ECLI:NL:RBMNE:2023:6381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
23/662
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, die bijstandsuitkeringen ontvingen op grond van de Participatiewet (Pw), en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. De zaak betreft de herziening en terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periodes van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 en van 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022. Verweerder heeft op basis van meldingen dat eisers werkzaamheden zouden verrichten, een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat eisers op geld waardeerbare activiteiten hebben verricht zonder deze te melden, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. Verweerder heeft daarop de bijstandsuitkering herzien en een bedrag van € 6.561,07 teruggevorderd, dat later is verlaagd tot € 4.896,48 na gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar van eisers.

Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, stellende dat zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht en dat de terugvordering in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door de verrichte werkzaamheden niet te melden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden, hoewel als vriendendienst uitgevoerd, toch op geld waardeerbaar waren en dat de intentie van de werkzaamheden niet relevant is voor de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering door verweerder rechtmatig was. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/662

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. D. Gurses),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het besluit van 14 september 2022 het recht op bijstand van eisers in het kader van de Participatiewet (Pw) herzien over de periode 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 en ingetrokken over de periode 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022. Verweerder heeft met het besluit van 3 oktober 2022 van eisers een bedrag van € 6.561,07 teruggevorderd.
2. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 op het bezwaar van eisers heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het totaal terug te vorderen bedrag teruggebracht is tot € 4.896,48. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben daartegen beroep ingesteld.
4. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

5. Eisers ontvangen sinds 11 maart 2014 een bijstandsuitkering op grond van de Pw. Verweerder ontving in 2020 en 2021 enkele meldingen dat eisers werkzaamheden zouden verrichten. Naar aanleiding daarvan is verweerder een onderzoek gestart. Gedurende dit onderzoek zijn onder andere waarnemingen gedaan in maart en april 2022. Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder met de primaire besluiten de bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd.
Standpunten van partijen
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers in de twee perioden op geld waardeerbare activiteiten hebben verricht en dit niet hebben gemeld bij verweerder. Door dit niet te melden hebben zij volgens verweerder de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Daarom heeft verweerder het recht op uitkering herzien en ingetrokken en de bijstand teruggevorderd. Verder stelt verweerder dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
7. Eisers zijn van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en onvoldoende is gemotiveerd. Volgens eisers hebben zij geen op geld waardeerbare werkzaamheden verricht en is er ook op grond van de stukken geen toereikende grondslag om deze conclusie te trekken. Eisers zijn van mening dat zij het schilderen en leggen van laminaat in december 2021 niet hoefden te melden omdat het een vriendendienst betrof. Eisers betwisten de waarnemingen en stellen dat verweerder ondeugdelijk onderzoek heeft verricht. Verder hebben zij de inlichtingenplicht niet geschonden. Zij betwisten dat ze over middelen beschikten om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Tot slot vinden eisers dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te gezien.
8. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 december 2021 tot en met 31 december 2021 en van 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022.
Schending inlichtingenplicht
9. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw dienen alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand door eisers worden gemeld aan verweerder. Het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten is volgens vaste rechtspraak een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. [1] Het niet vermelden van deze activiteiten, leidt daarom tot een schending van de inlichtingenplicht. Hierbij is van betekenis dat, gelet op artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 32, eerste lid, van de PW, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij/zij redelijkerwijs kan beschikken. Het gaat dus om werkzaamheden waar normaliter een beloning tegenover staat of die de betrokkene daarvoor redelijkerwijs kan bedingen. Dit is vaste rechtspraak. [2]
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) veronderstelt de aanwezigheid op een werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Het is dan aan die persoon om het tegendeel aannemelijk te maken. [3]
1 december 2021 tot en met 31 december 2021
11. In het dossier is een door eisers overgelegde verklaring aanwezig van [A] dat eisers eind december 2021 twee dagen geholpen hebben met “verven en laminaat”, waar ze niets voor gekregen hebben. De werktijden waren volgens [A] van 09.00-15.00 uur. Eisers hebben op geld waardeerbare activiteiten verricht. Dat zij hiervoor niets hebben ontvangen is niet van belang, en evenmin dat eisers stellen dit als vriendendienst te hebben gedaan. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting erkend dat de eisers deze activiteiten niet gemeld hebben bij verweerder. De rechtbank is van oordeel dat eisers hiermee hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Verweerder heeft terecht de bijstand over deze periode herzien.
Februari 2022 tot en met april 2022
12. Eiser heeft verklaard dat eiseres en hij bezig waren een klussenbedrijf op te zetten en dat zij vanaf februari 2022 daarmee begonnen zijn. De werktijden waren van 09.00 tot 15.00 uur van maandag tot en met vrijdag, vooral bij vrienden en bekenden. Dit blijkt ook uit de verklaringen van onder andere [B] , [C] , [D] , waar zij in de periode februari tot en met april 2022 werkzaamheden hebben verricht. Eisers hebben gezegd hiervoor € 1.000,- en een etentje te hebben ontvangen. Verweerder heeft bij zijn onderzoek waarnemingen verricht waarbij geconstateerd is dat eisers in deze periode bouwwerkzaamheden verrichtten op verschillende adressen. De enkele niet onderbouwde betwisting van de waarnemingen doet hier niet aan af. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht, maar niet onderbouwd aangevoerd waar verweerder nader onderzoek naar had moeten doen. De stelling dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eisers voldoende middelen van bestaan hadden volgt de rechtbank niet, aangezien verweerder dat niet gesteld heeft in het bestreden besluit.
13. Vanaf 1 februari 2022 hebben eisers op geld waardeerbare werkzaamheden verricht die zij niet uit eigen beweging gemeld hebben bij verweerder, en evenmin de daaruit verkregen inkomsten. Hiermee is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Dat eisers spreken van een vriendendienst maakt dit niet anders. Verweerder heeft het recht op bijstand kunnen intrekken vanaf 1 februari 2022 tot en met 30 april 2022. De omvang van de werkzaamheden heeft verweerder niet kunnen vaststellen aangezien eisers onvoldoende objectieve en verifieerbare gegevens hierover hebben verstrekt. Het recht op bijstand kan dus niet worden vastgesteld.
Terugvordering
14. Aangezien sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, was verweerder op grond van op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden om de over die periode verleende bijstand van eisers terug te vorderen.
15. Van deze terugvordering kan op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw worden afgezien indien sprake is van dringende redenen. Van deze dringende redenen is sprake indien de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen hebben voor eisers. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarbij er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn. [4] Degene die zich beroept op deze uitzonderingssituatie, dient deze uitzonderlijke omstandigheden dan zelf aannemelijk te maken. [5]
16. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Eisers hebben enkel aangevoerd dat zij op dit moment schuldenvrij zijn en dat zij een moeilijke periode achter de rug hebben. De rechtbank acht dit onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de bijstandsuitkering mocht herzien, intrekken en terugvorderen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646 en CRvB van 28 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:448.
2.CRvB van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646.
3.Zie bijvoorbeeld CRvB van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1808.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB van 12 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:546.
5.Zie onder andere CRvB van 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:939.