ECLI:NL:RBMNE:2023:4546

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
23/1761
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiseres, die een uitkering ontving op grond van de Participatiewet (Pw), had haar recht op bijstand ingetrokken gekregen vanwege een vermeende schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de perioden van 7 september 2018 tot en met 9 oktober 2019 en van 14 september 2021 tot 14 juli 2022 niet op haar uitkeringsadres woonde, wat heeft geleid tot de intrekking van haar bijstandsrecht en een terugvordering van € 28.628,09. Eiseres had niet aangetoond dat zij wel op het uitkeringsadres woonde, ondanks haar verklaringen over haar woonsituatie en het lage waterverbruik. De rechtbank oordeelde dat het extreem lage waterverbruik van eiseres een belangrijke indicatie was dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres voerde aan dat zij onder dwang toestemming had gegeven voor een huisbezoek, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claim. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering en de opgelegde boete van € 944,40 terecht waren, omdat er geen dringende redenen waren om hiervan af te zien. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in haar verzoek om de besluiten van verweerder te herzien.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1761

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom

(gemachtigde: mr. E. Lammers).

Inleiding

1. Verweerder heeft met het besluit van 25 augustus 2022 (primair besluit I) het recht op bijstand van eiseres in het kader van de Participatiewet (Pw) ingetrokken in verband met schending van de inlichtingenplicht in de perioden 7 september 2018 tot en met 9 oktober 2019 en 14 september 2021 tot 14 juli 2022.
2. Met het besluit van 19 september 2022 (primair besluit II) heeft verweerder een bedrag van € 28.628,09 van eiseres teruggevorderd vanwege de schending van de inlichtingenplicht.
3. Middels een brief van 22 september 2022 heeft verweerder zijn voornemen bekend gemaakt om eiseres een boete op te leggen wegens schending van de inlichtingenplicht.
4. Met het besluit van 31 oktober 2022 (primair besluit III) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 944,40 vanwege schending van de inlichtingenplicht.
5. Met het bestreden besluit van 7 februari 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Het bezwaar van eiseres tegen het voornemen om een boete op te leggen heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard.
6. De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

