ECLI:NL:RBMNE:2023:5080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
UTR 22/856
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiseres, vertegenwoordigd door M.J. Kanselaar, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 564.000,- voor het belastingjaar 2021, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van maximaal € 525.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 17 augustus 2023, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder en een taxateur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank heeft de referentiewoningen beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020 niet te hoog was vastgesteld. Eiseres' argumenten over de staat van de woning, de ligging en de referentiewoningen werden door de rechtbank niet gehonoreerd.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade, vastgesteld op respectievelijk € 33,34 en € 16,67. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen griffierecht voor de verzoeken om schadevergoeding geheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J. Kanselaar),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder.
(gemachtigde: W.G. Vos)
Verder heeft als partij deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

In de beschikking van 31 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres 1] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 564.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenaar van deze woning ook de aanslagen onroerendzaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres is tegen het primaire besluit in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
24 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 17 augustus 2023. De gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [taxateur] (taxateur van verweerder) hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. De woning is een in 1938 gebouwde tussenwoning, met een berging van 5 m2. De woning heeft een woonoppervlakte van 126 m2. Bij de woning behoort een perceel grond met een oppervlakte van 122 m2.
2. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk maximaal € 525.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 564.000,-.
Beoordelingskader
3. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
4. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
5. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overlegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [woonplaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 18 februari 2021 voor € 669.000,-.
- [adres 3] , verkocht op 23 juli 2019 voor € 590.000,-.
- [adres 4] , verkocht op 10 juni 2020 voor € 545.000,-.
- [adres 5] , verkocht op 25 januari 2019 voor € 483.000,-.
Beoordeling van het geschil
Zijn de referentiewoningen geschikt?
6. Om de waarde van de woning te onderbouwen, heeft verweerder een taxatiematrix overlegd waarin de woning van eiseres wordt vergeleken met vier verkopen, namelijk: [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] . De rechtbank vindt echter dat [adres 2] te ver van de waardepeildatum is verkocht. De rechtbank zal deze referentiewoning daarom buiten beschouwing laten. Hieruit volgt dat de rechtbank drie referentiewoningen zal betrekken bij de beoordeling of verweerder de waarde aannemelijk heeft gemaakt.
Heeft verweerder de waarde aannemelijk gemaakt?
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde wijk ( [wijk] ) zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
8. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Ingetrokken beroepsgronden
9. Op de zitting heeft eiseres zijn beroepsgronden over de in bezwaar gebruikte referentiewoningen [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet meer bespreken in haar uitspraak.
Belastingjaar 2020
10. Eiseres stelt dat de hoger beroepsprocedure voor belastingjaar 2020 nog loopt. De door hem voorgestane waarde van € 525.000 is volgens eiseres in lijn met die voor belastingjaar 2020 ter hoogte van € 492.000,-. Hiermee wil eiseres zeggen dat zij nog steeds blijft bij zijn standpunten betreffende de ligging en de referentieobjecten uit belastingjaar 2020. De rechtbank overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is dat de waarde van een woning voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van de verkoopcijfers van vergelijkbare woningen op of rond de waardepeildatum. Daarbij is de waarde die voor eerdere belastingjaren aan de woning is toegekend niet van belang. Omdat bij die waardebepaling weer andere referentiewoningen kunnen worden gebruikt, is het mogelijk dat er verschillen optreden ten opzichte van een vorig belastingjaar. De rechtbank zal daarom de standpunten van eiseres met betrekking tot het belastingjaar 2020 buiten beschouwing laten.
Het taxatierapport van eiseres
11. Alleen als verweerder niet in de bewijslast slaagt om de waarde van de woning aannemelijk te maken, komt de vraag aan de orde of eiseres de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Nu verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de nieuwe waarde van de woning op 1 januari 2020 niet te hoog is vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan het door eiseres overlegde taxatierapport.
