaat om bedrijfsnamen en bedrijfsvertrouwelijke informatie. Alleen als er bijzondere omstandigheden zijn die om meer transparantie vragen, worden die gegevens alsnog bekend gemaakt. Op de website staat expliciet vermeld wat er niet openbaar wordt gemaakt. In de artikelen 23 en 24, derde en vierde lid, van de Uitvoeringsverordening 2019/1715, staat bovendien nauwkeurig omschreven welke informatie wel wordt bekend gemaakt. Bedrijfsnamen en commercieel gevoelige informatie staan daar niet bij. Tot slot vindt het COKZ relevant dat als de Wob op RASFF-informatie van toepassing zou zijn, dat zou betekenen dat informatie uit het systeem, waartoe bewust alleen de leden van het RASFF-netwerk toegang hebben, alsnog via een algemene openbaarmakingsregeling raadpleegbaar is. Dat kan niet de bedoeling zijn van het bepaalde in artikel 52, eerste lid, tweede alinea van Vo 178/2002.
5.3.
De rechtbank volgt het COKZ niet in deze argumentatie. Zij is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter die voorgaat op de Wob. Het is vaste rechtspraak dat de Wob als algemene openbaarmakingsregeling wijkt voor bijzondere regelingen, als deze zijn neergelegd in een formele wet, dan wel een Europees- of verdragsrechtelijke regeling, en de bijzondere regeling bovendien uitputtend van aard is. Dat laatste is het geval als de regeling ertoe strekt te voorkomen dat door toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen in de bijzondere wet. [6]
5.4.
Artikel 52, eerste lid, tweede alinea van Vo 178/2002 bevat een opdracht aan de leden van het RASFF netwerk om de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen, dat hun personeelsleden de voor de doeleinden van deze afdeling verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken. Het artikel zelf bepaalt niet in welke gevallen de informatie wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het gaat weliswaar om specifieke informatie die personeelsleden hebben ontvangen over de RASFF-melding, maar welke informatie dat is moet naar behoren gemotiveerd worden. Daarmee is niet concreet om welke informatie het gaat. Artikel 52, eerste lid, tweede alinea van Vo 178/2002 bevat daarmee dus geen bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. [7] Dat een Europese verordening bepalingen bevat die gaan over geheimhouding, maakt ook niet dat er om die reden al sprake zou van een uitputtende openbaarmakingsregeling die derogeert aan de Wob. Dit volgt uit vaste rechtspraak waar [bedrijf A] terecht naar heeft verwezen. [8]
5.5.
De verwijzing naar de regels die de Commissie verder ter uitvoering van Vo 178/2002 heeft opgesteld, maakt deze conclusie niet anders. Dit zijn namelijk feitelijke uitvoeringsregels, waarmee de Commissie artikel 50 van Vo 178/2002 heeft uitgewerkt en waarmee dus geen uitwerking is gegeven aan artikel 52 van Vo 178/2002. Artikel 52 richt zich ook niet tot de Commissie maar tot de leden van het RASFF om de nodige maatregelen te treffen om aan dit artikel te voldoen. Zij moeten zélf regelen welke informatie, die zij ontvangen in het kader van een RASFF-melding, niet openbaar wordt gemaakt en onder welke voorwaarden daarvan moet worden afgezien ter bescherming van de gezondheid van de mens. Ook in de regels die de Commissie zelf hanteert voor de inrichting van het portaal, ziet de rechtbank geen openbaarmakingsregeling die voorgaat op de Wob. Deze regels zijn namelijk én niet in een formele wet of bijzondere regeling vervat én niet afkomstig van de leden én dienen ter uitvoering van artikel 50 van Vo 178/2002.
5.6.
[bedrijf B] heeft verwezen naar de conclusie van de AG [9] in de zaak die gaat over openbaarmaking van in Eccairs opgeslagen meldingen uit 2014 over Oekraïne. Volgens haar bevat Verordening (EU) nr. 376/2014 [10] een met artikel 52, tweede alinea, van Vo 178/2002 vergelijkbare geheimhoudingsbepaling. De AG en de rechtbank Midden-Nederland [11] hebben daarover geoordeeld dat sprake is van een bijzonder en uitputtend openbaarmakingsregime dat voorgaat op Wob. Volgens [bedrijf B] moet die conclusie daarom hier ook worden getrokken.
5.7.
De rechtbank geeft [bedrijf B] hierin geen gelijk. Het relevante verschil tussen de Eccairs meldingen, waarover de conclusie en de uitspraak gaan, en de RASFF-meldingen is dat de wetgever met artikel 7.2 van de Wet op de luchtvaart de opdracht van artikel 15 van Vo 376/2014 om te voorzien in een regeling concreet heeft uitgevoerd. Daarvan is hier geen sprake. Er is geen specifieke nationale bepaling aan te wijzen waarmee uitvoering is gegeven aan de opdracht van artikel 52, tweede alinea, van Vo 178/2002.
5.8.
