ECLI:NL:RBMNE:2023:4210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/16/535468 / HA ZA 22-134
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en fraude bij het aantrekken van overheidssubsidies

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), en [gedaagde], de voormalige bestuurder van [stichting]. De RVO vorderde schadevergoeding van [gedaagde] ter hoogte van € 115.439,00, het bedrag dat onterecht aan subsidies was uitgekeerd aan [stichting] op basis van de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT-regeling). De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] als bestuurder van [stichting] moedwillig subsidies heeft binnengehaald, waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat daar geen aanspraak op bestond. Dit handelen werd gekarakteriseerd als frauduleus en onrechtmatig, waardoor [gedaagde] aansprakelijk werd gesteld voor de geleden schade door RVO.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de RVO voldoende bewijs heeft geleverd van een fraudepatroon waarbij [gedaagde] valse facturen heeft opgemaakt en subsidies heeft aangevraagd voor niet geleverde diensten. De rechtbank heeft de verjaring van de vordering niet geaccepteerd, omdat RVO pas na de ontbinding van [stichting] in juli 2020 op de hoogte raakte van het feit dat er geen verhaal meer was. De rechtbank heeft de vordering van RVO toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het volledige bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de schadevergoeding te matigen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/535468 / HA ZA 22-134
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiser,
hierna: RVO,
advocaat mr. J.H. van der Weide te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna: [gedaagde] ,
advocaat mr. M.E. Meijnhardt te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 40,
  • de conclusie van antwoord met producties A tot en met D,
  • de nagekomen producties E tot en met I van [gedaagde] .
1.2.
Op 26 mei 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier. De advocaten van partijen hebben spreekaantekeningen overhandigd, ieder met een bijlage erbij, en hun spreekaantekeningen voorgedragen. Deze stukken zijn aan het procesdossier toegevoegd. Partijen hebben geen regeling getroffen en om een vonnis gevraagd. Daarop is bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar gaat het over?

Achtergrond van het geschil

2.1.
RVO heeft in de periode november 2013 tot december 2014 op grond van de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (hierna: MIT-regeling) voor in totaal
€ 115.439,00 aan subsidies uitbetaald aan [stichting] (hierna: [stichting] ). [gedaagde] was de enige bestuurder van [stichting] .
2.2.
De MIT-regeling is bedoeld om mkb-ondernemers te stimuleren kennis op het gebied van innovatie in te kopen. Mkb-ondernemers die een kennisvraag hebben over de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten kunnen bij RVO een aanvraag indienen voor een kennisvoucher. Vereist is onder meer dat de kennisvraag past binnen een van de negen benoemde topsectoren en dat een geaccrediteerde kennisinstelling de vraag beantwoordt. Na goedkeuring van RVO ontvangt de ondernemer een voucher, die tot 50% van de factuur van de kennisinstelling vergoedt met een maximum van € 3.750,00. De ondernemer verstrekt de voucher na de beantwoording van de kennisvraag aan de kennisinstelling, die de voucher verzilvert bij RVO. De Mkb-ondernemer betaalt dan (enkel) het overige deel van de factuur van de kennisinstelling.
2.3.
In de periode december 2014 tot oktober 2016 heeft de FIOD een onderzoek ingesteld naar de handelwijze van onder meer [gedaagde] , [stichting] en [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ), een onderneming die zich net als [stichting] bezighield met het bevorderen van kennis en innovatie en waarvan [gedaagde] (ook) de enige bestuurder was. De FIOD heeft in april 2015 onder andere de fysieke administratie van [stichting] en digitale gegevens van [stichting] , [onderneming 1] en [gedaagde] in beslag genomen. De FIOD heeft geconcludeerd dat vermoedelijk sprake is van een fraudepatroon bij 31 MIT-vouchers die door [stichting] zijn geïncasseerd. Het fraudepatroon zag er volgens de FIOD kort samengevat als volgt uit: (i) de ondernemer vroeg op initiatief van [gedaagde] de MIT-subsidie aan, waarna (ii) [stichting] de ondernemer facturen stuurde voor niet geleverde subsidiabele diensten, en (iii) de verkregen subsidie via creditering of verrekening met een (tegen)factuur van de ondernemer aan [stichting] / [onderneming 1] voor niet geleverde diensten onderling werd verdeeld.
2.4.
In een vonnis van 11 december 2017 heeft de rechtbank Overijssel [gedaagde] strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank achtte bewezen verklaard dat [gedaagde] in de periode van 27 januari 2012 tot en met 12 november 2014 opzettelijk de bedrijfsadministratie van [stichting] en [onderneming 1] over 2012, 2013 en 2014 valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Het ging daarbij onder meer om facturen met werkzaamheden, reiskosten en/of gewerkte uren in MIT-dossiers die in werkelijkheid niet of slechts gedeeltelijk hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
2.5.
In dit hoger beroep heeft het hof Arnhem-Leeuwarden in een arrest van 20 mei 2020 [gedaagde] strafrechtelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, een geldboete van € 10.000,00 en een taakstraf van 200 uren en aan [gedaagde] een bestuursverbod opgelegd voor de duur van drie jaren. Ook het hof acht bewezen dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan meermaals gepleegde valsheid in geschrifte, onder meer bij facturen in MIT-dossiers. Het hof heeft onder meer overwogen:

Verdachte heeft zich drie jaar lang schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van de bedrijfsadministraties van [ [stichting] ] en van [ [onderneming 1] ], van welke ondernemingen verdachte bestuurder was. Zo werden op grote schaal valse facturen opgemaakt en ten laste gebracht van bedrijven, die door tussenkomst en bemiddeling van verdachte aanspraak maakten op subsidies, welke vervolgens ook aan deze bedrijven werden verstrekt. (…) Verdachte heeft bovendien niet alleen zijn eigen bedrijven maar ook andere bedrijven meegetrokken in zijn strafrechtelijk handelen; immers doordat zij valse tegenfacturen opstelden ten laste van verdachtes bedrijven pleegden ook zij strafbare feiten.”
2.6.
Wel is het hof tot een geringere bewezenverklaring gekomen dan de rechtbank in eerste instantie. [gedaagde] heeft cassatieberoep ingesteld tegen het arrest, maar dit later ingetrokken.
2.7.
In een bestuursrechtelijk besluit van 7 maart 2017 heeft RVO de vaststelling van de aan [stichting] verstrekte MIT-subsidies ingetrokken en terugbetaling geëist, met als reden dat de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-aanvrager dit wist of behoorde te weten. [stichting] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. In een uitspraak van 30 oktober 2018 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) de beslissing op bezwaar vernietigd, omdat RVO onvoldoende per verstrekte subsidie had uitgesplitst waarom tot terugvordering was besloten (een motiveringsgebrek).
2.8.
In een besluit van 27 mei 2019 heeft RVO het besluit van 7 maart 2017 gehandhaafd en de redenen daarvoor uitgebreider en per MIT-dossier toegelicht. [stichting] heeft hiertegen beroep ingesteld bij het CBb. Vanwege de ontbinding van [stichting] per 1 juli 2020 is dit beroep ingetrokken. Per 7 november 2021 is ook [onderneming 1] door [gedaagde] ontbonden wegens gebrek aan baten.
De vorderingen van RVO en de standpunten van partijen
2.9.