De door verweerder gehanteerde referentiewoning
12. Eiseres stelt dat referentiewoning [adres 5] een lagere waarde onderbouwt. De rechtbank overweegt dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat een partij in een geschil over een WOZ-waarde vrij is om, ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde, een bewijsmiddel te kiezen. Er bestaat voor verweerder daarom geen verplichting om alleen een vergelijking te maken met [adres 5] , zolang verweerder maar voldoende aannemelijk maakt dat de waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld. Zoals onder 7. overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze drie referentiewoningen samen de waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Afnemend grensnut
13. Eiseres stelt dat rekening gehouden dient te worden met afnemend grensnut. De taxateur van verweerder heeft hierover op de zitting toegelicht dat afnemend grensnut hier geen rol speelt. De verschillen in gebruiksoppervlakte tussen de woning en de referentiewoningen zijn daarvoor te klein. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen en ziet ook overigens geen aanleiding om rekening te houden met een lagere prijs per m2 op basis van afnemend grensnut. Eiseres heeft in het geheel niet aangegeven vanaf welke gebruiksoppervlakte een toename van het aantal m2 geen dan wel een lagere meerwaarde heeft dan waarvan verweerder is uitgegaan. [1]
De beroepsgrond slaagt niet.
De staat van de woning
14. Eiseres stelt dat de woning slecht is onderhouden en over gedateerde voorzieningen beschikt. Uit de taxatiematrix blijkt dat de voorzieningen als ‘(sterk) verouderd’ zijn gewaardeerd. Dit betekent dat de voorzieningen als onder gemiddeld zijn gewaardeerd. De staat van onderhoud is gewaardeerd als ‘matig’. Dit betekent dat onderhoud op korte termijn noodzakelijk is. Uit het ingebrachte fotomateriaal van eiseres blijken geen omstandigheden waar een slechter voorzieningenniveau of onderhoudsniveau uit zou moeten volgen dan is gehanteerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen en de staat van onderhoud van de woning. De beroepsgrond slaagt niet.
De ligging
15. Eiseres stelt verder dat de tuin van de woning grenst aan een schoolterrein. Dit zorgt voor veel geluidoverlast. Verweerder heeft hierover in het verweerschrift toegelicht dat kopers in een bepaalde leeftijdscategorie de directe ligging nabij een school vaker als positief zullen beschouwen. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen. De mate van overlast door een school is een subjectieve beleving waar in de waardering van de WOZ-waarde geen rekening mee kan worden gehouden. Bovendien blijkt uit de luchtfoto in het verweerschrift dat [adres 2] en [adres 5] ook rondom de school zijn gelegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook al zou sprake zijn van geluidoverlast, dit in voldoende mate verdisconteerd is in de onderbouwende verkoopcijfers doordat twee van de drie referentiewoningen eveneens rondom de school zijn gelegen. De beroepsgrond slaagt niet.
De door eiseres aangevoerde referentiewoningen
16. Eiseres stelt dat verweerder ook [adres 9] en [adres 10] had moeten hanteren als onderbouwing. Op de zitting heeft de taxateur van verweerder hierover toegelicht dat deze woningen in een veel betere staat zijn verkocht. Ook uit de taxatiematrix van eiseres blijkt dat deze woningen een betere score hebben op de KOUDV-factoren. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze woningen minder goed bruikbaar zijn dan de gehanteerde referentiewoningen. Uit de taxatiematrix van verweerder blijkt namelijk dat [adres 4] en [adres 5] dezelfde score op de KOUDV-factoren als de woning hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
17. Omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, is het beroep ongegrond.
Het verzoek om immateriële schadevergoeding
18. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
19. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal twee jaar als redelijke termijn gezien. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. [2]
20. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar gelet op de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 20 april 2021 en de datum van de uitspraak van de rechtbank op 27 september 2023, is overschreden. De redelijke termijn is met (naar boven afgerond) zes maanden overschreden.
