ECLI:NL:RBMNE:2023:4453

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
UTR 23/2177-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over ontheffing voor het schieten op een wolf in het Nationale Park De Hoge Veluwe

In deze tussenuitspraak van 1 september 2023 oordeelt de Rechtbank Midden-Nederland over de ontheffing die het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft verleend voor het schieten op een wolf in het Nationale Park De Hoge Veluwe met een paintballgeweer. De Faunabescherming heeft bezwaar gemaakt tegen deze ontheffing, omdat zij van mening is dat de noodzaak en de alternatieven onvoldoende zijn onderzocht. De rechtbank concludeert dat het college de ontheffing op twee punten onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de wolf een beschermde diersoort is en dat de ontheffing zorgvuldig moet worden voorbereid en goed gemotiveerd. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om de gebreken te herstellen en legt een termijn van zes weken op voor het herstel. Tevens wordt de ontheffing geschorst in afwachting van het vervolg van de procedure. De rechtbank benadrukt dat het college moet onderzoeken of er andere bevredigende oplossingen zijn dan het verstoren van de wolf en dat de afweging van de verschillende afschrikmiddelen inzichtelijk moet worden gemaakt. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2177-T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder,

(gemachtigden: mr. J.S. Kramer en mr. S.J. van Winzum).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
1.
provincie Gelderland(gemachtigde: mr. J.S. Kramer);
2.
Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe
(gemachtigden: mr. E.A. Bavinck en mr. J. van Es).
Partijen worden hierna de Faunabescherming, het college, de provincie en de Stichting genoemd.

Inleiding

1. In deze zaak is in geschil of het team handhaving van de provincie met een paintballgeweer en bijbehorende paintballprojectielen mag schieten op ten minste één wolf in het Nationale Park De Hoge Veluwe (het Park), die volgens het college afwijkend gedrag vertoont. Het college heeft hiervoor een ontheffing verleend.
2. In deze tussenuitspraak oordeelt de rechtbank – kort samengevat – dat het college de ontheffing op twee punten onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank vindt dat het college op dit moment:
onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ontheffing nodig is in het belang van de openbare veiligheid en
onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het verstoren van de wolf met een paintballgeweer en bijbehorende paintballprojectielen.
Het is wel noodzakelijk om beide punten zorgvuldig voor te bereiden en goed te motiveren, omdat de wolf een beschermde diersoort is. Het college krijgt de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. De rechtbank legt dit oordeel hierna verder uit.
3. De rechtbank zal eerst een overzicht geven van de procedure tot nu toe. Daarna volgt het toetsingskader dat van toepassing is. Vervolgens zal de rechtbank per stap van het toetsingskader haar oordeel toelichten aan de hand van de standpunten van partijen. Tot slot volgt een conclusie, waarin ook wordt beschreven hoe het verder gaat met deze zaak.

De procedure tot nu toe

4. Het college heeft op 27 oktober 2022 een ontheffing (het primaire besluit) verleend aan de provincie voor het opzettelijk verstoren van de wolf met behulp van een paintballgeweer en bijbehorende paintballprojectielen.
5. De Faunabescherming heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de rechtbank Gelderland verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Vanwege de betrokkenheid van een medewerker heeft de rechtbank Gelderland de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland. De voorzieningenrechter heeft de ontheffing geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de door het college te nemen beslissing op bezwaar. [1] Na het advies van de commissie Rechtsbescherming van 24 januari 2023 heeft het college op 26 april 2023 een beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) genomen. Het college heeft de ontheffing met een aanvullende motivering en gewijzigde en extra voorschriften in stand gelaten. Met het besluit van 19 juni 2022 (de rechtbank begrijpt hierna: 2023) is het bestreden besluit gewijzigd, in die zin dat van de ontheffing gebruikt mag worden gemaakt tot uiterlijk 1 februari 2024. Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op dat besluit. [2]
6. De Faunabescherming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang, omdat het college schriftelijk heeft verklaard dat er op korte termijn geen gebruik zou worden gemaakt van de ontheffing. [3] Op 7 juli 2023 heeft de Faunabescherming opnieuw een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat het college is teruggekomen op de eerdere verklaring. Na afweging van de belangen heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en de ontheffing van 27 oktober 2022 en de beslissing op bezwaar van 26 april 2023 geschorst. [4]
7. In overleg met partijen is het beroep op de zitting van 27 juli 2023 inhoudelijk behandeld. Namens de Faunabescherming waren aanwezig: [A] (vice-voorzitter), [B] (bestuurslid) en de gemachtigde van de Faunabescherming. Namens het college waren aanwezig: mr. [C] (jurist), [D] (vergunningverlener), [E] (handhaver), de gemachtigden van het college en [F] (wolvenexpert). Mr. J.S. Kramer is mede verschenen als gemachtigde van de provincie. Namens de Stichting waren aanwezig: [G] (hoofd bedrijfsvoering) en haar gemachtigden.
8. Op deze zitting heeft de voorzitter van de meervoudige kamer als voorzieningenrechter ook het verzoek om voorlopige voorziening van de Faunabescherming behandeld. De voorzieningenrechter heeft op de zitting beslist dat zij geen aanleiding ziet om de schorsing van de ontheffing van 27 oktober 2022 en de beslissing op bezwaar van 26 april 2023 op te heffen. [5]