In een brief van 18 juni 2021 heeft RVO [gedaagde] als bestuurder van [stichting] aansprakelijk gesteld voor de door RVO geleden schade van € 115.439,00 aan onverschuldigd aan [stichting] uitbetaalde MIT-subsidies, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen en niets aan RVO betaald. Daarom vordert RVO in deze civiele procedure veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 115.439,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten.
2.10.
RVO legt aan haar vorderingen ten grondslag dat uit de door de FIOD opgemaakte processen-verbaal [1] , het strafarrest [2] waarbij [gedaagde] is veroordeeld voor valsheid in geschrifte en eigen onderzoek [3] voldoende blijkt dat [gedaagde] jarenlang bewust en stelselmatig via [stichting] met behulp van Mkb-ondernemers en [onderneming 1] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op MIT-subsidies. [gedaagde] heeft daarbij gewerkt volgens een protocol met valse facturen voor diensten en wederdiensten die niet of niet behoorlijk zijn verricht met als doel de subsidiegelden te verkrijgen en onderling te verdelen. Tijdens de beroepsprocedure bij het CBb heeft [gedaagde] [stichting] ontbonden via turboliquidatie vanwege gebrek aan baten. RVO heeft het vermeende fraudeleuze handelen in de dagvaarding in het algemeen en met voorbeelden beschreven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft RVO dit mede aan de hand van een overzicht per MIT-dossier verder toegelicht, waarbij een koppeling is gemaakt tussen in de processen-verbaal genoemde MIT-vouchernummers en factuurnummers en in het strafarrest genoemde factuurnummers. Volgens RVO heeft [gedaagde] als bestuurder van [stichting] zodanig gehandeld dat hij wist dat hij daarmee een (terugbetalings)verplichting voor [stichting] in het leven riep of zou roepen en wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat [stichting] niet in staat zou zijn om aan die verplichting te voldoen. Dit handelen is onrechtmatig jegens RVO en [gedaagde] kan daarvan persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt. RVO houdt [gedaagde] daarom aansprakelijk voor de geleden schade, bestaande uit de ten onrechte verstrekte subsidies die RVO niet op [stichting] kan verhalen.
2.11.
[gedaagde] betwist de stellingen van RVO. Volgens [gedaagde] heeft RVO onvoldoende concreet per MIT-dossier gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] schadeplichtig is en voor welk bedrag. De processen-verbaal van de FIOD en het strafdossier leveren onvoldoende bewijs op. In het strafarrest zijn geen MIT-vouchernummers genoemd en veel facturen zijn geen onderdeel van het bewezenverklaarde. Volgens [gedaagde] zijn de projecten waarvoor MIT-vouchers zijn aangevraagd over het algemeen volledig uitgevoerd door [stichting] . Delen van MIT-projecten en andere projecten zijn uitgevoerd door Mkb-ondernemers uit het netwerk van [stichting] volgens een door [stichting] bedacht innovatiecarrousel. De projecten moesten binnen één jaar na de aanvraag van de MIT-vouchers zijn afgerond. In enkele projecten heeft [stichting] om die reden in overleg met de klant het project administratief afgerond, terwijl dit nog (deels) moest worden uitgevoerd. Er werd dan met voorschotnota’s gewerkt. RVO kende de werkwijze van [gedaagde] uit controles en heeft dit goedgekeurd. Bij sommige projecten konden de werkzaamheden uiteindelijk niet meer (volledig) worden uitgevoerd, met name vanwege uitstel door de klanten en/of de inbeslagname van de administratie door de FIOD. Daarvan valt [gedaagde] geen persoonlijk ernstig verwijt te maken. Voor het opstellen van die voorschotfacturen is hij strafrechtelijk veroordeeld, maar het causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en de ingestelde vordering ontbreekt. [gedaagde] betwist ook dat de verkregen subsidies zijn verdeeld. Volgens [gedaagde] zijn de door de FIOD getrokken conclusies onjuist. Voor de inbeslagname is de computer van [stichting] gecrasht. Ondanks herstelwerkzaamheden zijn vele bestanden, bestandsnamen en mappenindelingen verloren gegaan. Uit deze chaos heeft de FIOD bestanden gefilterd, verkeerde bestanden aan projecten gelinkt en daaraan een onjuiste interpretatie gegeven. [gedaagde] voert verder aan dat de vordering van RVO is verjaard en dat hij zich door het tijdsverloop (door toedoen van RVO) maar beperkt kan verweren. De beslagen digitale bestanden waren na teruggave eind 2015 niet meer te openen en van de fysieke administratie is in maart 2018 maar één map teruggegeven. [gedaagde] doet ten slotte ook een beroep op matiging van de schadevergoeding vanwege zijn persoonlijke omstandigheden.

3.De beoordeling

Samenvatting

3.1.
De rechtbank zal [gedaagde] veroordelen om aan RVO het gevorderde bedrag aan schadevergoeding vermeerderd met rente en kosten te betalen. De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure is komen vast te staan dat [gedaagde] als bestuurder van [stichting] moedwillig via een door hem bedachte constructie onterecht subsidies heeft binnengehaald. Van dit handelen valt [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt te maken, zodat hij tegenover RVO aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade op grond van onrechtmatige daad. Het beroep van [gedaagde] op verjaring van de vordering, eigen schuld van RVO en matiging van de schadevergoeding slaagt niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
Uitgangspunten, bewijskwesties en verjaring
Vordering RVO is niet verjaard
3.2.
De door RVO ingestelde vordering is niet verjaard. Een vordering tot schadevergoeding verjaart door verloop van vijf jaren na het moment dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon (artikel 3:310 lid 1 BW). RVO heeft aangevoerd dat de schade waarvan zij vergoeding vordert, de schade is die RVO lijdt doordat zij haar vordering op [stichting] niet kan verhalen. Zoals de rechtbank verderop in dit vonnis zal uitleggen, is [gedaagde] mede aansprakelijk op de grond dat zijn handelwijze tot gevolg had dat [stichting] haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Aan de vereisten voor die aansprakelijkheid is pas voldaan op het moment dat voldoende duidelijk was dat [stichting] geen verhaal bood. Gelet daarop is de verjaringstermijn pas gaan lopen vanaf het moment dat RVO ervan op de hoogte raakte dat [stichting] vanwege de ontbinding per 1 juli 2020 geen verhaal meer zou bieden. [4] RVO heeft [gedaagde] vervolgens op 21 februari 2022 gedagvaard en dat is dus op tijd.
3.3.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat [gedaagde] ook aansprakelijk is op grond van bestuurdersaansprakelijkheid zonder dat eerst hoeft komen vast te staan dat [stichting] geen verhaal biedt, gelet op de aard en ernst van zijn handelen. Ook dat zal verderop in dit vonnis worden uitgelegd. Ook die grondslag is niet verjaard. RVO heeft onweersproken gesteld dat voor haar in november 2016 duidelijk werd dat mogelijk sprake was van frauduleus handelen, na afronding van het FIOD-onderzoek en eigen onderzoek. RVO heeft vervolgens op 18 juni 2021 een brief verstuurd aan [gedaagde] waarin zij [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk stelt en hem er ook uitdrukkelijk op wijst dat de brief een stuitingshandeling is. Die brief is verstuurd binnen de termijn van vijf jaar en daarmee is een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar aangevangen.
Bewijswaardering in een civiele procedure
3.4.