De hoogte van de schadevergoeding
21. De vraag die vervolgens voorligt, is hoe hoog de schadevergoeding zou moeten zijn. Als door het overschrijden van de redelijke termijn immateriële schade is geleden hanteert de Hoge Raad voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [3] De rechtbank oordeelt dat er, binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM daarvoor biedt, door de Nederlandse bestuursrechter gedifferentieerd moet worden bij de toekenning van een schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn. [4]
22. De rechtbank overweegt in algemene zin dat het bij een procedure op grond van de Wet WOZ gaat om een eenmalige belastingaanslag, die niet doorwerkt in de toekomst. De WOZ-waarde wordt immers ieder kalenderjaar opnieuw vastgesteld door de heffingsambtenaar, waarna daartegen ieder jaar rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Wel is van belang dat het hier gaat om belastingheffing en daarmee om een – gerechtvaardigde – inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Er is dan ook een fundamenteel recht in het geding.
23. De belangen in deze zaak zijn enkel financieel van aard. Eiseres kan in afwachting van uitsluitsel over de aanslag spanning en stress ervaren, maar de rechtbank vindt dat een relatief gering belang. De rechtbank vindt die spanning en stress namelijk niet opwegen tegen de spanning en stress van iemand die in afwachting is van een bestuursrechtelijke procedure over bijvoorbeeld een verblijfsvergunning of een uitkering.
24. In lijn met de uitspraak van de rechtbank van 4 september 2023 [5] hanteert de rechtbank een tarief van € 50,- per half jaar.
25. In dit geval is de redelijke termijn met (naar boven afgerond) zes maanden overschreden. Dat leidt in deze zaak tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar (4/6) en deels aan de rechtbank (2/6), zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar € 33,33 aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen, en de Staat € 16,67.
26. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de Minister van Justitie en Veiligheid niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend.
Het griffierecht
27. Omdat het beroep ongegrond is, hoeft de heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht niet te vergoeden.
28. De verzoeken om schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft eiseres gedaan gedurende het beroep – overeenkomstig artikel 8:91, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor was eiseres geen griffierecht verschuldigd, wat volgt uit artikel 8:94, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor de verzoeken is dan ook geen griffierecht geheven, zodat geen sprake kan zijn van vergoeding daarvan.
De proceskostenvergoeding
29. Eiseres heeft verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in zijn proceskosten, die bestaan uit de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
30. Op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit is verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in deze kosten betrekking hebben op de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het vaststellen van de kosten voor rechtsbijstand vindt daarbij plaats op een forfaitaire wijze, door het toekennen van punten aan proceshandelingen die zijn verricht.
31. Omdat het beroep ongegrond is, zal de rechtbank het verzoek om een veroordeling in de rechtsbijstandskosten van eiseres afwijzen, voor zover die bijstand is verleend voor het inhoudelijke beroep.
32. Omdat de rechtbank een schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn toekent, is er in beginsel wel aanleiding om de heffingsambtenaar en/of de Staat te veroordelen in de rechtsbijstandskosten die met het oog op de verzoeken om schadevergoeding zijn gemaakt.
33. De rechtbank oordeelt dat bij een beslissing over proceskosten kan worden afgeweken van het systeem van forfaitaire vergoeding uit het Bpb, in gevallen waarin het alleen nog gaat over de kosten die zijn gemaakt vanwege het verzoek om schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De rechtbank zal de gevraagde vergoeding voor rechtsbijstandskosten daarom beoordelen aan de hand van de vraag welke kosten redelijkerwijs gemaakt moesten worden door de gemachtigde van eiseres. [6]
34. De gemachtigde van eiseres hoefde in dit geval vrijwel geen werkzaamheden te verrichten om het verzoek om immateriële schadevergoeding te laten beoordelen door de rechtbank. Het enkele verzoek daartoe volstaat. Uit de processtukken blijkt ook dat hij niet meer dan dat heeft gedaan. Tegen die achtergrond oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van daadwerkelijke kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken voor rechtsbijstand in de procedures over de verzoeken om vergoeding van immateriële schade. Er is daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de aan de bezwaarfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 33,34,-.
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) tot vergoeding aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade, vastgesteld op € 16,67,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Burggraaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10719.
2.Hoge raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.
3.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 16-31.
6.Voor een nadere onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, r.o. 47-49.