Het geschil

9. Samengevat komen de standpunten van partijen op het volgende neer.
10. Het college vindt dat de ontheffing op juiste gronden is verleend. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de ontheffing niet meer mede wordt verleend in het belang van de bescherming van de wolf, zoals ten tijde van het nemen van het primaire en het bestreden besluit het geval was, maar alleen in het belang van de openbare veiligheid. Volgens het college is er in het Park ten minste één wolf, die afwijkend gedrag vertoont in de vorm van het ontbreken van schuwheid voor mensen. Dat gedrag is volgens het college niet gewenst, omdat daardoor uiteindelijk de openbare veiligheid in het gedrang kan komen. Volgens het college houdt afwijkend gedrag in dat een wolf mensen of hun voertuigen benadert binnen een afstand van 30 meter. Het beschieten van de wolf die afwijkend gedrag vertoont met een paintballgeweer zal afschrikkende werking hebben, vanwege de pijnprikkel die de wolf zal ervaren (aversieve conditionering). Op die manier zal de wolf een negatieve associatie met de mens opbouwen. De hoop en verwachting is dat de wolf daardoor zijn natuurlijke schuwheid voor de mens zal terugkrijgen. Nu ingrijpen is nodig, omdat het alleen maar moeilijker zal worden om de wolf op een later moment nog te ‘corrigeren’. Volgens het college zijn er geen andere bevredigende oplossingen dan gebruik van een paintballgeweer. Het college baseert zich bij het besluit met name op de factfinding study “De wolf terug in Nederland” van september 2021, het Interprovinciaal wolvenplan van 13 april 2023 (het wolvenplan) en het Wolf-Human Conflict Management Plan, opgesteld door Denali National Park en Preserve van 2007. Met de nadere onderbouwing en gewijzigde en extra voorschriften bij het bestreden besluit kan de ontheffing volgens het college in stand blijven.
11. De Faunabescherming is het hier niet mee eens. Volgens de Faunabescherming verkeert de wolf in een ongunstige staat van instandhouding. De Faunabescherming vindt dat het college de noodzaak van de ontheffing onvoldoende heeft onderbouwd. Het college heeft namelijk niet onderzocht onder welke omstandigheden het probleemgedrag van de wolf zich voordoet en of niet juist de mens het probleem is in plaats van de wolf. Bovendien heeft het college niet met een rapport van een ecoloog of etholoog onderbouwd dat sprake is van afwijkend gedrag, aangezien jonge wolven die mensen tot minder dan 30 meter naderen juist normaal, nieuwsgierig gedrag vertonen. Ook wordt de escalatieladder uit het wolvenplan niet gevolgd. Verder zijn de alternatieven voor het beschieten met een paintballgeweer onvoldoende onderzocht. De Faunabescherming vindt ook dat de effectiviteit van aversieve conditionering met behulp van een paintballgeweer onvoldoende is onderzocht. Datzelfde geldt voor de gevolgen van de beschieting (met kleurloze paintballprojectielen) voor de beschoten wolf en de roedel. De ontheffing gaat te ver en had daarom volgens de Faunabescherming niet verleend mogen worden.