In het civiele recht is het niet noodzakelijk dat feiten waaraan partijen rechtsgevolgen verbinden onomstotelijk komen vast te staan, maar kan volstaan dat deze voldoende aannemelijk worden. Anders dan in het strafrecht is dus niet vereist dat de rechter overtuigd is dat een feit zich heeft voorgedaan, maar dat de rechter daarover een redelijke mate van zekerheid heeft. [5] Verder geldt in het civiele recht een vrije bewijsleer (zie artikel 152 Rv). Dat wil zeggen dat de rechter zelf beslist of en wanneer hij het bewijs van een feit geleverd vindt en dat hij aan ieder feitelijk gegeven in de procedure het bewijs van een bepaald feit kan ontlenen.
Bestuursrechtelijk besluit RVO heeft formele rechtskracht
3.5.
In deze procedure geldt als uitgangspunt dat het besluit van RVO tot nihilstelling en terugvordering van de 31 MIT-subsidies die aan [stichting] zijn uitbetaald formele rechtskracht heeft gekregen en dus onherroepelijk vaststaat. De rechtbank dient daarom uit te gaan van de rechtsgeldigheid van dat besluit en daarmee staat vast dat RVO voor het bedrag van de uitgekeerde subsidies van in totaal € 115.439,00 een vordering op [stichting] heeft. Verder staat vast dat [stichting] na een turboliquidatie per 1 juli 2020 is opgehouden te bestaan en dus geen verhaal biedt. Daarom spreekt RVO [gedaagde] aan tot schadevergoeding op grond van bestuurdersaansprakelijkheid.
Strafrechtelijk bewezenverklaarde feiten leveren dwingend bewijs op
3.6.
In deze procedure geldt ook als uitgangspunt dat het strafarrest van het hof Arnhem-Leeuwarden in kracht van gewijzigde is gegaan en daarmee vaststaat, omdat [gedaagde] het daartegen ingestelde cassatieberoep heeft ingetrokken. De daarin bewezen verklaarde feiten leveren in deze procedure dwingend bewijs op van die feiten (zie artikel 161 Rv). Dit betekent dat de rechtbank moet uitgaan van de juistheid van die feiten, tenzij [gedaagde] daartegen voldoende tegenbewijs levert (zie artikel 151 Rv).
Geen onrechtmatig verkregen bewijs
3.7.
RVO heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat RVO een afschrift van het strafdossier heeft ontvangen door als benadeelde partij in de strafzaak tegen [gedaagde] de officier van justitie te verzoeken kennis te mogen nemen van de processtukken die voor hem van belang zijn (artikel 51b Sv). Dit betekent dat RVO deze stukken rechtmatig heeft verkregen. De processen-verbaal van de FIOD kunnen in deze civiele procedure als bewijsmiddel worden gebruikt.
Verzwaarde motiveringsplicht voor [gedaagde]
3.8.
De wettelijke bewijsregels (artikel 149 e.v. Rv) brengen mee dat RVO de aan de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid ten grondslag liggende feiten en omstandigheden moet stellen en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , moet bewijzen. Op [gedaagde] als voormalig bestuurder rust echter een verzwaarde motiveringsplicht of betwistplicht, omdat de voor de onderbouwing benodigde informatie zich voor een groot deel in zijn domein bevindt of zouden behoren te bevinden en RVO daar geen toegang toe heeft. [6] Van [gedaagde] mag daarom worden verwacht dat hij zijn betwisting voorziet van feitelijke gegevens over de MIT-dossiers die tot zijn domein behoren om RVO aanknopingspunten te geven voor eventuele verdere onderbouwing van stellingen of bewijslevering.
3.9.
[gedaagde] heeft pas tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst aangevoerd dat hij zich als gevolg van crashes van de computer van [stichting] zeer lastig kan verdedigen. [gedaagde] heeft ter onderbouwing hiervan alleen een factuur laten zien van [onderneming 2] aan [stichting] van 13 maart 2015 voor recoverywerkzaamheden. Dat is onvoldoende, want daaruit valt niet af te leiden dat [gedaagde] niet meer kan beschikken over bestanden die relevant zijn voor zijn verdediging. Daarbij geldt dat als er inderdaad belangrijke bestanden verloren zijn gegaan, dit in de verhouding RVO - [gedaagde] voor risico van [gedaagde] komt. De verzwaarde motiveringplicht geldt dus onverminderd.
Juridisch kader bestuurdersaansprakelijkheid
3.10.
Als een rechtspersoon, zoals een stichting, ten opzichte van een derde tekortschiet in de nakoming van verplichtingen die hij is aangegaan of onrechtmatig handelt, is het uitgangspunt dat alleen de rechtspersoon aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden kan ook de bestuurder van die rechtspersoon aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW), namelijk als de bestuurder van die benadeling een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. [7] Daarvan zal onder meer sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de rechtspersoon tot gevolg zou hebben dat deze zijn verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden aangenomen, bijvoorbeeld als sprake is van zeer ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurder dat kan worden beschouwd als een misdrijf of dat dicht tegen de kwalificatie misdrijf aanzit, zoals bedrog waardoor een derde wordt bewogen om zaken te doen met de rechtspersoon.
Beoordeling MIT-dossiers
Algemeen
3.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de voorliggende stukken in dit geval sprake van beide aansprakelijkheidsgronden, dus ook van het hiervoor genoemde zeer ernstig verwijtbaar handelen van de bestuurder dat op zichzelf leidt tot persoonlijke aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Uit de door de FIOD opgemaakte processen-verbaal blijkt dat de FIOD na onderzoek van de inbeslaggenomen gegevens en het horen van [gedaagde] en getuigen heeft geconcludeerd tot een vermoedelijk fraudepatroon ten aanzien van de MIT-subsidies, dat als volgt door de FIOD is beschreven [8] :

2.4 Vermoedelijk fraudepatroon
(…)
Op initiatief van verdachte [gedaagde] vraagt de klant de subsidie aan. Het hele traject wordt vooraf doorgesproken. Feitelijk worden er geen werkzaamheden uitgevoerd overeenkomstig de voorwaarden voor het verkrijgen van de subsidie. Om te doen voorkomen alsof de subsidiabele diensten worden verleend worden er (valse) facturen opgesteld. Deze worden vervolgens of gecrediteerd of de ondernemer factureert voor niet geleverde diensten. Dit wordt dusdanig op elkaar afgestemd dat een ieder zijn afgesproken aandeel van de (ten onrechte) ontvangen subsidie krijgt.
(…)
2.4.2
MIT-Subsidie
Het vermoedelijke fraudepatroon betreffende de MIT-subsidies is volgens ons in principe dezelfde als die genoemd bij de uitleg van de ESF-subsidie. Het Excel-spreadsheat is is bij het MIT-traject niet aanwezig doch is vervangen door een factuurberekening speciale trajecten. Op deze factuurberekening speciale trajecten zien wij de verdeling van de MIT-subsidie door verdachte [gedaagde] en zijn klanten. De verdeling is vaak: verdachte [gedaagde] twee derde van het totale subsidiebedrag en de klant één derde. Ter onderbouwing van de uitgevoerde MIT-trajecten treffen wij in de verschillende dossiers onder andere urenverantwoordingen en rapportages aan. Op basis van de verklaringen van getuigen en verdachten kunnen ernstige twijfels worden geplaatst bij de
juistheid van de aangetroffen urenverantwoordingen. Over de rapportages verklaarde het RVO onder andere dat deze niet voldoen aan de criteria. (…)”
2.4.2.1 Creditfacturen
Tussen de administratie van [stichting] troffen wij een aantal dossiers aan waarin [stichting] haar uitgeschreven factuur inzake het MIT-traject crediteert door middel van een creditfactuur. Uit de ontvangen gegevens van het RVO komt naar voren dat voor deze dossiers wel een MIT-subsidie is uitgekeerd. De ondernemers die de MIT-voucher hebben aangevraagd, zijn als getuigen gehoord. Zij gaven aan dat het traject met [stichting] nooit is opgestart. De door hen aangevraagde voucher had nooit gebruikt mogen worden. De voucher is in handen van [gedaagde] gekomen waarna de verzilvering ervan heeft plaatsgevonden.
