Overwegingen
10. Op 26 oktober 2022 heeft de provincie een mondelinge aanvraag bij het college
ingediend voor een ontheffing op grond van artikel 3.5, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk verstoren van wolven. Aanleiding voor de aanvraag vormden de meldingen die de provincie ontving over wolven, die in oktober van dit jaar dicht bij mensen kwamen. Ook heeft de provincie klachten ontvangen van gemeentes. De ontheffing is met spoed in behandeling genomen om escalatie te voorkomen.
11. Met het besluit van 27 oktober 2022 heeft het college de ontheffing verleend. Volgens
het college wordt voldaan aan de in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb genoemde voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing. Het college stelt voorop dat aan deze ontheffing verschillende ecologische onderzoeken ten grondslag liggen, zoals het in 2019 opgestelde Interprovinciaal wolvenplan, de factfinding study “De wolf terug in Nederland” uit 2021 en het onderzoek “Voorstel voor een wolvenplan in Nederland” uit 2013. De genoemde onderzoeken signaleren dat wolven die brutaal gedrag vertonen reden tot zorg geven. Dit afwijkende gedrag betreft met name die wolven die geen natuurlijke schuwheid voor mensen (meer) bezitten bijvoorbeeld omdat ze mensen associëren met voedsel. Gelet op het veiligheidsbelang van de mens en het belang dat de wolf een wild roofdier moet blijven, wil het college hier (preventief) op acteren. Uit de onderzoeken volgt volgens het college ook dat alternatieve middelen niet voorhanden zijn, omdat deze voor de wolf te ingrijpend zijn dan wel niet het gewenste effect hebben en om praktische redenen niet uitvoerbaar zijn. Tot slot heeft de inzet van het paintballgeweer geen negatieve gevolgen voor de staat van instandhouding van de wolf, omdat dit middel niet wordt ingezet met het doel het doden of verwonden van de wolf.
12. De Faunabescherming is het niet eens met de verleende ontheffing. Zij stelt
- samengevat - dat de ontheffing te algemeen is en voor een te groot gebied geldt. Volgens de Faunabescherming is de ontheffing voor verstoring van de wolf verleend, terwijl de noodzaak en het ontbreken van alternatieven niet is aangetoond én de wolf in ongunstige staat van instandhouding verkeert. De Faunabescherming stelt verder dat er ten onrechte geen ecologisch/ethologisch onderzoek ten grondslag ligt aan de ontheffing en dat een definitie van wanneer sprake is van afwijkend gedrag van de wolf ontbreekt. Ook is onduidelijk wat de gevolgen van de beschietingen met een paintballgeweer zullen zijn voor de jonge wolf en de roedel en zijn de gevolgen van de verfmarkering binnen de roedelstructuur niet of niet deugdelijk onderzocht. Een betere oplossing zou volgens de Faunabescherming zijn om het gebied (in het Nationale Park De Hoge Veluwe) waar de roedel wolven zich naar alle waarschijnlijkheid ophoudt, zo spoedig mogelijk voor menselijke verstoring af te sluiten en toe te zien op naleving van de regels door de mensen in het park.
13. Het college moet nog een beslissing nemen over het bezwaar dat de Faunabescherming
tegen de ontheffing heeft gemaakt en moet dan heroverwegen of de ontheffing in stand moet blijven. De voorzieningenrechter overweegt dat in deze fase van de procedure in beginsel
alleen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening of het opheffen of wijzigen daarvan als de ontheffing zodanig gebrekkig is, dat deze in de heroverweging in bezwaar naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter buigt zich daarvoor eerst over de vraag of de ontheffing rechtmatig is verleend of niet. Aan de hand daarvan zal zij daarna beoordelen of de belangen van de Faunabescherming al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en de provincie. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de ontheffing, hoe minder ruimte er is voor de belangen van de Faunabescherming.
Rechtmatigheid van de ontheffing
14. De wolf staat op bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en is dus in het
kader van de Wnb een beschermde soort.
