ECLI:NL:RBMNE:2023:2929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/2175
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake ontheffing verstoren wolf met paintballgeweer

Op 22 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting De Faunabescherming en het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een ontheffing die is verleend voor het met een paintballgeweer beschieten van wolven die afwijkend gedrag vertonen. De ontheffing was eerder geschorst door de voorzieningenrechter, maar na een inhoudelijke beoordeling is deze in stand gebleven. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 26 april 2023, waarin de ontheffing met gewijzigde voorschriften is gehandhaafd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. Gedeputeerde staten hebben namelijk toegezegd dat er binnen afzienbare tijd geen gebruik zal worden gemaakt van de ontheffing. Verzoekster was van mening dat de situatie nog steeds spoedeisend was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de termijn van een week, die gedeputeerde staten hadden gesteld voor het gebruik van de ontheffing, voldoende was om een nieuw verzoek in te dienen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evident onrechtmatig besluit was en dat de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uitviel.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep of verzet tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het verzoek is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2175

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2023 in de zaak tussen

Stichting De Faunabescherming, uit Amstelveen, verzoekster

(gemachtigde: mr. B.N. Kloostra),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kemerink op Schiphorst).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
1.
provincie Gelderland(ontheffinghouder)
2.
Stichting Nationaal Park Hoge Veluwe,uit Hoenderloo

Inleiding

1. Gedeputeerde staten hebben op 27 oktober 2022 een ontheffing verleend voor het met een paintballgeweer mogen beschieten van wolven die afwijkend gedrag vertonen. Deze ontheffing is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank als orde maatregel geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekster. [1] Na een inhoudelijke beoordeling heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om de getroffen voorziening te wijzigen of op te heffen. [2]
2. Op 26 april 2023 hebben gedeputeerde staten een beslissing op het bezwaar genomen (het bestreden besluit). De ontheffing is met een aanvullende motivering en gewijzigde voorschriften in stand gebleven. Verzoekster heeft hiertegen bij de rechtbank Gelderland beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Omdat familie van een rechtbankmedewerker als derde-partij bij het geschil betrokken is, heeft de rechtbank Gelderland het beroep en de voorlopige voorziening verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
3. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
5. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen, omdat het kennelijk ongegrond is. Hieronder zal zij uitleggen waarom.
6. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb treft de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist. In reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen hebben gedeputeerde staten verklaard dat binnen afzienbare tijd geen gebruik zal worden gemaakt van de ontheffing en dat, mocht dit veranderen, dit een week van tevoren aan verzoekster (en de rechtbank) kenbaar wordt gemaakt.
7. Verzoekster vindt dat de zaak nog steeds spoedeisend is, omdat niet is gedefinieerd wat een afzienbare termijn is en bovendien vindt zij de termijn van een week gelet op de vakantieperiode onvoldoende om tijdig een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te kunnen dienen. De voorzieningenrechter ziet dat anders en is van oordeel dat door de toezegging van gedeputeerde staten op dit moment geen spoedeisend belang bestaat bij de beoordeling van het verzoek. Weliswaar is de termijn van een week tussen de aankondiging van gedeputeerde staten dat gebruik gemaakt zal worden van de ontheffing en het daadwerkelijke gebruik niet lang, maar daarvan kan ook niet gezegd worden dat het niet mogelijk is om binnen die week een nieuw verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Dat het vakantieperiode is en de gemachtigde van verzoekster in augustus afwezig is, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Verzoekster kan ook zelf, zonder gemachtigde, een verzoek om voorlopige voorziening indienen of een andere gemachtigde aanwijzen.
8. Bij het ontbreken van spoedeisend belang, kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door gedeputeerde staten ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. De voorzieningenrechter ziet op basis van de stukken geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is.
9. Omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een spoedeisend belang en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging bij de vraag of een voorziening moet worden getroffen in het voordeel van verzoekster uit te laten uitvallen.

Conclusie

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J. van der Hoorn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van 16 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4634.
2.Uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4991.