Bij het ontbreken van zo’n specifieke nationale regeling, is de Wob van toepassing. Ook onder de Wob (en nu de Woo) kan een bestuursorgaan overigens bepaalde informatie weigeren openbaar te maken en daarmee kan worden voldaan aan de bepaling van artikel 52, tweede alinea, van Vo 178/2002. Door toepassing van de Wob/de Woo wordt dus ook niet zonder meer afbreuk gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen van een Europese verordening. De goede werking van artikel 52, tweede lid, van Vo 178/2002 kan in de te maken beoordeling over openbaarmaking worden betrokken.
5.9.
Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt. Het COKZ zal de documenten en passages die zij heeft geweigerd onder verwijzing naar artikel 52, tweede lid, van Vo 178/2002 moeten beoordelen aan de hand van de Woo (die inmiddels geldt). De beroepsgrond van [bedrijf B] dat er méér documenten onder de reikwijdte van artikel 52 van Vo 178/2002 vallen, slaagt logischerwijs niet.
Bevatten de documenten milieu-informatie?
6. [bedrijf A] heeft aangevoerd dat het COKZ niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de aangetroffen documenten geen milieu-informatie bevatten. [bedrijf A] wijst op de definitie van milieu-informatie van artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob in samenhang met artikel 19.la, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet milieubeheer (Wm). Uit de rechtspraak volgt dat het begrip milieu-informatie een ruime betekenis heeft. [12] Gelet daarop is volgens [bedrijf A] bij verontreinigd babymelkpoeder zeker sprake van milieu-informatie. De gezondheid van de mens wordt of kan worden aangetast en dus is openbaarmaking van deze informatie geboden. [bedrijf B] heeft naar aanleiding van de meldingen terugroepacties ondernomen. Dat de producten niet in het milieu terecht zijn gekomen, is volgens [bedrijf A] onjuist.
6.1.
Het COKZ en [bedrijf B] ontkennen daarentegen dat de documenten milieu-informatie bevatten. Het COKZ heeft toegelicht dat [bedrijf B] , heeft geconstateerd dat monsters van ingekomen grondstoffen Cronobacter bevatte. Deze monsters hebben echter geen interactie gehad met enig milieu(element) en zijn ook niet in de voedselketen terecht gekomen. De informatie die onder het COKZ berust, gaat daar ook niet over. Niet is bekend waar de bacterie van vandaan komt en ook is niet bekend wat er verder mee is gebeurd. Er is dus volgens het COKZ geen sprake van milieu-informatie.
6.2.
De rechtbank is na beoordeling van de documenten van oordeel dat zij inderdaad geen milieu-informatie bevatten. Onder milieu-informatie wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Wob en artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm -onder meer verstaan- informatie over de toestand van elementen van het milieu, zoals biologische diversiteit en haar componenten. Biodiversiteit hangt samen met de aanwezigheid van de organismen in een bepaald (groot of klein) gebied/ecosysteem, waarbij deze organismen binnen het gebied/ecosysteem met elkaar kunnen interacteren. Er moet dus een verband zijn tussen de aangetroffen informatie over organismen én een element van het milieu, waaronder het leefgebied dan wel het ecosysteem. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [13] De informatie waar het hier om gaat, gaat wel over de voedselketen, zoals in artikel 19.1, eerste lid, aanhef onder f, van de Wm is bedoeld, maar mist het verband met het milieu, zoals in artikel 19.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm, is bedoeld en die wel is vereist. De aangetroffen informatie gaat niet over een organisme dat op enig moment in enig milieu(element) aanwezig is geweest. Zo gaan de aangetroffen documenten niet over de herkomst van de aangetroffen bacterie. De informatie gaat erover dat in enkele monsters van afgesloten/verpakte producten in het buitenland de bacterie is aangetroffen (journaal A) en de documenten gaan er verder over dat na een eigen ingangscontrole van ingekomen grondstoffen van leveranciers van de onderneming werd geconstateerd dat een monster daarvan Cronobacter bevatte (journaal B en C). De documenten bevatten geen informatie over interactie van de bemonsterde stoffen met enig milieu(element). De informatie over de bacterie heeft dus geen betrekking op bacteriën in het milieu en is dan ook niet aan te merken als milieu-informatie.
6.3.
De rechtbank volgt het COKZ overigens niet in haar standpunt dat de documenten geen informatie bevatten wat er met de bacterie is gebeurd. De documenten 23.1, 25.3, 81.4 en 89.4 gaan wel over een (mogelijke) bestemming van de desbetreffende batches. Daarmee is echter nog geen sprake van milieu-informatie, omdat het directe verband met het milieu, zoals hiervoor is toegelicht, nog steeds ontbreekt. Ook deze documenten bevatten dus geen milieu-informatie. De beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt daarom niet. Van een rechtens relevant motiveringsgebrek is geen sprake.
Heeft het COKZ op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob?
7. Het COKZ heeft een deel van de aangetroffen documenten beoordeeld aan de hand van de Wob. Zij heeft delen van die documenten openbaar gemaakt en delen geweigerd -voor zover hier van belang- met toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob. Het COKZ heeft dit op nauwgezette wijze gedaan en daarbij ook onderscheid gemaakt tussen documenten waarop een combinatie van weigeringsgronden van toepassing is en documenten waarvoor maar één weigeringsgrond is ingeroepen. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak niet alle door het COKZ gemaakte combinaties van weigeringsgronden, maar beperkt dit tot de weigeringsgronden die expliciet zijn bestreden en dat zijn artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g en artikel 11 van de Wob.