7. Eiseres ontving in de periode van 26 mei 2011 tot en met 13 juli 2022 een uitkering op grond van de Pw, laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. In 2018 en 2022 heeft eiseres een kind gekregen met meneer [A] en zij woonden tot 31 augustus 2022 in dezelfde straat in verband met de zorg voor hun kinderen en omdat [A] enige tijd de zorgverlener van eiseres was. Per 31 juli 2022 heeft eiseres haar woning opgezegd. In september 2022 is eiseres met haar kinderen bij [A] ingetrokken.
8. Op 19 april 2022 ontving verweerder een melding van de woningbouwvereniging van eiseres dat zij meldingen hadden ontvangen dat eiseres niet woont op haar adres, maar dat zij inwoont bij [A]. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder onderzoek verricht naar het waterverbruik van eiseres per 1 januari 2016 en naar het verbruik aan gas en elektriciteit; zowel het water- als elektriciteitsverbruik was volgens verweerder laag. Verweerder heeft eiseres op 14 juli 2022 hierover gesproken en aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Volgens verweerder gaven zowel het gesprek als het huisbezoek aanknopingspunten om aan te nemen dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Verweerder heeft daarom de primaire besluiten zoals genoemd in overwegingen 1, 2 en 4 genomen.
Het bestreden besluit
9. Eiseres heeft volgens verweerder de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat zij niet op haar uitkeringsadres woonde. Dat zij daar niet woonde blijkt volgens verweerder uit de meerdere meldingen aan de woningbouwvereniging, de verklaringen van eiseres op 14 juli 2022, de geconstateerde feiten tijdens het huisbezoek en het extreem lage waterverbruik. Verweerder volgt de uitleg van eiseres voor deze feiten en omstandigheden niet. Volgens verweerder is wegens schending van de inlichtingenplicht over de periode van 7 september 2018 tot en met 9 oktober 2019 en de periode van 14 september 2021 tot 14 juli 2022 ten onrechte bijstand aan eiseres uitgekeerd. Dit rechtvaardigt volgens verweerder een terugvordering van € 28.628,09 met een correctie voor € 77,69 aan gereserveerd vakantiegeld. Er is geen sprake van dringende redenen om (gedeeltelijk) af te zien van terugvordering. Verweerder heeft eiseres ook een boete opgelegd ten hoogste van € 944,40 vanwege schending van de inlichtingenplicht. Er zijn volgens verweerder geen redenen om af te zien van het opleggen van het boetebesluit.
Standpunt van eiseres
10. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte haar recht op bijstand ingetrokken, een bedrag van € 28.628,09 teruggevorderd en haar een boete van € 944,40 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres voert in essentie aan dat zij wel op het uitkeringsadres woonde. Af en toe verbleef eiseres met haar kinderen in de woning van [A]. Voor het lage waterverbruik heeft eiseres een verklaring namelijk dat zij vanwege medische omstandigheden meestal niet douchte in haar eigen huis en haar kinderen verbleven vaak bij hun vader. Over de spaarzame inrichting van haar woning verklaarde eiseres dat dit het beste voor haar zoon is gezien zijn medische behoeften. Het rapport over het huisbezoek is volgens eiseres niet compleet en selectief. Eiseres voert aan dat zij onder dwang toestemming heeft gegeven voor het huisbezoek en dat zij ‘letterlijk bedreigd’ werd. Met het huisbezoek is haar privacy geschonden. Ook voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft verricht in de woning van [A].
Oordeel van de rechtbank
Intrekking van het recht op bijstand
11. In artikel 17 van de Pw staat dat iemand die bijstand krijgt informatie moet geven die nodig is om vast te stellen dat die persoon recht heeft op een bijstandsuitkering. Als de belanghebbende onvoldoende of geen informatie over haar situatie geeft, en verweerder daarom niet kan vaststellen of zij recht heeft op een bijstandsuitkering, dan kan verweerder de bijstandsuitkering intrekken. De bewijslast daarvoor ligt in beginsel bij verweerder.
12. Of eiseres haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres is van essentieel belang om haar recht op bijstand vast te stellen en dit wordt beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [1] Het waterverbruik kan voor die beoordeling een belangrijk gegeven zijn. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in zaken zoals deze, rechtvaardigt een extreem laag waterverbruik de vooronderstelling dat iemand niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het uitkeringsadres. [2] In dat geval is het aan de desbetreffende persoon om aannemelijk te maken dat zij wel haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Er is sprake van ‘extreem laag waterverbruik’ als het verbruik maximaal 7 m3 per jaar per huishouden bedraagt. [3]
13. In het geval van eiseres heeft zij in de periode van 7 september 2018 tot en met 9 oktober 2019 2 m3 water verbruikt. In de periode van 14 september 2021 tot 14 juli 2022 was het waterverbruik van eiseres 1 m3. Dit rechtvaardigt de veronderstelling van verweerder dat eiseres in deze perioden niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Zoals staat in overweging 12, is het dus aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij in die periode wél haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. Daarin is zij niet geslaagd. Dat eiseres vanwege haar medische omstandigheden amper in de woning douchte en haar kinderen regelmatig bij [A] waren, is niet genoeg. Verweerder stelt in het bestreden besluit terecht dat zelfs als daarvan wordt uitgegaan en wordt gerekend met slechts één toiletbezoek per dag, het waterverbruik van eiseres hoger was geweest dan nu is vastgesteld. De stelling van eiseres tijdens de zitting dat het een oude meter is waardoor mogelijk het waterverbruik niet juist is vastgesteld, is niet onderbouwd.