2.4.2.2 Tegenfacturen
Tussen de inbeslaggenomen administratie van [stichting] troffen wij MIT-dossiers aan. Op het voorblad van deze MIT-dossiers lezen wij dat er tegenfacturen in het dossier aanwezig zijn. In deze MIT-dossiers troffen wij facturen afkomstig van de ondernemer en gericht aan [stichting] of [onderneming 1] . Over deze (tegen)facturen merken wij, verbalisanten, op dat de factuurbedragen nagenoeg altijd hoger zijn dan het door [stichting] in rekening gebrachte bedrag inzake de uitvoer van het MIT-traject. Daarnaast worden in nagenoeg alle gevallen diensten gefactureerd. Opvallend is dat deze diensten vaak eenzelfde omschrijving hebben namelijk: "Deeluitvoer projecten." Tijdens de diverse verhoren verklaarden de overige verdachten dat de tegenfacturen valselijk zijn opgemaakt of, bij de niet-bekennende verdachten, door verdachte [gedaagde] werden gedicteerd. Hiernaast zien wij op de bankafschriften van [onderneming 1] en [stichting] dat de financiële afwikkeling van de MIT-trajecten en de facturen vaak op dezelfde manier geschiedt. In eerste instantie wordt de voucher verzilverd door [stichting] . Zodra de RVO akkoord gaat wordt de subsidie van maximaal € 3.750 overgemaakt aan [stichting] . Nadat de voucher is uitbetaald gaat [stichting] dan wel [onderneming 1] over tot betaling van de (tegen)factuur van de ondernemer. Vrijwel direct daarna betaald de ondernemer de factuur van [stichting] inzake het MIT-traject.
2.4.2.3 Parallel traject
Met betrekking tot het parallelle traject gebeurt het navolgende. Er zijn klanten die andere werkzaamheden wensen dan die waar het MIT-traject voor bedoeld is. In feite biedt verdachte [gedaagde] dan twee trajecten aan namelijk wat de klant wenst en een traject wat volgens een onderzoeksvraag moet worden uitgevoerd. Wij, verbalisanten, zijn tijdens de doorzoeking van 7 april 2015 op een digitaal formulier van verdachte [gedaagde] gestuit waarin deze modus volledig wordt uitgelegd. Verdachte [gedaagde] geeft in het document aan dat hij de kennisvraag wel daadwerkelijk uitvoert doch dat hij dit zo beknopt mogelijk doet. Daarnaast ontvangt de klant, buiten het vouchertraject om, hulp, advies of begeleiding met betrekking tot de andere behoefte. Op de urenverantwoordingen die betrekking hebben op parallelle trajecten, zien wij dat de MIT-subsidie uiteindelijk als aanbetaling op het parallelle traject bestempeld wordt.”
3.12.
Deze bevindingen van de FIOD zijn onderbouwd aan de hand van informatie uit de na inbeslagname aangetroffen documenten, waaronder formulieren, rapportages, het document “factuurberekening speciale trajecten”, facturen, bankafschriften, WhatsApp- en Skypegesprekken op de telefoon van [gedaagde] en de tijdens de verhoren afgelegde verklaringen. Een aantal ondernemers die hebben meegewerkt aan het onderzoek hebben belastende verklaringen afgelegd waarin zij onder meer bevestigen dat er sprake was van een vooropgezet plan met de bedoeling om subsidiegelden binnen te halen en te verdelen en dat er valse facturen zijn opgemaakt ten behoeve van de MIT-trajecten. In het strafarrest heeft het hof bewezen verklaard dat [gedaagde] opzettelijk de bedrijfsadministratie van [stichting] en [onderneming 1] over 2012, 2013 en 2014 valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken. Het ging daarbij onder meer om facturen met werkzaamheden, reiskosten en/of gewerkte uren in MIT-dossiers die in werkelijkheid niet of slechts gedeeltelijk hebben plaatsgevonden. Alle in de bewezenverklaring genoemde ondernemingen komen voor in de processen-verbaal, waarin de FIOD per MIT-dossier heeft toegelicht waarop het vermoeden van fraude is gebaseerd.
3.13.
Zoals gezegd is het aan [gedaagde] om het gestelde onrechtmatige handelen gemotiveerd en onderbouwd met stukken te weerleggen. Daarin is hij niet geslaagd. In geen van de MIT-dossiers is gebleken dat er tegenover de facturen daadwerkelijk volledig verrichte subsidiabele werkzaamheden hebben gestaan en dat er tegenover de tegenfacturen van de ondernemers daadwerkelijke activiteiten hebben gestaan.
3.14.
De door [gedaagde] gehanteerde werkwijze wijst op een constructie waarbij is gefraudeerd met subsidiegelden. De beschreven uniforme werkwijze roept op zichzelf al vragen op. Verdeling van de verkregen MIT-subsidie tussen [stichting] en de Mkb-ondernemer op een vooraf afgesproken wijze strookt namelijk niet met het uitgangspunt van de subsidieregeling dat de kennisinstelling de MIT-voucher verzilvert en de subsidie verrekent met de factuur voor de geleverde dienst.. De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijke MIT-dossiers aan de hand van wat partijen daarover hebben aangevoerd. Daaruit blijkt van (aanvullende) omstandigheden die in samenhang met het voorgaande tot de conclusie leiden dat voldoende vaststaat dat [gedaagde] bij elk van de teruggevorderde MIT-subsidies als bestuurder van [stichting] heeft gefraudeerd en daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
3.15.
Bij de bespreking van de MIT-dossiers houdt de rechtbank zoveel mogelijk de volgorde van MIT-dossiers aan uit de overzichtstabel van RVO [9] en maakt de rechtbank een onderverdeling in vier categorieën:
MIT-dossiers met facturen, waarvan het hof in het strafarrest onder 1A bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van [stichting] aan derden in de administratie van [stichting] waarop werkzaamheden, reiskosten en/of gewerkte uren zijn vermeld die in werkelijkheid niet of deels hebben plaatsgevonden;
MIT-dossiers met facturen, waarvan het hof in het strafarrest onder 1B bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van derden aan [stichting] in de administratie van [stichting] waarop werkzaamheden, reiskosten en/of gewerkte uren vermeld staan die in werkelijkheid niet of deels hebben plaatsgevonden;
MIT-dossiers met facturen, waarvan het hof in het strafarrest onder 2B bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van derden aan [onderneming 1] in de administratie van [onderneming 1] waarop werkzaamheden, reiskosten en/of gewerkte uren vermeld staan die in werkelijkheid niet of deels hebben plaatsgevonden;
Overige MIT-dossiers.
