ECLI:NL:CRVB:2019:546
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstandsuitkering na schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die vanaf 3 augustus 2009 bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland heeft de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 3 augustus 2009 tot 28 oktober 2015, omdat appellant niet had gemeld dat hij een gezamenlijke huishouding voerde met appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland bevestigd, waarin het beroep tegen het besluit van het college ongegrond werd verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellanten van 3 augustus 2009 tot en met 28 oktober 2015 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, en dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door dit niet te melden. De Raad oordeelt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken en de gemaakte kosten heeft teruggevorderd. Appellanten voerden aan dat het college al sinds november 2013 op de hoogte was van hun gezamenlijke huishouding, maar de Raad oordeelt dat het onderzoek op dat moment nog niet was afgerond en dat de terugvordering niet beperkt kon worden tot een eerdere datum.
De Raad concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien, en bevestigt dat de besluitvorming niet onredelijk lang heeft geduurd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.