7.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of het COKZ de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, (bedrijfs- en fabricagegegevens) en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (onevenredige benadeling) op juiste wijze heeft toegepast hierna gezamenlijk. Het gaat hier om de toepassing van de twee weigeringsgronden waartegen beide beroepen met name zijn gericht. De beide weigeringsgronden liggen in elkaars verlengde, omdat het COKZ zich op het standpunt heeft gesteld dat bij openbaarmaking van de documenten niet alleen vertrouwelijk gedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens worden prijsgegeven, maar dat openbaarmaking van deze documenten (in combinatie met de naam van [bedrijf B] ) ook leidt tot onevenredige benadeling van dit bedrijf.
7.2.
Voor de toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is relevant dat deze weigeringsgrond naar zijn aard restrictief moet worden uitgelegd. [14] Van bedrijfs- en fabricagegegevens is alleen sprake, als en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid over de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel over de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend over de financiële bedrijfsvoering gaan, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. Deze weigeringsgrond is ervoor bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt.
7.3.
[bedrijf B] heeft aangevoerd dat het COKZ niet goed heeft gemotiveerd waarom zij openbaarmaking van de documenten niet integraal heeft geweigerd. Het Wob-verzoek van [bedrijf A] gaat immers alleen over haar. Het is dus niet voldoende dat het COKZ haar naam heeft weggelakt uit de documenten, omdat desondanks duidelijk is dat de documenten over haar gaan en zij daardoor onevenredig wordt benadeeld. Volgens haar zijn de vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens in de documenten dusdanig nauw verweven met de overige in die documenten opgenomen informatie, dat openbaarmaking van alle documenten achterwege moet blijven. Het COKZ had in elk geval méér documenten moeten weigeren dan zij nu heeft gedaan. De documenten die gaan over de door haar getroffen beheers- en verbetermaatregelen geven bijvoorbeeld teveel inzicht in haar bedrijf. [bedrijf B] heeft in deze maatregelen tijd en geld geïnvesteerd en wil niet dat andere bedrijven daarvan de vruchten plukken, zonder daar zelf moeite voor te hoeven doen. In de documenten is verder te lezen welke softwaresystemen [bedrijf B] gebruikt. Ook dat geeft inzicht in haar bedrijfssystemen. De informatie is bovendien vertrouwelijk met het COKZ gedeeld. In haar pleitnota heeft [bedrijf B] onder noot 14 en 15 de documenten genoemd die het COKZ volgens haar ook had moeten weigeren.
7.4.
[bedrijf A] voert daarentegen aan dat COKZ onvoldoende heeft onderbouwd dat de geweigerde gegevens bedrijfs- en fabricagegegevens zijn. Het COKZ heeft niet onderbouwd om wat voor soort gegevens het precies gaat en [bedrijf A] kan dat ook niet verder controleren, bij gebrek aan kennis van de documenten. Zij vindt verder dat de naam van [bedrijf B] en andere bedrijven wel openbaar gemaakt mogen worden en zij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023 [15] waarin verschillende ondernemingen waarop de NVWA toezicht hield wel met naam en toenaam genoemd mochten worden. Het risico op reputatieschade en financiële schade - die het gevolg is van het openbaar maken van gegevens over geconstateerde tekortkomingen in de bedrijfsvoering - is geen reden om van openbaarmaking af te zien. Volgens [bedrijf A] heeft het COKZ onvoldoende onderbouwd dat openbaarmaking van de gevraagde informatie redelijkerwijs reputatieschade of verlies van klanten en afzetkanalen tot gevolg heeft. [bedrijf A] wijst er verder op dat het hier om gedateerde informatie gaat en dat het COKZ ook had kunnen kiezen voor een disclaimer bij de openbaar te maken informatie.
7.5.
De rechtbank volgt [bedrijf B] niet in haar standpunt dat het COKZ de aangetroffen documenten integraal had moeten weigeren openbaar te maken. De door [bedrijf B] genoemde onlosmakelijke vervlechting tussen bedrijfs- en fabricagegegevens en de overige gegevens, heeft de rechtbank niet in de documenten aangetroffen.
De rechtbank acht daarbij van belang dat het COKZ de naam van [bedrijf B] overal heeft weggelakt en dat ook de overige tot [bedrijf B] herleidbare informatie niet openbaar is gemaakt ter bescherming van haar zakelijke belangen. De rechtbank acht dit toereikend. Van beschermingswaardige herleidbaarheid als gevolg van de openbaar te maken documenten zelf is dus geen sprake. Bepalend voor de herleidbaarheid is namelijk of de openbaar te maken informatie dusdanige unieke details bevat of zodanige herkenbaarheid met zich brengt, dat het voor een ieder zonder onevenredige inspanning mogelijk is om [bedrijf B] op basis van die informatie te identificeren. [16] Daarvan is hier geen sprake. Verder is van belang dat het COKZ de documenten openbaar maakt op de door [bedrijf A] verzochte wijze, namelijk door verzending aan haar. Dat het Wob-verzoek alleen over [bedrijf B] gaat acht de rechtbank onder deze omstandigheden niet relevant.