15. Op grond van artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb is het verboden de wolf opzettelijk te
verstoren. In artikel 3.8 van de Wnb is het beoordelingskader opgenomen aan de hand waarvan een verzoek tot ontheffing van deze verbodsbepaling moet worden beoordeeld. Voor deze zaak is het vijfde lid van dit artikel van belang, waarin is voorgeschreven dat die ontheffing uitsluitend wordt verleend als:
a. geen andere bevredigende oplossing bestaat;
b. de ontheffing nodig is in het belang van
1° de bescherming van de wilde flora of fauna, of de instandhouding van de
natuurlijke habitats;
3° de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten;
c. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de populatie van de betrokken soort.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de noodzaak van deze ontheffing
onvoldoende heeft onderbouwd. Het college heeft gewezen op de openbare veiligheid voor mensen en de bescherming van wilde fauna, in dit geval de wolf. Als onderbouwing daarvoor heeft het college gesteld dat uit het Interprovinciaal wolvenplan 2019 volgt dat als een wolf meermaals mensen benadert, mogelijk veroorzaakt door sterke voerconditionering en gewenning, er uiteindelijk kans is op agressief gedrag met letsel voor de mens als gevolg. Deze conclusie wordt onderschreven door de in opdracht van de provincies uitgevoerde factfinding study. De nu gekozen maatregel past verder volgens het college binnen het onderzoek “De juridische bescherming van de wolf in Nederland en in een aantal andere Europese landen” van 24 september 2021, dat juridische bouwstenen geeft voor handhavingsprotocollen. Zonder af te willen doen aan de conclusies uit de door het college genoemde onderzoeken, stelt de voorzieningenrechter vast dat het college geen tot nauwelijks inzicht heeft gegeven in de incidenten met en/of het gedrag van de wolf die de aanleiding hebben gevormd voor het aanvragen en het verlenen van deze ontheffing. In de ontheffing wordt genoemd dat
“ten minste één wolf op de Veluwe in Gelderland afwijkend gedrag in de vorm van het ontbreken van schuwheid voor mensen heeft getoond. Mensen werden in oktober 2022 actief benaderd door de wolf en de wolf lijkt ook interesse te hebben voor voertuigen. Dit gedrag is niet gewenst en kan uiteindelijk leiden tot dusdanig gedrag van zo’n wolf dat de openbare veiligheid in het gedrang komt”. Hoewel de voorzieningenrechter de signalen over (het gedrag van) de wolf uiterst serieus neemt, is zij van oordeel dat het college voorafgaand aan het verlenen van de ontheffing niet inzichtelijk heeft gemaakt welke incidenten concreet hebben plaatsgevonden en waar en onder welke omstandigheden deze zich hebben afgespeeld. Volgens de Faunabescherming zou het gaan om een jonge wolf, die nog een aantal jaren afhankelijk is van de roedel waarin hij leeft. Volgens de Faunabescherming is nieuwsgierigheid bij jonge wolven normaal en hoeft dit gedrag niet tot ingrijpen te leiden. Tijdens de zitting heeft het college verklaard dat het in de gevallen op 6, 7 en 8 oktober en op 22 oktober 2022 telkens ging om één wolf binnen de begrenzingen van het Nationaal Park De Hoge Veluwe. Ook heeft het college aangevuld dat er nu in het park streng wordt toegezien op het niet voeren van de dieren en dat streng wordt gehandhaafd op het niet verlaten van de paden en wegen door bezoekers. Dat neemt echter niet weg dat de toedracht van de eerdere gebeurtenissen binnen het park nog steeds niet duidelijk is. Het college heeft geen goed beeld van het gedrag van de wolven in het park en weet ook niet of bij de gemelde incidenten steeds dezelfde wolf betrokken was of mogelijk meerdere wolven. Of sprake is van ‘slechts’ nieuwsgierigheid van de (jonge) wolf of daadwerkelijk afwijkend gedrag dat een gevaar oplevert voor de mens, is niet onderzocht door bijvoorbeeld een etholoog. Een verslag hierover ontbreekt in deze zaak. Zonder hier goed inzicht in te hebben, is het volgens de voorzieningenrechter niet mogelijk te toetsen of de wolf in het park daadwerkelijk een gevaar oplevert voor de openbare veiligheid. Hierbij valt op dat het college het in de onderzoeken aanbevolen zenderen van de wolf niet heeft toegepast. Waarom het college van zenderen heeft afgezien, wordt niet duidelijk. Het college vindt zenderen geen goede andere bevredigende oplossing, die het afschrikken met een gekleurd projectiel kan vervangen. De voorzieningenrechter volgt het college in dit verband niet. Met zenderen van de wolf kan immers inzicht worden verkregen in het gedrag van de wolf, waarna kan worden beoordeeld of ingrijpen nodig is. Dit staat los van de vraag of er goede andere bevredigende alternatieven voorhanden zijn. Daaraan voegt de voorzieningenrechter toe dat tijdens de zitting is meegedeeld dat er binnen het park geen meldingen meer zijn geweest over wolven op geringe afstand van de mens nadat de ontheffing is verleend.
17. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de ontheffing is verleend voor het héle
grondgebied van de provincie Gelderland. De vragen over hoeveel wolven het dan gaat, in welk gebied deze wolven zich bevinden en welk gedrag deze wolven vertonen blijven echter onbeantwoord. Een logboek van waarnemingen en het gedrag van de wolven ontbreekt. In hoeverre de openbare veiligheid in het gedrang komt buiten de grenzen van het park is dan ook niet duidelijk gemaakt. Het college zal hierover in de te nemen beslissing op bezwaar uitleg moeten geven.
Is er geen andere bevredigende oplossing?
18. De voorzieningenrechter vindt de verleende ontheffing ook op dit punt onvoldoende
gemotiveerd. In de ontheffing zelf is alleen de mogelijkheid van het gebruik van een zender met voorafgaande verdoving beschreven. Verder wordt opgemerkt dat uit de hiervoor vermelde onderzoeken blijkt dat alternatieve middelen niet voorhanden zijn, omdat deze voor de wolf te ingrijpend zijn dan wel niet het gewenste effect hebben en om praktische redenen niet uitvoerbaar zijn (bijvoorbeeld rubber hagel, rubber kogel, beanbags, pepperspray of gebruik van de katapult). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Faunabescherming terecht aangevoerd dat het college te weinig onderzoek heeft gedaan naar mogelijkheden waarbij bij wijze van spreken niet de mens maar juist de wolf beschermd wordt. Binnen het Nationale Park De Hoge Veluwe zou bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar het afschermen voor publiek en jagers van een (deel van het) leefgebied voor de roedel wolven, waardoor ook de voedselassociatie met de mens wordt verminderd. Ook is, in het geval het om een jonge wolf gaat, door het college niet onderzocht welke invloed verstoring heeft op de afhankelijkheid van de jonge wolf van de roedel. Volgens de Faunabescherming kan een jonge wolf zonder zijn roedel niet overleven. De enkele stelling van het college dat daarvoor geen aanwijzingen bestaan, is onvoldoende.
19. Het paintballgeweer zelf is ook onderdeel van discussie tussen partijen omdat het in
Nederland niet eerder is ingezet met het doel opzettelijk een dier te verstoren en daarmee een min of meer experimenteel middel is. Het college heeft gesteld dat het middel niet wordt ingezet met het doel het doden of verwonden van de wolf en dat er geen aanwijzingen zijn dat het gebruik ervan de wolf zou verwonden. Het college heeft ter informatie een brochure over het toegestane paintballgeweer en een advies van de werkgroep internationaal recht en conventioneel wapengebruik overgelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat beide stukken zien op de inzet van het wapen bij oproerbestrijding en dergelijke en niet met een dier als doelwit, zodat hieruit niet kan worden afgeleid wat het effect op de wolf zal zijn. Of een jonge wolf met verfmarkering en die mogelijk naar verf ruikt de roedel zal verontrusten of verstoren, zoals de Faunabescherming stelt, is eveneens niet duidelijk. Tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat hierover wel gesprekken zijn gevoerd met deskundigen. Informatie over deze deskundigen en hun advisering ontbreekt echter in de stukken zodat de voorzieningenrechter dat niet kan meenemen in haar beoordeling. Het college heeft over de praktische uitvoering, zoals de minimale en maximale schietafstand, de veiligheid van toezichthouders en anderen, de uitvoerbaarheid van het middel en het beoogd effect, gewezen op een interne werkinstructie. Deze instructie zit niet bij de stukken en is evenmin gekoppeld aan de ontheffing. En ook bij dit punt is onduidelijk hoe een toezichthouder inschat of en op welk moment een wolf zodanig afwijkend gedrag vertoont dat ingrijpen met het paintballgeweer noodzakelijk is. Dat het paintballgeweer met een minimaal risico op verwonding aan de huid of intern letsel bij de wolf kan worden ingezet. vindt de voorzieningenrechter bij deze stand van zaken dan ook allerminst aangetoond.
Wordt er geen afbreuk gedaan aan gunstige staat van instandhouding?