De relevante passages uit het “Zaakproces-verbaal [gedaagde] ” van de FIOD (hierna: zaakp-v) waarnaar de rechtbank verwijst, zijn volledigheidshalve opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.
Ad a) MIT-dossiers met valse facturen van [stichting] aan derden
3.16.
In het zaakp-v zijn de volgende in de bewezenverklaring onder 1A genoemde facturen gekoppeld aan onderstaande bijbehorende MIT-dossiers:
Naam MIT-dossier factuurnummer zaakp-v
1. [onderneming 3] [MIT-dossier 1] 2013103, 2013105, 2013107 4.4.4.1
2 [onderneming 4] [MIT-dossier 2] 2014102, 201404 4.3.10.1
3 [onderneming 5] [MIT-dossier 3] 2013114 4.3.15.1
4 [onderneming 6] [MIT-dossier 4] 2013101 4.3.20.1
5 [onderneming 7] [MIT-dossier 5] 2013109, 2013112 4.3.4.1
6 [onderneming 8] [MIT-dossier 6] 2014114 4.4.18.1
7 [onderneming 9] B.V. [MIT-dossier 7] 2014119 4.3.5.1
8 [onderneming 10] . [MIT-dossier 8] 2013110, 2013113 4.4.5.2
1) [onderneming 3]
[gedaagde] beweert dat het MIT-project voor [onderneming 3] grotendeels is uitgevoerd en dat [onderneming 3] ook een rapport heeft ontvangen, maar hij onderbouwt dit niet.
Daar staat tegenover dat de heer [A] , eigenaar van [onderneming 3] , tijdens het verhoor bij de FIOD een zeer belastende verklaring heeft afgelegd. [A] heeft onder meer verklaard dat tijdens de eerste bespreking met [gedaagde] afspraken zijn gemaakt om de subsidie te verdelen, de facturen van [stichting] en de tegenfacturen van [onderneming 3] niet echt zijn en dat deze zijn opgemaakt om de transactie mogelijk te maken en de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd. In dit MIT-dossier is ook een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.637,50 (zie zaakp-v 4.4.4.2 en 4.4.4.3).
2) [onderneming 4]
[gedaagde] voert aan dat bij dit MIT-project voorschotnota’s zijn verstuurd zodat het traject administratief kon worden afgerond en de voucher tijdig kon worden verzilverd. Volgens [gedaagde] was op dat moment niet voorzienbaar dat [stichting] de werkzaamheden niet meer zou kunnen uitvoeren. [gedaagde] onderbouwt dit verder niet. Dat had wel van hem mogen worden verwacht, zeker nu zijn stelling niet is te rijmen met de verklaring van de ondernemer. Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft de heer [B] , eigenaar van [onderneming 4] , een zeer belastende verklaring afgelegd. [B] heeft onder meer verklaard dat de facturen van [stichting] onderdeel waren van een vooropgezet plan en dat deze volgens hem ten onrechte zijn opgemaakt, omdat er geen rapport is ontvangen en de kilometers niet kloppen. Op initiatief van [gedaagde] zou een MIT-voucher worden aangevraagd, waarvan de opbrengst zijn worden gedeeld. De verrekening hiervan zou plaatsvinden door voor elkaar op papier een wederdienst te verrichten en deze vervolgens te factureren (zie zaakp-v 4.3.10.1 en 4.3.10.2).
3) [onderneming 5]
Volgens [gedaagde] zijn er bij dit MIT-project wel werkzaamheden verricht, maar kon het traject niet worden afgemaakt. [gedaagde] wijst erop dat de heer [C] , eigenaar van [onderneming 5] , tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verklaard dat de factuur van [stichting] juist is en dat tussen beide ondernemingen wordt gefactureerd wat zij voor elkaar gedaan hebben.
Uit het zaakp-v blijkt dat [C] ook heeft verklaard dat hij geen beantwoording van de kennisvraag en ook geen rapport heeft ontvangen. Volgens [C] bestonden de verrichte werkzaamheden uit marketing en communicatiewerkzaamheden. Op de door [stichting] opgemaakte factuur vindt echter een verrekening plaats met de MIT-voucher. Daarnaast is in dit MIT-dossier ook een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00 (zie zaakp-v 4.3.15.1 en 4.4.12.2).
4) [onderneming 6]
[gedaagde] voert aan dat dit MIT-project volledig is uitgevoerd. [gedaagde] wijst erop dat de heer [D] , eigenaar van [onderneming 6] , tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verklaard dat de factuur van [stichting] juist is en is betaald en dat de kennis mondeling is overgedragen, omdat [D] daar de voorkeur aan gaf. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet na te gaan of er daadwerkelijk subsidiabele werkzaamheden zijn verricht en kennisoverdracht heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft [D] over het door [stichting] opgestelde rapport verklaard dat de eerste 20 pagina’s standaard zijn. En ook in dit MIT-dossier is een berekening speciale trajecten gevonden met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00 (zaakp-v 4.3.20.1 en 4.4.15.2).
5) [onderneming 7]
Van dit MIT-project zegt [gedaagde] dat het deels is uitgevoerd en dat de klant dit heeft bevestigd. [stichting] heeft onder andere een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd, waarvan een rapport is opgemaakt. Daarnaast is in een ander traject marketingadvies gegeven. Dat het MIT-traject niet volledig is uitgevoerd, valt [gedaagde] niet verwijten.
Uit de door de heer [E] , vennoot van [onderneming 7] , en de heer [F] tijdens het verhoor bij de FIOD afgelegde verklaringen blijkt dat de marketingvraag niet onder de MIT-regeling viel. [gedaagde] heeft aangegeven dat hij een rapport zou aanleveren dat daarmee zou matchen, waarvoor een factuur zou worden verstuurd. Vervolgens moest er een tegenfactuur worden gestuurd voor advies op het gebied van inrichting naar een ander bedrijf met als doel om de helft van de factuur weg te poetsen. Achter de schermen zou [gedaagde] marketingadvies geven. Er zijn geen facturen betaald en geen tegenfacturen verstuurd. De facturen van [stichting] zijn gecrediteerd. Over het rapport heeft [E] bovendien verklaard dat het een standaard document betreft, waar alleen de namen lijken te zijn ingevuld. Dit wijst erop dat ten onrechte aanspraak is gemaakt op de MIT-subsidie (zie zaakp-v 4.3.4.1 en 4.3.4.2.)
6) [onderneming 8]
Ook van dit MIT-project zegt [gedaagde] dat het deels is uitgevoerd en dat er een rapport aan de klant is verstrekt. Dit is door de klant bevestigd. Vanwege tijdsgebrek is het een verkort traject geweest. De factuur van [stichting] is niet betaald. Volgens [gedaagde] heeft RVO een steekproef uitgevoerd en het traject en het rapport op 12 maart 2014 goedgekeurd. Bewijs daarvan ontbreekt echter.
Uit het zaakp-v is op te maken dat de FIOD heeft geconstateerd dat de eerste 18 pagina’s van het rapport standaardtekst bevat, de overige pagina’s zijn gevuld met een tekst die afkomstig is van internet en er geen onderzoeksresultaten van de beschreven activiteiten in zijn vermeld. Verder is ook in dit MIT-dossier een berekening speciale trajecten aangetroffen (zie zaakp-v 4.3.23.1, 4.3.23.2 en 4.418.1).
7) [onderneming 9] B.V.