7.6.
Anders dan [bedrijf A] stelt, leidt openbaarmaking van documenten met de naam van [bedrijf B] of tot haar herleidbare gegevens, in beginsel wel tot onevenredige benadeling van [bedrijf B] . De rechtbank oordeelt dat het COKZ deze conclusie afdoende heeft gemotiveerd. Het COKZ heeft gewezen op een aantal “bijzondere” factoren van de markt voor babymelkpoeder die maken dat de te verwachten reputatieschade in het geval van openbaarmaking van de identiteit van de onderneming niet in verhouding staat tot het algemene belang van openbaarmaking. Zij heeft uiteengezet dat het hier om een bijzondere (mondiale) markt gaat, waar een groot risico op reputatieschade bestaat als een bedrijf geassocieerd wordt met (vermoedens van) besmet babymelkpoeder. De te verwachten benadeling van [bedrijf B] kan volgens het COKZ niet worden voorkomen met een disclaimer, omdat de markt paniekerig reageert, ook op vermoedens. Daarvan zijn voorbeelden in het verleden te vinden. Dat het hier om gedateerde informatie gaat, volgt de rechtbank evenmin. Het laatste journaal dateert uit 2020. Overigens is ook niet gezegd dat (enigszins) verouderde informatie over besmet babymelkpoeder niet tot benadeling van een bedrijf leidt in een markt die snel en mogelijk overspannen reageert op dit type berichten. Het gaat hier immers om voeding voor kwetsbare baby’s en dat ligt hoe dan ook gevoelig. [bedrijf A] heeft verder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023 over de inspectie in slachterijen ter onderbouwing van haar standpunt dat [bedrijf B] mogelijke reputatieschade voor lief zal moeten nemen in het licht van het belang van openbaarheid. Dat in die concrete zaak over slachterijen wel is geoordeeld dat de namen van bedrijven openbaar gemaakt moesten worden, betekent echter niet dat dat ook in deze zaak geldt. Een bestuursorgaan zal per geval moeten beoordelen of openbaarmaking van bepaalde gegevens tot onevenredige benadeling leidt. Daarvoor is de specifieke context van belang. In de zaak waar [bedrijf A] naar verwijst, is geen sprake van door bedrijven zelf gemelde incidenten. In de afweging in die zaak is betrokken dat het om door de inspectie vastgestelde tekortkomingen in de bedrijfsvoering betrof. Het COKZ heeft de belangen hier in voldoende mate gewogen en de conclusie dat openbaarmaking van de naam van [bedrijf B] tot onevenredige benadeling leidt, heeft zij afdoende onderbouwd. De beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt dus niet.
7.7.
Wat betreft het meer subsidiaire standpunt van [bedrijf B] dat het COKZ te weinig heeft weggelakt, zodat anderen kennis kunnen nemen van haar beheersmaatregelen en kennis hebben van het door haar gebruikte computersysteem, overweegt de rechtbank het volgende.
7.8.
Het COKZ heeft toegelicht welke passages volgens haar zijn aan te merken als bedrijfs- en fabricagegegevens. Het gaat bijvoorbeeld om informatie over - onder meer - de afzetmarkten waarop de meldende ondernemingen actief zijn, de (beoogde) afzet en de (namen van) leveranciers en producenten. Bij informatie over de afzetmarkten kan worden gedacht aan zowel lijsten met daarin (het land van) de bestemming van de producten (zie bijvoorbeeld de documenten 5.1, 5.9 en 7.16), maar ook aan informatie waaruit eenvoudig kan worden afgeleid om welke bestemming het gaat (zie bijvoorbeeld de documenten 5.4, 5.13 en 14.3). Ook heeft het COKZ cijfers die samenhangen met de productie/afzet van de desbetreffende ondernemingen niet openbaar gemaakt onder verwijzing naar deze weigeringsgrond (zie bijvoorbeeld de documenten 5.1 en 5.13). Documenten waaruit specifieke interne procedures van de ondernemingen volgen, die nauw samenhangen met het interne bedrijfs-/productieproces, heeft zij eveneens op deze grond geweigerd (zie bijvoorbeeld 14.1, 16.3 en 25.3).
7.9.
Volgens [bedrijf B] had het COKZ echter ook in de documenten 5.1, 7.1, 8.1, 8.2 en 9.1 van Journaal A meer moeten weglakken dan zij nu heeft gedaan, omdat anderen met de daar gegeven informatie hun voordeel kunnen doen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde documenten van Journaal A echter op de juiste wijze gelakt. De daar vermelde informatie is te algemeen om als specifieke bedrijfs- of fabricagegegevens aan te merken. Dat geldt ook voor de door [bedrijf B] genoemde documenten 14.1, 16.1, 20.1, 23.1 en 25.3 van Journaal B. De informatie over het blokkeren (of opheffen van de blokkade) van de voorraad en het transport zijn te algemeen gesteld en hierin staan geen concrete gegevens of bijzonderheden waaruit wetenswaardigheden over de bedrijfsvoering van [bedrijf B] kunnen worden afgeleid. De documenten 40.1, 42.1, 77.1, 81.14, en 83.1 van Journaal C bevatten naar het oordeel van de rechtbank evenmin bedrijfs- en fabricagegegevens. Ook hier gaat het om gegevens die te algemeen zijn om daaruit specifieke bedrijfskeuzes of strategieën te kunnen afleiden. Voor alle hiervoor genoemde documenten geldt ook dat er geen onevenredig nadeel voor [bedrijf B] aannemelijk is indien deze openbaar worden op de wijze die COKZ heeft voorzien.