20. Het college stelt zich op het standpunt dat de betreffende wolf alleen wordt verstoord en
dat de handelingen er juist op zijn gericht om te voorkomen dat nader ingrijpen noodzakelijk is. Dit komt het streven naar een gunstige staat van instandhouding van de soort ten goede. De Faunabescherming voert aan dat de wolf niet in gunstige staat van instandhouding verkeert en dat de ontheffing tot het opzettelijk verstoren van de wolf daarom per definitie niet kan worden verleend. Uitvoering van de ontheffing binnen het Nationale Park De Hoge Veluwe zal volgens haar bovendien bijdragen aan verdere onrust en verstoring van het rust- en opgroeigebied van de wolven, wat wettelijk verboden is.De voorzieningenrechter overweegt dat zij op dit moment over te weinig informatie beschikt om hierover te oordelen. Het college zal dit aspect in de nemen te beslissing op bezwaar verder moeten verduidelijken.
Conclusie voorlopig rechtmatigheidsoordeel
21. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de onderbouwing in de ontheffing
dat het opzettelijk verstoren van de wolf in het belang is van de openbare veiligheid tekort schiet. Ook heeft het college onvoldoende onderbouwd dat geen sprake is van bevredigende alternatieven. De motivering van de ontheffing doorstaat de voorlopige rechtmatigheidstoets dus niet.
Belangenafweging van de voorzieningenrechter
22. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet overtuigd is van de
rechtmatigheid van de ontheffing. De voorzieningenrechter begrijpt de zorgen van het college, maar is er op dit moment niet van overtuigd dat het opzettelijk verstoren van de wolf binnen het Nationaal Park De Hoge Veluwe en daarbuiten voor de gehele provincie Gelderland en met dit middel gerechtvaardigd is. Het college heeft daarvoor in de ontheffing en met de toelichting op de zitting geen bevredigende uitleg gegeven. Onder die omstandigheden moet het belang van de Faunabescherming die opkomt voor de wolf als beschermd dier de doorslag geven. De voorzieningenrechter zal daarom de getroffen voorziening niet opheffen of wijzigen. Mocht het college van mening zijn dat de situatie rondom de wolf zodanig wijzigt dat acuut ingrijpen noodzakelijk is, dan kan hij de voorzieningenrechter verzoeken opnieuw te beoordelen of de getroffen voorlopige voorziening moet worden opgeheven of gewijzigd.
De te nemen beslissing op bezwaar
23. De voorzieningenrechter heeft hiervoor overwogen welke haken en ogen er kleven aan
de ontheffing. Daarnaast merkt zij ten overvloede nog het volgende op over de ontheffing en de daaraan gekoppelde voorschriften. In de ontheffing wordt ook verwezen naar artikel 3.9, eerste en tweede lid, van de Wnb. Die bepaling gaat over het vangen of doden van dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn en de manier waarop dat mag. Het college heeft tijdens de zitting bevestigd dat het hier gaat om een omissie en dat deze bepaling niet ten grondslag ligt aan de ontheffing. Dit kan in de te nemen beslissing op bezwaar worden rechtgezet. Ook geldt dat het college de ontheffing heeft willen beperken tot de wolf die afwijkend gedrag vertoont. Dit blijkt echter niet uit de ontheffing, want daarin wordt gesproken over het opzettelijk verstoren van de wolf. In de ontheffing ontbreekt verder een definitie van wat moet worden verstaan onder afwijkend gedrag en hoe een toezichthouder moet vaststellen dat hiervan sprake is. De ontheffing geeft ook geen duidelijkheid over bijvoorbeeld de minimale en maximale schietafstand, de veiligheid van toezichthouders en anderen, de uitvoerbaarheid van het middel en het beoogd effect. Op de zitting heeft het college dit erkend maar heeft daarbij gewezen op een interne werkinstructie. Zoals eerder overwogen, is deze werkinstructie niet overgelegd en niet gekoppeld aan de ontheffing. Ook deze aspecten moet het college in de te nemen beslissing op bezwaar onder de loep nemen en waar nodig aanvullen of aanpassen.
Proceskosten en griffierecht
24. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om het college te veroordelen in de
proceskosten die de Faunabescherming heeft gemaakt. Voor de bijstand door een gemachtigde krijgt de Faunabescherming een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een verzoekschrift ingediend en heeft de zitting bijgewoond. Per handeling wordt één punt toegekend, met een vergoeding van € 759,- per punt (wegingsfactor 1). De proceskostenvergoeding wordt daardoor € 1.518,-. Ook moet het college het betaalde griffierecht aan de Faunabescherming vergoeden.