Volgens [gedaagde] is dit MIT-project deels uitgevoerd. De klant wilde een haalbaarheidsstudie laten uitvoeren. Er hebben diverse besprekingen plaatsgevonden en een inventarisatie en [stichting] heeft dat alvast uitgewerkt in een rapport, dat de klant heeft ontvangen. [onderneming 9] stelde de verdere uitvoering van het project daarna steeds uit. [gedaagde] heeft dit verder niet onderbouwd.
Hier staat tegenover dat de heer [F] tijdens het verhoor bij de FIOD heeft verklaard dat de gefactureerde werkzaamheden absoluut niet zijn uitgevoerd en er geen rapport is ontvangen. Verder is uit het zaakp-v op te maken dat de FIOD vermoed dat de factuur van [stichting] is opgemaakt om de MIT-voucher te verrekenen en om een steekproef van RVO te onderbouwen. De factuur van [stichting] is gecrediteerd. Dit wijst erop dat er geen daadwerkelijke kennisoverdracht heeft plaatsgevonden (zie zaakp-v 4.3.5.1 en 4.3.5.2).
8) [onderneming 10]
[gedaagde] voert aan dat dit MIT-project volledig is uitgevoerd en er een rapport aan de klant is verstrekt. Volgens [gedaagde] heeft de heer [G] , eigenaar van [onderneming 10] , verklaard dat hij met de kennisvraag bij [stichting] heeft aangeklopt, dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd, dat de factuur van [stichting] is betaald en dat de kennisvraag is beantwoord en de resultaten mondeling zijn besproken.
Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft [G] evenwel verklaard dat hij zijn twijfels heeft over de juistheid van de facturen van [stichting] en dat de urenverantwoording niet klopt, omdat [gedaagde] niet heeft meegelopen. De facturen moesten worden betaald, omdat hij er anders bij in zou schieten. Verder heeft [G] verklaard dat [gedaagde] een tegenfactuur (dus: van [onderneming 10] ) met factuurnummer dec001 heeft opgemaakt en dat die onjuist is. Daarnaast is ook in dit MIT-dossier een berekening speciale trajecten aangetroffen met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.712,50. Daarover heeft [G] verklaard dat hij wist dat hij wat geld aan de subsidieaanvraag zou overhouden en dit ook heeft ontvangen (zie zaakp-v 4.3.8.1, 4.3.8.2 en 4.4.5.2).
Tussenconclusie
3.17.
In al deze MIT-dossiers komen facturen voor waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van [stichting] aan derden. Aan die feiten komt dwingende bewijskracht toe. Aan het te leveren tegenbewijs worden zeer hoge eisen gesteld en daar is niet aan voldaan. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat [stichting] in deze MIT-dossiers valse facturen heeft opgemaakt. Uit het zaakp-v blijkt dat die facturen zijn gebruikt om MIT-vouchers te verzilveren, zonder dat de gefactureerde subsidiabele werkzaamheden daadwerkelijk (volledig) zijn verricht. Uit niets blijkt dat het ging om voorschotnota’s en MIT-vouchers konden ook pas worden verzilverd als de werkzaamheden daadwerkelijk waren afgerond. Meerdere ondernemers hebben bevestigd dat het ging om een vooropgezet plan met onjuiste facturen om MIT-subsidie te innen en te verdelen. Dit blijkt ook uit de aangetroffen factuurberekeningen speciale trajecten. Op grond van dit alles staat vast dat [gedaagde] willens en wetens valse facturen heeft opgemaakt met het doel om RVO te misleiden en zo MIT-subsidies te innen, waarvan hij wist dat daar geen aanspraak op bestond, omdat niet aan de voorwaarden was voldaan. Daarmee heeft [gedaagde] zich schuldig gemaakt aan fraude en bedrog.
Ad b) MIT-dossiers met valse facturen van derden aan [stichting]
3.18.
In het zaakp-v zijn de volgende in de bewezenverklaring onder 1B genoemde factuurnummers gekoppeld aan onderstaande MIT-dossiers, waarbij geldt dat [A] en [onderneming 10] hiervoor al zijn besproken:
Naam MIT-dossier factuurnummer zaakp-v
1. [onderneming 3] [MIT-dossier 1] 2013C09-095 4.4.4.1 zie ad a)
8 [onderneming 10] . [MIT-dossier 8] dec001 4.4.5.2 zie ad a)
9 [onderneming 11] [MIT-dossier 9] 2014-0135 4.4.9.1
9) [onderneming 11]
[gedaagde] zegt over dit MIT-project alleen maar dat het volledig is uitgevoerd en onderbouwt dat verder niet.
Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft de heer [H] , eigenaar van [onderneming 11] , een belastende verklaring afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat de factuur van [onderneming 11] aan [stichting] door [gedaagde] is gedicteerd, waarbij [gedaagde] tot op de cent heeft doorgegeven welke bedragen er op de factuur moesten komen. Die werkzaamheden zijn niet volledig uitgevoerd en ook de reiskosten klopten niet. [H] heeft de valse factuur opgemaakt, omdat hij er geld aan zou overhouden. In het MIT-dossier is ook een berekening speciale trajecten aangetroffen met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00 (zie zaakp-v 4.4.9.1 en 4.4.9.2).
Tussenconclusie
3.19.
In deze MIT-dossiers komen facturen voor waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van derden aan [stichting] waar [gedaagde] bij betrokken was. [gedaagde] heeft daar niets concreets tegenover gesteld, zodat de rechtbank aanneemt dat die facturen vals waren en dat hij dit wist vanwege zijn betrokkenheid. De betreffende ondernemers hebben in hun verklaringen bevestigd dat het ging om een vooropgezet plan, waarbij valse facturen en tegenfacturen werden opgemaakt met fictieve uren en kosten met het doel om MIT-subsidie te innen en te verdelen. Daar wijzen de aangetroffen berekeningen speciale trajecten ook op. Bij deze MIT-dossiers kan daarom eveneens worden aangenomen dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en bedrog.
Ad c) MIT-dossiers met valse facturen van derden aan [onderneming 1] B.V.
3.20.
In het zaakp-v zijn in de bewezenverklaring onder 2B genoemde factuurnummers gekoppeld aan de navolgende bijbehorende MIT-dossiers:
Naam MIT-dossier factuurnummer zaakp-v
10 [onderneming 12] [MIT-dossier 10] 2014107, 2014109 4.4.6.1
11 [onderneming 13] [MIT-dossier 11] 2014.21.10.1016 4.4.8.1
12 [onderneming 14] [MIT-dossier 12] 20140034 4.4.10.1.1
13 [onderneming 15] [MIT-dossier 13] 140972 4.4.11.2.1
10) [onderneming 12] B.V.
[gedaagde] zegt over dit MIT-project dat het geheel is uitgevoerd. [gedaagde] haalt aan dat de heer [I] van [onderneming 12] B.V. tijdens het verhoor van de FIOD heeft verklaard dat [stichting] een intake heeft gehouden en een advies heeft uitgebracht. [I] heeft ook een rapport ontvangen en de facturen betaald.