7.10.
Dit ligt echter anders voor de informatie uit de documenten 76.4, 85.1, 81.4 en 89.3 van Journaal C. De onderdelen van deze documenten die informatie bevatten over (keuzes in) bestemming en verbetermaatregelen geven wel inzicht in de wijze waarop de bedrijfsvoering van [bedrijf B] is ingericht en zijn als bedrijfs- en fabricagegegevens te kwalificeren. Het gaat daarbij om: de inhoud van document 85.1; om de onderdelen “verbetermaatregelen” en “proces” uit document 76.4. Van document 81.4 geldt dit vanaf de tweede alinea onder punt 3: vanaf “Dit betekent…” tot en met “4. De werkafspraken … zie bijlage 8).” In 89.3 gaat het om diezelfde onderdelen. Het COKZ had deze passages niet openbaar mogen maken. Deze beroepsgrond van [bedrijf B] slaagt dan ook in zoverre.
7.11.
Dit gaat overigens niet op voor het eerste deel onder “3. Heroverweging…” van de documenten 81.4 en 89.3. Het betreft hier de beschrijving van inmiddels een veranderd deel van een productiefase en een fout die gemeld had moeten worden. Hiermee is voor dit onderdeel geen sprake van een actueel bedrijfsgegeven of een onevenredig nadeel bij openbaarmaking van dit onderdeel van het document.
7.12.
Wat betreft de stelling van [bedrijf B] over het door haar gebruikte softwaresystemen, geldt naar het oordeel van de rechtbank dat alleen de naam van de leverancier van de software niet openbaar gemaakt mag worden. Deze kan als een zakenrelatie van [bedrijf B] worden gezien en daarmee als een bedrijfsgegeven dat beschermingswaardig is in de documenten 76.4, 77.1, 14.1 en de overzichtspagina van Journaal B. Maar dit geldt niet voor een algemene benaming van een softwaresysteem, zonder dat de leverancier hier direct is uit af te leiden en zonder dat het iets over de inhoud zegt.
7.13.
De rechtbank heeft de documenten verder beoordeeld op de toepassing van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, zoals [bedrijf A] heeft gevraagd. Zij komt tot de conclusie dat het COKZ, behalve de hiervoor genoemde documenten op juiste en zorgvuldige wijze toepassing heeft gegeven aan deze weigeringsgronden. Zij heeft veel documenten die onder de reikwijdte van het verzoek vallen, openbaar gemaakt en heeft daarbij niet teveel weggelakt. Uit het besluit in combinatie met de aangeleverde documenten is goed kenbaar welke passages wel en welke niet openbaar worden gemaakt en welke weigeringsgrond(en) concreet zijn toegepast. De motivering van het besluit is op dit onderdeel toereikend.
Heeft het COKZ op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob?
8. Het COKZ heeft geweigerd om gegevens openbaar te maken die de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen raken. Dit strekt zich niet alleen uit tot namen, maar ook tot - onder andere - functies van personen. [bedrijf B] betoogt dat zij – ondanks dat zij in haar zienswijze nog heeft gewezen op foutjes in het weglakken van functies – toch nog passages bij de geheime stukken heeft aangetroffen die de functies van personen bevatten.
8.1.
Op de zitting hebben partijen afgesproken om hier onderling naar te kijken en dit gezamenlijk op te lossen. De rechtbank zal de toepassing van deze weigeringsgrond dan ook in deze uitspraak niet verder bespreken.
Heeft het COKZ artikel 11 van de Wob op juiste wijze toegepast?
9. [bedrijf A] komt in haar beroepschrift ook op tegen de wijze waarop het COKZ artikel 11 van de Wob heeft toegepast. [bedrijf A] stelt dat het om gedateerde informatie gaat. Het COKZ heeft ten onrechte niet beoordeeld of er toch openbaarmaking kan plaatsvinden op basis van artikel 11, tweede lid, van de Wob, dat gaat over openbaarmaking van niet tot de persoon herleidbare persoonlijke beleidsopvattingen.
9.1.
Volgens het COKZ heeft zij grote beslisruimte om wel of geen gebruik te maken van het tweede lid van artikel 11 van de Wob. Zij stelt zich op het standpunt dat zij al een grote hoeveelheid informatie over de meldingen openbaar heeft gemaakt. Zij wijst erop dat de betrokkenen zonder enige “rem” moeten kunnen schakelen en gedachten moeten kunnen uitwisselen over de handelswijze die in vaak urgentie situaties gewenst is. Zij moeten zich vrij voelen en hoeven er geen rekening mee te houden dat hun persoonlijke beleidsopvattingen later een zelfstandige rol gaan spelen in het publieke debat.
9.2.