Beoordeling door de rechtbank

Het beoordelingskader
12. Het wettelijk kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
13. De wolf wordt genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en is dus in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) een beschermde soort. Op grond van artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb is het verboden de wolf opzettelijk te verstoren. In artikel 3.8 van de Wnb is het beoordelingskader opgenomen aan de hand waarvan een verzoek tot ontheffing van deze verbodsbepaling moet worden beoordeeld. Voor deze zaak is het vijfde lid van dit artikel van belang, waarin is voorgeschreven dat die ontheffing uitsluitend wordt verleend als:
a. geen andere bevredigende oplossing bestaat;
b. de ontheffing nodig is in het belang van:
3° de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
c. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken soort.
14. De rechtbank stelt voorop dat zij begrijpt dat het college en de provincie willen voorkomen dat het op een dag echt fout gaat tussen de mens en de wolf in het Park. Dit neemt niet weg dat een ontheffing om een beschermd dier, zoals de wolf, opzettelijk te mogen verstoren, zorgvuldig voorbereid en goed gemotiveerd moet zijn. De rechtbank legt hierna uit waarom zij vindt dat het college noodzaak en andere bevredigende oplossingen onvoldoende heeft onderzocht en onderbouwd.
Is er een noodzaak?
15. De rechtbank oordeelt dat het college de noodzaak van de ontheffing onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Er is namelijk onvoldoende inzicht gegeven in het (afwijkende) gedrag van de wolf en de overige omstandigheden bij de verschillende waarnemingen. De waarnemingen en het gedrag van de wolf zijn ook niet, althans voor de rechtbank niet kenbaar, gevalideerd door een deskundige. Ook is niet inzichtelijk gemaakt of het bij deze waarnemingen telkens om dezelfde wolf gaat, terwijl herhaling van het gedrag volgens de escalatieladder uit het wolvenplan waarop het college zich baseert, wel een voorwaarde is om tot verjagen over te gaan. De rechtbank legt dit oordeel hierna verder uit.
16. Met het bestreden besluit heeft het college de noodzaak van de ontheffing nader toegelicht. De noodzaak is erin gelegen dat op termijn het risico bestaat dat er incidenten tussen de wolf en de mens zullen plaatsvinden met ernstige gevolgen voor de veiligheid van de mens. Dit risico komt volgens het college voort uit afwijkend gedrag van ten minste één (jonge) wolf in het Park. Met het bestreden besluit heeft het college ook de ontheffing aangescherpt door gewijzigde en extra voorschriften aan de ontheffing te verbinden. Het gebied waar de ontheffing mag worden gebruikt, is beperkt tot het Park (voorschrift 1). Verder wordt specifieker omschreven in welke gevallen de ontheffing gebruikt mag worden, namelijk in het geval van afwijkend gedrag, en is afwijkend gedrag omschreven als ‘gedrag waarbij een wolf mensen of hun voertuig benadert binnen een afstand van 30 meter’ (voorschriften 9 en 11). Dat er sprake is van afwijkend gedrag wordt door het college onderbouwd met een logboek van vijf pagina’s met een selectie uit een berichtenwisseling met de Zoogdiervereniging van 7, 22, 24 en 26 oktober 2022, waarin de Zoogdiervereniging haar zorgen uit over verschillende – niet bijgevoegde – foto’s en video’s, waarop te zien zou zijn dat de afstand tussen de mens en de wolf klein is (enkele tientallen meters). Bij zijn schriftelijke reactie in beroep van 21 juli 2023 heeft het college een logboek van drie pagina’s gevoegd, met een aantal meldingen van waarnemingen van wolven in de periode mei, juni en juli 2023. Volgens het college blijkt uit beide logboeken dat er sprake is van afwijkend gedrag van de wolf, waarbij de wolf de mens actief benadert op minder dan 30 meter afstand. Het college wijst daarbij op de escalatieladder uit het wolvenplan. Er is inmiddels sprake van een situatie als beschreven onder e van die escalatieladder en daarin is volgens het college dan ook het belang tot ingrijpen gelegen.