Daar staat tegenover dat [I] tijdens het verhoor bij de FIOD (ook) heeft verklaard dat [gedaagde] een voorrekening heeft gemaakt en heeft gezegd dat [I] na het versturen van de facturen een tegenfactuur moest sturen en heeft aangegeven welke werkzaamheden, welke uren en welk bedrag in de tegenfactuur moesten worden opgenomen. Die werkzaamheden zijn niet daadwerkelijk uitgevoerd. Ook de urenverantwoording van [stichting] klopt volgens [I] niet. [I] heeft gedaan wat [gedaagde] heeft gezegd en uiteindelijk
€ 1.250,00 aan het MIT-traject overgehouden. In het MIT-dossier is verder ook een berekening speciale trajecten aangetroffen met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.562,50 (zie zaakp-v 4.3.9.1 en 4.4.6.2.)
11) [onderneming 13] B.V.
Volgens [gedaagde] zijn de werkzaamheden in dit MIT-project grotendeels uitgevoerd, is er een uitgebreid rapport aan de klant verstrekt en zijn de facturen betaald. RVO heeft bij een steekproef het rapport en de facturen ontvangen en de uitbetaling van de MIT-subsidie goedgekeurd. De heer [J] van [onderneming 13] B.V. heeft tijdens het verhoor bij de FIOD volgens [gedaagde] bevestigd dat het onderzoek is gedaan en een rapport is ontvangen en dat [onderneming 13] B.V. ook werkzaamheden heeft uitgevoerd. Die werkzaamheden waren voor een ander project van [onderneming 1] B.V. [gedaagde] betwist dat daarbij uren valselijk zijn gefactureerd en dat er sprake is geweest van een verdeling van de subsidie.
Uit het zaakp-v blijkt evenwel dat [J] heeft erkend dat de aan [onderneming 1] B.V. gefactureerde uren niet juist zijn, omdat er in werkelijkheid minder uren zijn gewerkt. [gedaagde] heeft gedicteerd dat er 50 uur gefactureerd moest worden, omdat dat beter zou uitkomen. Daarnaast is in het MIT-dossier ook een berekening speciale trajecten aangetroffen, met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00. Verder zijn op de telefoon van [gedaagde] WhatsAppberichten gevonden waarin [J] vraagt: “
Facturen feestje weer doen ?" en [gedaagde] daar bevestigend op antwoordt. (zie zaakp-v 4.4.8.2 en 4.4.8.3.)
12) [onderneming 14] B.V. en 13) [onderneming 15] B.V.
[gedaagde] voert aan dat deze MIT-projecten zijn uitgevoerd en dat de heer [K] van [onderneming 14] B.V. en [onderneming 15] B.V. dat tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd. De kennisoverdracht inzake [onderneming 14] B.V. heeft mondeling plaatsgevonden, omdat de klant geen lezer is. [gedaagde] heeft niets aangevoerd over de facturen van [onderneming 14] B.V. en [onderneming 15] B.V. aan [onderneming 1] B.V.
Uit het zaakp-v blijkt dat [K] over de aan [onderneming 1] B.V. verstuurde facturen heeft verklaard dat [gedaagde] heeft gezegd wat hij op de facturen moest zetten en dat de op die facturen genoemde werkzaamheden maar deels zijn uitgevoerd. Verder is ook hier een berekening speciale trajecten aangetroffen op naam van [onderneming 14] B.V. met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00 (zie zaakp-v 4.3.13.1.1, 4.4.10.2.1 en 4.4.11.2.1).
Tussenconclusie
3.21.
In deze MIT-dossiers komen facturen voor waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen van derden aan [onderneming 1] B.V. en dat [gedaagde] daar bij betrokken was. [gedaagde] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld, zodat de rechtbank dat als feit aanneemt. Uit het zaakp-v blijkt verder van voldoende concrete aanwijzingen dat [gedaagde] ook in deze dossiers op dezelfde werkwijze via [stichting] en [onderneming 1] B.V. bewust ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op MIT-subsidies. De betreffende ondernemers hebben in hun verklaringen bevestigd dat er is gewerkt volgens een vooraf besproken constructie met facturen en tegenfacturen, waarbij [gedaagde] de inhoud van de valse tegenfacturen heeft gedicteerd, met als doel de MIT-subsidie binnenhalen en verdelen. Ook ten aanzien van deze MIT-dossiers geldt kortom dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en bedrog.
Ad d) Overige MIT-dossiers
3.22.
In de hierna genoemde MIT-dossiers komen geen facturen voor waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen, met uitzondering van [onderneming 16] c.q. [onderneming 17] .
Naam MIT-dossier
14 [onderneming 18] [MIT-dossier 14]
15 [onderneming 19] [MIT-dossier 15]
16 [onderneming 20] [MIT-dossier 16]
17 [onderneming 21] [MIT-dossier 17]
18 [onderneming 22] [MIT-dossier 18]
19 [onderneming 23] [MIT-dossier 19]
20 [onderneming 24] [MIT-dossier 20]
21 [onderneming 25] [MIT-dossier 21]
22 [onderneming 26] [MIT-dossier 22]
23 [onderneming 27] [MIT-dossier 23]
24 [onderneming 28] [MIT-dossier 24]
25 [onderneming 16] [MIT-dossier 25]
26 [onderneming 17] [MIT-dossier 26]
27 [onderneming 1] [MIT-dossier 27/vouchernummeraanduiding 2]
28 [onderneming 1] [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1]
29 [onderneming 29] [MIT-dossier 29/vouchernummeraanduiding 3]
30 [onderneming 30] [MIT-dossier 30/vouchernummeraanduiding 4]
31 [onderneming 31] [MIT-dossier 31]
14) [onderneming 18]
[gedaagde] zegt over dit MIT-project dat het geheel is uitgevoerd. Er is een rapport aan de klant verstrekt en de factuur van [stichting] is voldaan. Volgens [gedaagde] heeft [onderneming 18] werkzaamheden in een ander traject uitgevoerd, waarvoor ook een MIT-voucher is toegekend, maar dit is verder niet onderbouwd. [L] was niet bereid een verklaring af te leggen bij de FIOD.
Uit het zaakp-v blijkt dat er in het MIT-dossier een berekening speciale trajecten is gevonden met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.637,50. Er is een factuur van [stichting] aan [onderneming 18] aangetroffen, die op 6 mei 2024 is betaald en een tegenfactuur van [onderneming 18] aan [onderneming 1] B.V., die op 25 april 2014 is betaald. Deze onderlinge facturatie met daarin verrekening van de MIT-subsidie levert een win-win situatie op, met een voordeel voor [onderneming 18] van € 1.595,75. In de telefoon van [gedaagde] is een Skype-gesprek gevonden van 21 april 2014 waarin [gedaagde] zegt: “
Het voucher project is uitgekeerd”, “
zin om geld om je rekening te krijgen?”, waarop de heer [L] van [onderneming 18] reageert met: “
Lijkt me prima.” (zie zaakp-v 4.4.25.1 en 4.4.25.2). Dit alles wijst erop dat er sprake is geweest van een afspraak om de MIT-subsidie te verdelen via een facturenrondje. In het licht hiervan, zijn de enkele (niet onderbouwde) andersluidende stellingen van [gedaagde] een onvoldoende gemotiveerde betwisting.
15) [onderneming 19] B.V.
[gedaagde] zegt over dit MIT-project ook dat het volledig uitgevoerd is, dat de kennisvraag is beantwoord en de klant een rapport heeft ontvangen. [gedaagde] wijst erop dat de heer [M] , bestuurder van [onderneming 19] B.V., tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd dat [stichting] werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat een rapport is ontvangen en dat de conclusies mondeling zijn besproken. [M] heeft dit ook in zijn schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 bevestigd (zie productie G van [gedaagde] ).