14. In tegenstelling van wat eiseres aanvoert, blijkt uit rechtspraak niet dat verweerder in dit geval aannemelijk moet maken waar eiseres tijdens de genoemde perioden wél woonde, en in dit geval of eiseres bij [A] inwoonde. Verweerder werpt eiseres slechts tegen dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres en dat heeft verweerder voldoende en zorgvuldig gemotiveerd. Er bestaat voor verweerder daarom geen noodzaak of verplichting om onderzoek te verrichten naar de woonsituatie van [A] (voor zover daar in dit geval een wettelijke grondslag voor zou bestaan). De stelling van eiseres dat de meldingen bij de woningbouwcorporatie van één buurvrouw afkomstig zijn waarmee zij geen goede relatie heeft, heeft zij niet onderbouwd. Los daarvan is dit gezien overweging 13. over het extreem lage waterverbruik niet relevant. De stelling van eiseres dat zij nooit heeft verklaard dat zij twee a drie nachten per week in de woning van [A] verbleef, is niet relevant gezien wat de rechtbank heeft overwogen over het geconstateerde extreem laag waterverbruik.
15. Wat betreft het huisbezoek van 14 juli 2022 volgt de rechtbank niet dat eiseres onder dwang daarvoor toestemming heeft gegeven. Eiseres heeft deze stelling namelijk niet onderbouwd en uit het dossier blijkt dat zij een ‘informed consent’ heeft ondertekend voorafgaand aan het huisbezoek. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat eiseres dit formulier niet vrijwillig zou hebben ondertekend. Verder heeft eiseres niet nader onderbouwd op welke wijze verweerder haar privacy heeft geschonden door het huisbezoek af te leggen. Zoals gezegd heeft eiseres op basis van ‘informed constent’ toestemming gegeven voor het huisbezoek. Daar komt bij dat een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek, namelijk het lage waterverbruik en de melding van de woningbouwcorporatie. De rechtbank volgt dan ook niet dat verweerder de privacy van eiseres heeft geschonden. [4] Dat eiseres haar woning spaarzaam had ingericht vanwege de medische behoeften van haar zoon en dat zij vlak voor het huisbezoek in het buitenland verbleven, doet niet af aan het geconstateerde extreem lage waterverbruik en hoeft verweerder dan ook niet op andere gedachten te brengen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier dat het rapport over het huisbezoek niet compleet zou zijn en/of selectief zou zijn opgesteld.
16. De slotsom is dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres tijdens de genoemde perioden niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij toen wél haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Verweerder stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door hiervan geen melding te maken. Verweerder heeft dan ook het recht op bijstand van eiseres over de perioden van 7 september 2018 tot en met 9 oktober 2019 en 14 september 2021 tot 14 juli 2022 mogen intrekken.
De terugvordering
17. Uit de wet [5] volgt dat verweerder verplicht is om teveel betaalde bijstand terug te vorderen als de inlichtingenplicht is geschonden. Dit is slechts anders als sprake is van dringende redenen. Daar is sprake van als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen moet die redenen aannemelijk maken. [6]
18. Zoals volgt uit overwegingen 11 tot en met 16 heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Volgens verweerder is de medische situatie van eiseres en haar zoon geen dringende reden om (gedeeltelijk) van terugvordering af te zien. De rechtbank is van oordeel dat eiseres tijdens de procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. Verweerder heeft daarom de teveel betaalde bijstand mogen terugvorderen.
De boete
19. Eiseres voert in essentie aan dat verweerder niet het gestelde inkomen van [A] in de beoordeling heeft mogen betrekken, omdat eiseres niet met hem samenwoont. Verder stelt eiseres dat verweerder wegens dringende redenen had moeten afzien van het opleggen van het boetebesluit.
20. Volgens de wet [7] legt verweerder een bestuurlijke boete op als de belanghebbende de inlichtingenplicht niet is nagekomen. Verweerder kan hiervan afwijken als sprake is van dringende redenen [8] . Bij de vaststelling van de hoogte van de boete is verweerder uitgegaan van normale verwijtbaarheid en dat eiseres kan beschikken over een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm ten tijde van het boetebesluit.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het gestelde inkomen van [A] in zijn beoordeling van de hoogte van de boete heeft mogen betrekken. Eiseres heeft tijdens de zitting bevestigd dat zij ten tijde van het boetebesluit bij [A] woonde. Uit de wet [9] volgt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding als twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij een kind hebben. Verweerder stelt terecht dat eiseres met de vaststelling van een inkomen van [A] gelijk aan de destijds geldende bijstandsnorm niet tekort is gedaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres tijdens de procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de boete zal leiden tot een onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen. Verweerder heeft eiseres een boetebesluit mogen opleggen.
22. Omdat eiseres in beroep de hoogte van de boete betwist, dient de rechtbank de huidige financiële positie van eiseres in zijn oordeel te betrekken. [10] Het ligt op de weg van eiseres om haar financiële positie duidelijk te maken. Dit heeft zij niet gedaan. Onder deze omstandigheden vormt de gestelde financiële situatie van eiseres geen aanleiding om de boete te matigen.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk heeft gekregen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1183.
2.Zie voetnoot 1.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 24 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1212.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:834.
5.Artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Participatiewet (Pw) en artikel 58, eerste lid, van de Pw.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1089.
7.Artikel 18a van de Pw.
8.Artikel 18a, zevende lid, van de Pw.
9.Artikel 3, vierde lid, onder b, van de Pw.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:12.