7.4Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de korpschef zich op grond van de gedraging op 15 november 2022 in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende reden was om te vermoeden dat verzoeker onvoldoende betrouwbaar is om in de veiligheidszorg werkzaam te zijn. Hierdoor heeft de korpschef de bevoegdheid om de aan verzoeker verleende toestemming in te trekken. Dit geldt volgens de voorzieningenrechter zoals hiervoor is overwogen niet voor de gedraging op 18 september 2022.
Heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verleende toestemming in te trekken?
8. In het geval van een intrekking van de toestemming op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, zoals in de onderhavige zaak, heeft de korpschef de bevoegdheid om de toestemming in te trekken als niet langer aan de eisen wordt voldaan. Dat de korpschef deze bevoegdheid tot intrekking van de toestemming heeft, betekent niet dat hij daar gebruik van moet maken. Weliswaar is intrekking van de toestemming op zichzelf geen onredelijk middel om een betrouwbare veiligheidszorg te bewerkstelligen, maar de korpschef moet wel duidelijk maken dat de intrekking in het specifieke geval een noodzakelijke en passende maatregel is. Dit betekent dat de korpschef een kenbare belangenafweging moet maken. De voorzieningenrechter beoordeelt hierna of de korpschef dat op de juiste wijze heeft gedaan en toetst hierbij aan de norm die is neergelegd in artikel 3:4 van de Awb. Daarbij kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid een rol spelen.
9. In dit verband voert verzoeker aan dat de korpschef niet, althans onvoldoende, heeft uitgelegd, waarom een andersoortige maatregel, gelet op de aard en de ernst van de verdenking in de context van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker niet passend is. Dit levert een motiveringsgebrek op. Verder vindt verzoeker de gevolgen van de intrekking van de toestemming onevenredig. Verzoeker wijst erop dat het gaat om een enkel incident in de privésfeer, hij spijt heeft, beterschap heeft beloofd en vastbesloten is recidive te voorkomen. Verzoeker heeft geen recht op een WW-uitkering en zal in ernstige financiële problemen raken. Hij is 59 jaar en kan niet snel van carrière switchen. Ter zitting heeft verzoeker hierover aanvullend gesteld dat hij deels arbeidsongeschikt is en daarom moeilijk(er) aan werk kan komen. Verder stelt verzoeker dat hij een blanco strafblad heeft en er geen sprake is van drugsmisbruik.
Volgens verzoeker is zijn situatie vergelijkbaar met de situatie in de uitspraak van de ABRvS 24 november 2021.Verder verwijst verzoeker de rechtbank naar twee uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van respectievelijk 21 april 2022 en 29 juli 2022.Verzoeker stelt onder verwijzing naar een uitspraak van de ABRvS van 23 februari 2022 dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de intrekking in verzoekers specifieke situatie gerechtvaardigd is.
10. De korpschef stelt zich op het standpunt dat het persoonlijke belang van verzoeker om werkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie te blijven verrichten niet opweegt tegen het algemene belang van handhaving van de integriteit en betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten. In het verweerschrift heeft de korpschef zich aanvullend op het standpunt gesteld dat dat hij het intrekken van de toestemming noodzakelijk acht om het doel van de maatregel te bereiken. Doorslaggevend zijn voor de korpschef het recidiveren van deze specifieke gedragingen, de korte periode tussen de afzonderlijke feiten en het justitiële verleden van verzoeker. Dat de maatregel verzoeker financieel raakt, vindt de korpschef van onvoldoende gewicht en een minder ingrijpende maatregel kan gelet op de frequentie van de overtredingen en de kans op recidive niet aan de orde zijn. De korpschef vindt dat het voor verzoeker niet ondenkbaar is dat hij een dienstbetrekking buiten de beveiligingsbranche kan vinden en zodoende in zijn inkomsten kan voorzien.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef een nadere toelichting gegeven. Desgevraagd heeft zij bevestigd dat de korpschef bij de weging van de belangen en ter vaststelling van het gevaar op recidive verder heeft teruggekeken in het justitiële documentatieregister dan de maximale terugkijktermijn van acht jaar. Omdat verzoeker éérder soortgelijke overtredingen heeft begaan acht de korpschef de recidivekans groter.