De rechtbank heeft per document beoordeeld of het COKZ documenten heeft mogen weigeren met een beroep op artikel 11 van de Wob. Het gaat in totaal om zeven passages. Daarbij merkt zij op dat een aantal documenten niet op de inventarislijst staan waarop het COKZ, gelet op de blauwe arcering, wel artikel 11 van de Wob heeft toegepast. De rechtbank oordeelt dat het COKZ de documenten 1.3, 2.4, 11.7, 87.1, 89.1 heeft mogen weigeren openbaar te maken omdat daarop de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob van toepassing is. Dit zijn documenten die bestemd zijn voor intern beraad en die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Dit geldt echter niet voor de passages in de documenten 1.1 en 40.1. De rechtbank merkt op dat deze passages geen persoonlijke beleidsopvattingen, maar slecht twee mededelingen van feitelijke aard bevatten. De beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt dan ook op dit punt.
9.3.
Het COKZ heeft voor de passages die wel onder artikel 11 van de Wob vallen, geen gebruik hoeven maken van de mogelijkheid om deze passages in niet herleidbare vorm weer te geven. Het COKZ heeft beslisruimte in deze en heeft voldoende gemotiveerd dat toepassing van deze mogelijkheid niet bijdraagt aan een goede en democratische bestuursvoering. Zij heeft dit weliswaar niet in het bestreden besluit expliciet benoemd, maar pas in het verweerschrift in beroep. Het motiveringsgebrek is daarmee geheeld. De rechtbank vindt dat [bedrijf A] hierdoor niet in haar belang is geschaad. Op dit punt slaagt het beroep van [bedrijf A] dus niet.
Heeft het COKZ het Wob-verzoek verder op juiste wijze afgehandeld?
10. [bedrijf A] heeft de rechtbank verzocht om te controleren of de documenten die volgens het COKZ niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen ook echt niet onder de reikwijdte van het verzoek vallen. [bedrijf A] heeft namelijk met haar verzoek bedoeld dat ook alle achterliggende informatie openbaar wordt. Haar verzoek moet ruim worden opgevat. Zij heeft verder naar voren gebracht dat volgens vaste rechtspraak een beoordeling van documenten aan de Wob per zelfstandig onderdeel moet plaatsvinden. Volgens [bedrijf A] blijkt uit het bestreden besluit niet dat die beoordeling per afzonderlijk onderdeel ook heeft plaatsgevonden bij documenten die integraal zijn geweigerd. Volgens haar is daarom sprake van een motiveringsgebrek. Ook op dit punt heeft zij de rechtbank verzocht om dit na te gaan.
10.1.
Na beoordeling van de documenten komt de rechtbank tot de conclusie dat het COKZ de documenten op juiste wijze, namelijk per onderdeel heeft beoordeeld. Dit beroepsonderdeel faalt.
10.2.
De rechtbank oordeelt verder dat het COKZ voldoende heeft gemotiveerd welke documenten buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek van [bedrijf A] vallen. Zij heeft daarbij ook genoemd welke onderwerpen die zijn gekoppeld aan de journaals, geen informatie bevatten die direct betrekking heeft op de door [bedrijf B] gedane meldingen over besmet babymelkpoeder. Na beoordeling van deze documenten stelt de rechtbank vast dat deze informatie niet onder de reikwijdte van het Wob-verzoek valt en dat daarover ook geen twijfel bestaat. Het COKZ heeft hier verder geen aandacht aan hoeven schenken of nadere informatie over hoeven verstrekken. Deze beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt dan ook niet.
10.3.
Het COKZ heeft verder in tien documenten integraal geweigerd om tot openbaarmaking daarvan over te gaan. Het gaat daarbij om de documenten 5.13, 5.14, 7.16, 14.3, 16.3, 31.6 en 89.5, omdat - zowel door het logo, als de opmaak en inhoud van de tekst - uit deze documenten eenvoudig valt af te leiden om welke onderneming(en) het gaat. Uit de inhoud van de documenten kunnen bovendien wetenswaardigheden afgeleid worden over de technische bedrijfsvoering en het productieproces, de afzet en over de (kring van) ondernemingen die bij het productieproces en/of het transport van de producten betrokken zijn. Voor de documenten 14.4, 14.5 en 81.6 geldt dat deze in het geheel niet openbaar gemaakt zijn, omdat het gaat om afbeeldingen van een sticker die is bevestigd op getransporteerde producten. Hieruit kan worden afgeleid van welke onderneming de producten afkomstig zijn en dat leidt tot onevenredige benadeling. De beslissing om deze tien documenten integraal te weigeren heeft het COKZ deugdelijk en – voor zover mogelijk - per documentonderdeel gemotiveerd. Deze motivering kan de weigering dragen. Deze beroepsgrond van [bedrijf A] slaagt evenmin.
Conclusie en gevolgen
11. De beroepen van [bedrijf A] en [bedrijf B] zijn allebei gegrond. Op onderdelen is het besluit genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking op vier hierna te noemen onderdelen.
11.1.
Het beroep van [bedrijf A] is gegrond, omdat het COKZ de documenten en passages over de RASFF-meldingen ten onrechte niet heeft getoetst aan de Wob. Op dat punt moet het bestreden besluit worden vernietigd. Het COKZ zal de documenten die gaan over de RASFF-meldingen opnieuw moeten beoordelen aan de hand van de nu geldende bepalingen van de Woo.