17. De rechtbank is van oordeel dat het college met deze toelichting slechts in beperkte mate inzicht heeft verschaft in de waarnemingen van de wolf en het gedrag dat de wolf daarbij vertoont. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde materiaal is onvoldoende specifiek en de gemelde incidenten zijn niet (althans niet kenbaar) beoordeeld door een deskundige. Bij het logboek met berichten over de wolf in oktober 2022 is geen beeldmateriaal gevoegd. Bij het tweede logboek zijn wel een paar foto’s gevoegd, maar die laten slechts momentopnames zien, zonder dat daarbij door een deskundige is gevalideerd hoe het gedrag van de wolf op die momenten moet worden geduid. Hierdoor is onvoldoende duidelijk en niet controleerbaar of er inderdaad sprake is van afwijkend, niet-natuurlijk gedrag, of dat er slechts sprake is geweest van bijvoorbeeld een natuurlijke nieuwsgierigheid die passend is bij jonge wolven. Het voorgaande is ook niet in lijn met de escalatieladder uit het wolvenplan. Volgens het college is er sprake van een e-situatie uit die escalatieladder, maar onder e staat dat het moet gaan om een wolf die ‘actief en bewust meermaals mensen binnen 30 meter benadert en geïnteresseerd lijkt in mensen’. Hieruit volgt dat een wolf een aantal keer bewust hetzelfde afwijkende gedrag moet vertonen. Identificeerbaarheid van de wolf in kwestie is dus van belang. [F] heeft hierover op de zitting toegelicht dat het territorium van de wolf groter is dan de oppervlakte van het Park en dat het moeilijk is om individuele wolven te identificeren, zeker omdat het patroon in de vacht van de wolf kan wisselen tussen de zomerperiode en winterperiode. De wolf moet dan opnieuw worden geïdentificeerd volgens [F] . Dit maakt het moeilijk om vast te kunnen stellen of het om herhaald gedrag van de wolf/wolven gaat. Verder blijkt uit de logboeken onvoldoende op welke afstand de wolf is waargenomen, of het de wolf is geweest die de mens actief en bewust heeft benaderd of dat het andersom was en ook niet of het telkens om dezelfde wolf/wolven gaat. Ook blijkt uit de beschreven waarnemingen niet dat de wolf geïnteresseerd was in mensen. Op de zitting is nog namens het college toegelicht dat er meer incidenten en waarnemingen zijn die hebben meegespeeld bij het verlenen van deze ontheffing. Zo heeft [F] een voorbeeld gegeven van een wolf die bij een voertuig stilstaat en naar een mens achter de ruiten van het voertuig kijkt. [F] heeft daarover gezegd dat uit het gericht kijken blijkt dat de wolf op de mens is gericht en dat dit waarschijnlijk een wolf is die op dat moment op voedsel staat te wachten. Hij heeft dit incident ook met buitenlandse collega’s besproken. De rechtbank stelt echter vast dat er van deze extra waarnemingen geen documentatie aanwezig is in het dossier en dat dit ook niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit. Dit geldt ook voor de analyse en bevindingen van [F] en zijn buitenlandse collega’s. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van een e-situatie uit het wolvenplan. Bovendien laat de ontheffing toe dat iedere wolf die mensen of hun voertuigen benadert binnen een afstand van 30 meter kan worden beschoten, terwijl ook dat niet overeenkomt met de e-situatie van de escalatieladder uit het wolvenplan. Als het college meent dat er óók zonder duidelijkheid op de voorgaande punten kan worden ingegrepen, heeft het college blijkbaar bedoeld om af te wijken van het wolvenplan. Ook dit is niet onderbouwd of gemotiveerd in het bestreden besluit.
18. Gelet op het voorgaande is de ontheffing onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd. Dit is een gebrek dat in beginsel te herstellen is en hiervoor zal het college de gelegenheid krijgen. Hoe het college dit kan doen, zal de rechtbank onder ‘conclusie en gevolgen’ bespreken.
Zijn er geen andere bevredigende oplossingen?
19. De rechtbank oordeelt dat het college het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft onvoldoende onderzocht of er andere bevredigende oplossingen zijn dan het verstoren van de wolf. Het college heeft de afweging van die alternatieven niet inzichtelijk gemaakt en zich hierover niet kenbaar laten adviseren door een ter zake deskundige en vervolgens een eigen afweging gemaakt. Daarnaast heeft het college de afweging van de verschillende afschrikmiddelen niet inzichtelijk gemaakt. Het college heeft nu alleen genoemd ‘dat alle bij het college bekende afschrikmiddelen zijn beoordeeld en dat deskundigen het er veelal over eens zijn dat het gebruik van een paintballgeweer het beste scoort’. De rechtbank legt dit oordeel hierna verder uit.
20. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college alle bij hem bekende afschrikmiddelen heeft beoordeeld, zoals het gebruik van rubberen kogels, rubberen hagel, beanbags, pepperspray, het gooien van stenen of het gebruik van een katapult. Ten opzichte van deze middelen is volgens het college het gebruik van een paintballgeweer het meest geschikt, omdat daarmee gericht kan worden geschoten, waarbij de kans op verwondingen bij de wolf gering is. Ook is het door de Faunabescherming aangedragen voorstel om (grote delen van) het Park af te sluiten door het college beoordeeld. Het college ziet dit niet als een geschikt alternatief, omdat het territorium van de wolf groter is dan alleen het Park. De wolf heeft doorgaans een territorium van tussen de 80 en 400 km2, terwijl het Park slechts een omvang van 50 km2 heeft. Daarbij spelen ook de belangen van de Stichting een rol, omdat zij afhankelijk is van bezoekers.
21. De rechtbank is het met de Faunabescherming eens dat het college te beperkt onderzoek heeft gedaan naar mogelijke alternatieven. Zo heeft de Faunabescherming gewezen op verschillende alternatieven zoals bijvoorbeeld het afsluiten van (delen van) het Park voor bezoekers, strikter handhaven op het gedrag van mensen, een voedselverbod in het Park, bewustmakingscampagnes en het weghouden van mensen bij de wolf. De rechtbank overweegt dat moet zijn onderzocht en nauwkeurig en toereikend gemotiveerd dat er geen alternatieve maatregel bestaat waarmee de nagestreefde doelstelling op een bevredigende manier kan worden bereikt die geen of een geringere overtreding van de verbodsbepalingen betekent. [6] Het college heeft de door de Faunabescherming aangedragen alternatieven, maar mogelijk ook nog andere alternatieven, niet of onvoldoende kenbaar afgewogen, terwijl niet uit te sluiten is dat deze alternatieven mogelijk met een geringere verstoring van de wolf toch tot het bereiken van de nagestreefde doelstelling kunnen leiden. Door enkel de verschillende afschrikmiddelen af te wegen, slaat het college een stap over. Het college gaat er daarbij namelijk al vanuit dat afschrikken het enige middel is. Er kunnen echter ook andere alternatieven dan het afschrikken van de wolf bestaan die tot resultaat kunnen hebben dat het belang van de openbare veiligheid wordt beschermd. Dit hoeven geen maatregelen te zijn die gericht zijn tegen de wolf. Het is aan het college om dit nader te onderzoeken en onderbouwen. De rechtbank kan het college wel volgen in het standpunt dat het afsluiten van het Park geen volwaardig alternatief is. Zoals in het bestreden besluit wordt overwogen, en zoals ook door [F] op de zitting is toegelicht, is het territorium van de wolf veel groter dan alleen het Park. Bovendien heeft [F] op zitting toegelicht dat de wolf zich niet laat tegenhouden door hekken of andere manieren om het Park af te sluiten. Voor zover de Faunabescherming heeft bedoeld dat het Park moet worden afgesloten voor de mens, heeft het college op de belangen van de Stichting gewezen. Zij is voor haar inkomsten afhankelijk van bezoekers en zij kan zonder deze inkomsten haar beheertaken niet uitvoeren.
22. De rechtbank is van oordeel dat het college ook de afweging van de verschillende afschrikmiddelen niet inzichtelijk heeft gemaakt en de rechtbank mist daarover ook een afweging door een ter zake deskundige en vervolgens een afweging door het college.
23. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. Dit is een gebrek dat in beginsel te herstellen is en ook hiervoor zal het college de gelegenheid krijgen. Hoe het college dit kan doen zal de rechtbank onder ‘conclusie en gevolgen’ bespreken.
Doet de ontheffing afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding?
24. De rechtbank oordeelt dat het college op dit punt de ontheffing voldoende heeft onderbouwd in het bestreden besluit. Partijen zijn het er over eens dat de wolven in Nederland niet als zelfstandige populatie kunnen worden aangemerkt. De wolf in Nederland behoort tot de Centraal-Europese wolvenpopulatie. Uit de factfinding study “De wolf terug in Nederland” van september 2021, blijkt dat het met die populatie steeds beter gaat. Ondanks dat de wolf zich nog niet in een goede staat van instandhouding bevindt, ontwikkelt deze zich dus wel goed. De rechtbank volgt de toelichting van het college dat het incidenteel verjagen/afschrikken van een aantal wolven in het Park geen afbreuk zal doen aan de goede ontwikkeling van de wolf én dus geen afbreuk doet aan het streven naar een gunstige staat van instandhouding.