Gevraagd naar de invulling van de beoordelingsruimte die de korpschef heeft bij de intrekkingsbevoegdheid, heeft de gemachtigde van de korpschef ter zitting toegelicht dat de korpschef bij een ‘kale’ overtreding van artikel 8 van de Wvw een waarschuwing geeft. Als er meer indicaties zijn dan wordt het een discussiepunt in een apart overleg waar gekeken wordt naar de feiten en omstandigheden. Bij meerdere indicaties wordt de toestemming ingetrokken. De ernst van het misdrijf wordt niet gewogen. Er wordt wel gekeken hoe lang iemand al in de beveiliging werkt en of er problemen waren. Verder speelt mee of iemand in opleiding is en tijdelijke toestemming krijgt. Berouw en inzicht spelen ook een rol. Het feit dat verzoeker twee keer onder invloed van cannabis een auto heeft bestuurd maakt dat de betrouwbaarheid van verzoeker niet boven iedere twijfel verheven is en intrekking dus noodzakelijk moet worden geacht.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het primaire besluit niet volgt dat de korpschef heeft beoordeeld en gemotiveerd waarom intrekking van de verleende toestemming in dit geval een passende en noodzakelijke maatregel is. De korpschef heeft slechts gesteld dat de toestemming wordt ingetrokken, omdat verzoeker onvoldoende betrouwbaar wordt geacht om in de veiligheidszorg werkzaam te zijn. Die overweging is onvoldoende. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef weliswaar omstandigheden genoemd die kennelijk bij de invulling van de bevoegdheid tot intrekking van de toestemming worden betrokken, maar nergens blijkt dat en hoe die omstandigheden in dit geval bij de beoordeling betrokken zijn. Verzoeker was ten tijde van het nemen van het primaire besluit bijna 60 jaar, is als gevolg van het primaire besluit ontslagen, hij ontvangt geen WW-uitkering, heeft een gezin, de werkgever heeft schriftelijk bevestigd tevreden te zijn over verzoeker, hij vervult deze werkzaamheden al langere tijd en heeft gevraagd om een nieuwe kans. Uit het primaire besluit noch uit de nadere toelichting op de zitting blijkt of en hoe de korpschef deze omstandigheden heeft meegewogen, terwijl het om een belastend besluit met verstrekkende gevolgen voor verzoeker gaat. Ook de door de gemachtigde van de korpschef ter zitting uiteen gezette invulling van het beleid met een kennelijk vaste gedragslijn en de wijze waarop daaraan is getoetst, blijkt niet kenbaar uit het primaire besluit. De korpschef moet motiveren waarom het algemene belang om de integriteit en betrouwbaarheid van beveiligingsbeambten te beschermen zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verzoeker om zijn beveiligingswerkzaamheden te blijven verrichten. Dat heeft de korpschef op dit moment volgens de voorzieningenrechter onvoldoende gedaan. De korpschef heeft geen blijk gegeven van een toereikende individuele beoordeling waarbij alle belangen en omstandigheden zijn betrokken. Verweerder zal daarom in de beslissing op bezwaar alsnog moeten uitleggen waarom intrekking van de verleende toestemming in dit geval een passende en noodzakelijke maatregel is.
12. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband verder nog dat de korpschef zich aanvullend op het standpunt heeft gesteld, als verwoord in het verweerschrift, dat
doorslaggevendbij de intrekking van de toestemming is geweest het recidiveren van de specifieke gedraging, de korte periode tussen de afzonderlijke feiten en het justitiële verleden van verzoeker.
Zoals de voorzieningenrechter hiervoor onder 7.3 heeft overwogen kan de korpschef zonder nadere motivering de gedraging van 18 september 2022 niet meewegen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verzoeker.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de korpschef in strijd met zijn eigen Beleidsregels handelt, omdat hij stelt verder teruggekeken te hebben in de justitiële documentatie van verzoeker dan de terugkijktermijn van maximaal acht jaar. Zoals volgt uit paragraaf 3.3. van de Beleidsregel kan de periode van de terugkijktermijn immers - behoudens uitzonderlijke gevallen - nooit langer zijn dan acht jaar, dus ook niet bij de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de intrekking van de toestemming. De korpschef heeft desgevraagd niet toegelicht dat sprake is van een uitzonderlijk geval en naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan ook geen sprake.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter bestaat hierdoor de mogelijkheid dat er slechts een vermoeden van één ‘kale’ overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wvw overblijft en zal de korpschef ook in dat verband moeten uitleggen wat onder die omstandigheden een passende en noodzakelijke maatregel is.
13. Gelet op al het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker op dit moment een redelijke kans van slagen. Verder vindt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker bij toewijzing van de voorlopige voorziening in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de korpschef bij handhaving van de rechtsgevolgen van het primaire besluit. De voorzieningenrechter betrekt in zijn afweging de ernst en aard van het (overblijvende) incident en de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, waaronder leeftijd, gezin en verlies van inkomsten. Alles overwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om een inkomen te verwerven en te bewijzen dat er geen nadere incidenten zullen plaatsvinden op dit moment zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij het intrekken van de toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.