11.2.
Het beroep van [bedrijf A] is ook gegrond, omdat het COKZ ten onrechte heeft geoordeeld dat de passages in documenten 1.1 en 40.1 persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die geweigerd kunnen worden met toepassing van artikel 11 van de Wob. Ook op dit punt moet het bestreden besluit vernietigd worden. De rechtbank oordeelt dat het COKZ deze twee passages alsnog openbaar moet maken, omdat het om feitelijke mededelingen gaat. Zij voorziet op dit punt zelf in deze zaak door het COKZ op te dragen deze documenten openbaar te maken. In zoverre zal de rechtbank het primaire besluit herroepen.
11.3.
Het beroep van [bedrijf B] is gegrond, omdat het COKZ een aantal documenten openbaar wil maken, terwijl artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob daarop van toepassing zijn. Het gaat om de documenten 76.4 (de onderdelen “verbetermaatregelen” en “proces”), 85.1, 81.4 en 89.3 (vanaf de tweede alinea onder punt 3: vanaf “Dit betekent…” tot en met “4. De werkafspraken … zie bijlage 8).”
En in de documenten 76.4, 77.1, 14.1 en de overzichtspagina van Journaal B de naam van de leverancier van de software.
Ook op deze punten vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat het COKZ deze passages alsnog moet weigeren openbaar te maken. Zij voorziet op deze punt eveneens zelf in deze zaak en draagt het COKZ op deze passages alsnog te weigeren openbaar te maken. De rechtbank zal de primaire beslissing op deze punten niet herroepen, omdat hierin al in de weigering van deze onderdelen was voorzien.
12. Omdat de beroepen gegrond zijn moet het COKZ het griffierecht aan [bedrijf A] en [bedrijf B] vergoeden en krijgen zij ook beide voor hun eigen beroep een vergoeding van de proceskosten. Het COKZ moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt voor zowel [bedrijf A] als [bedrijf B] € 1.674,- omdat de gemachtigden een beroepschrift hebben ingediend en aan de zitting hebben deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van [bedrijf A] en [bedrijf B] gegrond;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2022 gedeeltelijk voor de volgende onderdelen, namelijk;
1) voor zover daarin is beslist tot weigering van de openbaarmaking van de documenten en passages daaruit met verwijzing naar de RASFF als weigeringsgrond, en bepaalt dat het COKZ hierover een nieuw besluit neemt op het bezwaar van [bedrijf A] met inachtneming van deze uitspraak;
2) voor zover daarin is beslist tot weigering van de openbaarmaking van de documenten 1.1 en 40.1, en bepaalt dat het COKZ deze documenten tezamen met de overige openbaar te maken documenten op de voorziene wijze openbaar maakt en herroept het primaire besluit in zoverre;
3) voor zover daarin is beslist tot openbaarmaking van de documenten 76.4 (de onderdelen “verbetermaatregelen” en “proces”), 85.1, 81.4 en 89.3 (vanaf de tweede alinea onder 3: vanaf “Dit betekent…” tot en met “4. De werkafspraken … zie bijlage 8)”, en
4) voor zover daarin is beslist tot openbaarmaking van de naam van de leverancier van de software in de documenten 76.4, 77.1, 14.1 en op de overzichtspagina van Journaal B.
- bepaalt dat het COKZ de hiervoor genoemde passages uit de documenten 14.1, 76.4, 77.1, 81.4, 85.1en 89.3 en op de overzichtspagina van Journaal B niet openbaar maakt;
- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde gedeelten van het besluit bedoeld in 2), 3) en 4) van dit dictum;
- bepaalt dat het COKZ het griffierecht van € 365,- aan zowel [bedrijf A] als [bedrijf B] moet vergoeden;
- veroordeelt het COKZ tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan zowel [bedrijf A] en [bedrijf B] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, en mr. J.H. Lange en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet openbaarheid van bestuurArtikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
g. milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.
Artikel 10
1Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
[…]
2 Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
[…].
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2 Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
[…].
Wet milieubeheer
Artikel 19.1a
1In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder milieu-informatie: alle informatie, neergelegd in documenten, over:
a.de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;
[…]
f. de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen, indien van toepassing, de levensomstandigheden van de mens, waardevolle cultuurgebieden en bouwwerken, voorzover zij worden of kunnen worden aangetast door de onder a bedoelde toestand van elementen van het milieu of, via deze elementen, door de onder b en c bedoelde factoren, maatregelen of activiteiten.
Verordening (EG) nr. 178/2002Artikel 50
Systeem voor snelle waarschuwingen
1. Hierbij wordt een systeem voor snelle waarschuwingen in de vorm
van een netwerk ingesteld, voor kennisgevingen van het bestaan van een
direct of indirect risico voor de gezondheid van de mens, verband
houdend met een levensmiddel of diervoeder. Dit systeem omvat de
lidstaten, de Commissie en de Autoriteit. De lidstaten, de Commissie en
de Autoriteit wijzen elk een contactpunt aan, dat deel uitmaakt van het
netwerk. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het netwerk
berust bij de Commissie
[…]
Artikel 52
Geheimhoudingsregels voor het systeem voor snelle waarschuwingen
1. De informatie waarover de leden van het netwerk beschikken met betrekking tot risico's voor de gezondheid van de mens als gevolg van levensmiddelen en diervoeders is in de regel beschikbaar voor het publiek overeenkomstig het informatiebeginsel van artikel 10. Het publiek heeft in de regel toegang tot informatie over de identificatie van het product, de aard van het risico en de genomen maatregel.
