Uitspraak
20.3 PW, 21/1134 PW
OVERWEGINGEN
25 augustus 2016 bedroeg het waterverbruik op het uitkeringsadres 4 m³ en in de periode van 25 augustus 2016 tot 2 september 2017 3 m³. Verder hebben de medewerkers in de periode van 19 februari 2018 tot en met 23 april 2018 op 12 dagen waarnemingen verricht bij het uitkeringsadres, appellant op 18 april 2018 gehoord en, in aansluiting op het gesprek, een huisbezoek aan de woning van appellant op het uitkeringsadres gebracht. Tijdens het huisbezoek hebben de medewerkers de watermeterstand opgenomen. In de periode van
2 september 2017 tot 18 april 2018 bedroeg het waterverbruik 0,3 m³. De bevindingen van het onderzoek staan in een rapport van 25 april 2018.
7 januari 2020 alleen heeft herroepen voor zover het de hoogte van de boete betreft en de hoogte van de boete zelf heeft vastgesteld op € 2.766,50. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 7 januari 2020 geheel herroepen. Dit betekent dat het boetebesluit vervalt.
BESLISSING
- vernietigt aangevallen uitspraak 1, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2019 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover dat betrekking heeft op de intrekking van de bijstand over de periode van 7 juli 2015 tot 29 juli 2015;
- herroept het besluit van 25 mei 2018 voor zover dit betrekking heeft op de intrekking over de periode van 7 juli 2015 tot 29 juli 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 mei 2019;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.600,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 128,-
- vernietigt aangevallen uitspraak 2, voor zover het besluit van 7 januari 2020 is herroepen voor zover het de hoogte van de boete betreft en de hoogte van de boete is vastgesteld op € 2.766,50;
- herroept het besluit van 7 januari 2020 geheel en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde deel van bestreden besluit 2;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 759,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 134,-