Conclusie en gevolgen

25. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Dit zijn gebreken die in beginsel te herstellen zijn. De rechtbank ziet in het kader van finale geschilbeslechting aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen om de gebreken te herstellen. [7] Het college zal hiervoor de incidenten en waarnemingen van de wolf waaruit het afwijkend / probleemgedrag blijkt en de omstandigheden waaronder dat gedrag is vertoond in kaart moeten brengen. Deze waarnemingen moeten vervolgens worden voorgelegd aan een ter zake deskundige. Dat is iemand die vanuit zijn deskundigheid het gedrag van de wolf bij die waarnemingen kan duiden en in perspectief kan zetten. Voor zover volgens het college sprake is van een esituatie van de escalatieladder uit het wolvenplan dient het college inzichtelijk te maken dat het daarin omschreven gedrag telkens door dezelfde wolf dan wel wolven wordt vertoond. Voor zover het college afwijkt van de escalatieladder, moet het college dat motiveren. De rechtbank merkt daarbij op dat er weliswaar al veel algemene informatie is overgelegd in deze zaak, maar dat deze informatie niet concreet is gemaakt voor de hier voorliggende ontheffing.
Het college zal daarnaast nader onderzoek moeten (laten) doen naar mogelijke alternatieven die ook tot het voorgenomen resultaat kunnen leiden. Die alternatieven moeten primair door een (wolven)deskundige in kaart worden gebracht, waarbij het alternatief en de (te verwachten) effectiviteit daarvan moet worden omschreven. Het is daarna aan het college om af te wegen welk van de alternatieven het meest geschikt is om het doel te bereiken. Als het college de aangedragen alternatieven niet geschikt vindt, zal hij ook moeten uitleggen waarom dat geen effectieve maatregelen zijn. Het college zal daarbij ook moeten onderzoeken en motiveren in welke situatie en onder welke omstandigheden het gekozen alternatief effectief zal werken. Dat kan dus ook betekenen dat het om een combinatie van maatregelen gaat. Het college zal ook de afweging van de verschillende afschrikmiddelen inzichtelijk moeten maken en de rechtbank mist daarover ook een afweging door een ter zake deskundige en vervolgens een afweging door het college.
Termijnen
26. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank de Faunabescherming, de provincie en de Stichting in de gelegenheid stellen, binnen vier weken na verzending van de herstelpoging van het college, daarop te reageren. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen.
Voorlopige voorziening
27. Uit deze tussenuitspraak volgt dat de ontheffing gebrekkig is. De rechtbank ziet daarin en gelet op de belangen van de Faunabescherming aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij de ontheffing wordt geschorst in afwachting van het vervolg van deze procedure. De grondslag hiervoor is artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. Zoals ook in eerdere ordemaatregelen met betrekking tot deze ontheffing is overwogen, is het schieten met een paintballgeweer nog niet eerder ingezet als middel voor aversieve conditionering van wolven op de Veluwe. Omdat weinig bekend is over de effecten en de gevolgen van de inzet van dit middel, de wolf een beschermde status heeft en onvoldoende is onderbouwd dat op dit moment een wolf met probleemgedrag is gesignaleerd, weegt het belang van de Faunabescherming op dit moment zwaarder dan het belang van de provincie om de ontheffing te gebruiken. De schorsing van de ontheffing betekent dat deze nu niet mag worden gebruikt. Als de provincie toch een wolf met probleemgedrag signaleert en zij het beschieten van die wolf met een paintballgeweer in het belang van de openbare veiligheid noodzakelijk acht, kan zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om de voorlopige voorziening op te heffen, op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter kan dan een nadere belangenafweging maken.
28. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
 draagt het college op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
 stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
 schorst de ontheffing van 27 oktober 2022 en de beslissing op bezwaar van 26 april 2023 die bij besluit van 19 juni 2023 is gewijzigd tot de einduitspraak op het beroep;
 houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en mr. C. de Kruif, leden, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is op 1 september 2023 in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage bij de uitspraak

Artikel 3.5 van de Wnb
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
3. Het is verboden eieren van dieren als bedoeld in het eerste lid in de natuur opzettelijk te vernielen of te rapen.
4. Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.
5. Het is verboden planten van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel b, bij de Habitatrichtlijn of bijlage I bij het Verdrag van Bern, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Artikel 3.8 van de Wnb
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van een of meer van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.5 en 3.6, tweede lid, ten aanzien van dieren of planten van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van de voortplantingsplaatsen, rustplaatsen of eieren van dieren van daarbij aangewezen soorten.
(….);
5. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
1° in het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de
instandhouding van de natuurlijke habitats;
2° ter voorkoming van ernstige schade aan met name de gewassen, veehouderijen, bossen,
visgronden, wateren of andere vormen van eigendom;
3° in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende
redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of
economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
4° voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de
daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten, of
5° om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve
wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld
aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben,
onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van
bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;
c. er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
(….).

Voetnoten

1.Uitspraken van 16 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4634, en van 30 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4991.
2.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Uitspraak van 22 juni 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2929.
4.Uitspraak van 13 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:3478.
5.Uitspraak van 27 juli 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4386.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1006.
7.Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).