De leden van het netwerk treffen evenwel de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat hun personeelsleden de voor de doeleinden van deze afdeling verkregen informatie die in naar behoren gemotiveerde gevallen gezien de aard ervan onder het beroepsgeheim valt, niet openbaar maken, behalve indien het gaat om informatie die, als de omstandigheden dat vereisen, openbaar moet worden gemaakt ter bescherming van de gezondheid van de mens.
2. De bescherming van het beroepsgeheim mag niet beletten dat informatie die relevant is voor de doeltreffendheid van het markttoezicht en de handhavingactiviteiten op het gebied van levensmiddelen en diervoeders aan de bevoegde autoriteiten wordt doorgegeven. De autoriteiten die informatie ontvangen die onder het beroepsgeheim valt, dragen zorg voor de bescherming daarvan overeenkomstig lid 1.
Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715
Artikel 23
Toegang tot kennisgevingen in iRASFF
1. Alle leden van het netwerk voor waarschuwingen en samenwerking hebben toegang tot waarschuwingskennisgevingen, informatieve kennisgevingen, nieuwskennisgevingen en kennisgevingen van afkeuring aan de grens.
2. Zonder afbreuk te doen aan het recht van toegang van de Commissie krachtens artikel 8, lid 2, hebben alleen de leden van het netwerk van waarschuwingen en samenwerking die kennisgeving doen, waaraan kennisgeving wordt gedaan of waartoe een verzoek wordt gericht, toegang tot de kennisgevingen van niet-naleving. Andere leden van het netwerk hebben evenwel toegang tot de in artikel 16, lid 1, onder a), b) en e) bedoelde informatie.
3. Zonder afbreuk te doen aan het recht van toegang van de Commissie krachtens artikel 8, lid 2, hebben alleen de leden van het voedselfraudenetwerk die kennisgeving doen, waaraan kennisgeving wordt gedaan of waartoe een verozek wordt gericht, toegang tot kennisgevingen van voedselfraude.
Artikel 24
Verificatie en bekendmaking van kennisgevingen
1. Bij de verificatie van kennisgevingen verifieert het contactpunt van de Commissie:
a. a) de volledigheid en de leesbaarheid van de kennisgeving;
b) de juistheid van de rechtsgrond waarop de kennisgeving is gebaseerd; als er sprake is van een risico, mag een onjuiste rechtsgrond de verzending van de kennisgeving echter niet verhinderen;
c) of een kennisgeving binnen het toepassingsgebied van het RASFF-netwerk valt;
d) of de essentiële informatie in de kennisgeving wordt verstrekt in een voor het contactpunt van het netwerk voor waarschuwingen en samenwerking gemakkelijk te begrijpen taal;
e) de naleving van deze verordening;
f) of dezelfde exploitant en/of hetzelfde gevaar en/of hetzelfde land van oorsprong meer dan eens voorkomt/voorkomen.
2. Bij wijze van afwijking van lid 1 omvat de verificatie van kennisgevingen van niet-naleving, voedselfraude en afkeuring aan de grens de punten b), c) en e) van dat lid.
3. Zodra het contactpunt van de Commissie een kennisgeving overeenkomstig lid 1 of lid 2 heeft geverifieerd, kan het een samenvatting van de waarschuwingskennisgeving, de informatieve kennisgeving of de kennisgeving van afkeuring aan de grens of van niet-naleving bekendmaken, met informatie over de classificatie en de status van de kennisgeving, het product en het/de geconstateerd(e) risico(“s), het land van oorsprong, de landen waarin het product was verspreid, het kennisgevende lid van het netwerk, de grond voor de kennisgeving en de getroffen maatregelen.
4. De Commissie publiceert jaarlijks een verslag over de in iRASFF verzonden kennisgevingen.

Voetnoten

2.Artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Verordening (EG) Nr. 178/2002 van het Europees parlement en de raad van 28 januari 2002
5.Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan.
6.Zie bijv. de uitspaak van de Afdeling van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:715.
7.Vlg. de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:605.
8.Vgl. de uitspraken van het CBb 18 augustus 2020, ECLI:NL:CBB:2020:555 en de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:225.
9.HvJ EU, 15 juni 2023, nr. C-451/22
10.Verordening (EU) nr. 376/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 inzake het melden, onderzoeken en opvolgen van voorvallen in de burgerluchtvaart en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 996/2010 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 1321/2007 en (EG) nr. 1330/2007 van de Commissie.
11.In haar uitspraak 7 november 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:5226.
12.Zie arrest van het Hof of van Justitie van de Europese Unie, HvJ EU 26 juni 2003, ECLI:EU:C:2003:371 (commissie/Frankrijk) en de uitspraken van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2224 en 7 augustus 2019, ECLI:NL:RvS:2019:2709.
13.Zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2709.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1873) en 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4143).
16.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2361.