Daar staat tegenover dat uit het zaakp-v blijkt dat er ook in dit MIT-dossier een berekening speciale trajecten is gevonden, met daarin een verdeling van de MIT-subsidie. Er is een factuur van [stichting] aan [onderneming 19] B.V. aangetroffen en een tegenfactuur, die beide niet zijn betaald. De MIT-subsidie van € 3.750,00 is wel uitbetaald aan [stichting] . Er is een rapport opgesteld door [stichting] van 25 pagina’s, waarvan als onweersproken vaststaat dat het 17 pagina’s standaardtekst bevat en de overige pagina’s weinigzeggende inhoud hebben. Hiervoor zijn veel uren gefactureerd. [M] heeft verder verklaard dat [gedaagde] aan zijn vrouw heeft gedicteerd wat er aan uren en uurtarief op de tegenfactuur moest worden opgenomen. Ook heeft hij verklaard: “
Ik kan alleen zeggen dat we op 0 wilden uitkomen. We, mijn vrouw en ik, wisten wel dat de ene hand de ander moest wassen wat betreft de facturen.” (zie zaakp-v 4.3.27.1). Uit dit alles blijkt van een vooropgezet plan om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie, overeenkomstig de vastgestelde frauduleuze werkwijze van [gedaagde] in andere hiervoor genoemde MIT-dossiers, waarbij de opgevoerde subsidiabele diensten feitelijk niet (volledig) zijn verricht. Wat [gedaagde] daartegen inbrengt, is onvoldoende.
16) [onderneming 20]
[gedaagde] voert ook hier in algemene zin aan dat het MIT-project volledig is uitgevoerd, dat de kennisvraag is beantwoord en dat de klant een rapport heeft ontvangen. RVO heeft voor dit traject een steekproef uitgevoerd, waarna het project is goedgekeurd. Mevrouw [N] , eigenaar van [onderneming 20] en echtgenote van de heer [M] (zie hiervoor onder 15) over [onderneming 19] ), heeft in haar schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 hierover verklaard dat er een kennisvraag is ingediend bij [stichting] en dat [stichting] onder andere een haalbaarheidsonderzoek heeft gedaan, een onderzoeksverslag heeft verstrekt en concrete adviezen heeft gegeven (zie productie G van [gedaagde] ).
Uit het zaakp-v blijkt evenwel van eenzelfde werkwijze als bij het MIT-traject van [onderneming 19] B.V. en van andere trajecten waarin is komen vast te staan (ook strafrechtelijk) dat [gedaagde] heeft gefraudeerd. Er is een berekening speciale trajecten gevonden en een factuur van [stichting] en een tegenfactuur van [onderneming 20] , aan de hand waarvan de MIT-subsidie is verdeeld. [N] heeft tijdens het verhoor door de FIOD aangegeven niets meer te weten van het MIT-traject, zelfs niet wat de kennisvraag was, zelf niet bij het MIT-traject betrokken te zijn geweest (maar haar echtgenoot) en niet zeker te weten of er een rapport is ontvangen. Dit wijst erop dat de urenverantwoording onjuist is, want daarin zijn uren opgenomen voor uitgebreide besprekingen tussen [gedaagde] en [N] . De factuur van [stichting] is betaald en volgens [N] heeft zij in opdracht van [gedaagde] een tegenfactuur opgesteld, die door [gedaagde] is gedicteerd, in verband met werkzaamheden van haar echtgenoot. Verder heeft zij verklaard:
“(…) ik denk [gedaagde (voornaam)][rechtbank: [gedaagde] ]
en mijn partner met elkaar besproken hebben dat ze voor elkaar een dienst moesten verrichten. Hierdoor zou er win-win situatie ontstaan.” (zie zaakp-v 4.3.26.1) De recente andersluidende verklaring van [N] komt de rechtbank gezien haar eerdere verklaringen bij de FIOD ongeloofwaardig voor. Dit maakt dat [gedaagde] ook hier onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van fraude.
17) [onderneming 21] ( [onderneming 21] )
[gedaagde] voert aan dat het MIT-project volledig is uitgevoerd, dat de kennisvraag is beantwoord en dat de klant een rapport heeft ontvangen, dat is besproken. [gedaagde] wijst erop dat de heer [M] , (ook) eigenaar van [onderneming 21] , dit tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd en ook in zijn schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 (zie productie G van [gedaagde] ).
Uit het zaakp-v blijkt dat ook bij dit MIT-traject eenzelfde werkwijze is gevolgd. Er is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen en een factuur van [stichting] en een tegenfactuur van [onderneming 21] , aan de hand waarvan de MIT-subsidie is verdeeld. Het opgemaakte rapport bestaat vrijwel geheel uit sjabloonteksten aangevuld met informatie die van internet is overgenomen. Dit rapport verklaart niet waarom er zoveel uren in rekening zijn gebracht (zie zaakp-v 4.3.28.1.1). Dit wijst erop dat er sprake was van een vooropgezet plan om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie, waarbij de opgevoerde subsidiabele diensten feitelijk niet volledig zijn verricht.
18) [onderneming 22]
Volgens [gedaagde] is ook dit MIT-project geheel uitgevoerd, is er een rapport aan de klant verstrekt en zijn de facturen van [stichting] betaald. Daarnaast zijn er door [onderneming 22] werkzaamheden verricht voor innovatietrajecten bij andere ondernemers via de zogenaamde innovatiecarrousel van [gedaagde] , waarvoor facturen zijn verstuurd (welke werkzaamheden wordt verder niet onderbouwd).
Ook hier geldt dat deze betwisting van [gedaagde] te algemeen van aard is, gelet op de inhoud van het zaakp-v (dat steeds als onderbouwing aan de stellingen van RVO ten grondslag ligt). Uit het zaakp-v blijkt ook in dit geval van sterke aanwijzingen dat volgens een vooropgezet plan is gewerkt om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie zonder dat er werkelijk subsidiabele diensten zijn verricht. Er is een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00. Er zijn facturen opgemaakt door [stichting] en een tegenfactuur door [onderneming 22] en deze onderlinge facturatie levert een win-win situatie op, met een voordeel voor [onderneming 22] van € 1.585,56. Het opgestelde rapport bestaat uit 23 pagina’s waarvan een ex-werknemer van [stichting] heeft verklaard dat de eerste 20 pagina’s standaard zijn. Over het rapport en de juistheid van de facturen heeft de heer [O] , eigenaar van [onderneming 22] , niets willen verklaren, hij beriep zich herhaaldelijk op zijn zwijgrecht. In de telefoon van [gedaagde] zijn daarnaast Skypegesprekken aangetroffen tussen [gedaagde] en [O] over het opstellen en betalen van facturen waaruit valt op te maken dat ze het facturenrondje bespreken, waarbij [gedaagde] [O] instrueert over de inhoud van de tegenfactuur die hij moet opstellen, dat die tegenfactuur eerst zal worden betaald en daarna de facturen van [stichting] en dat dan het traject is afgerond (zie zaakp-v 4.3.29.1, 4.4.24.1 en 4.4.24.2).
19) [onderneming 23]
[gedaagde] voert aan dat er in dit MIT-project een kennisvraag van de klant was en dat het traject geheel is uitgevoerd. De kennis is volgens wens van de klant mondeling overgebracht in adviesgesprekken. Dat verklaart waarom de FIOD geen rapport heeft aangetroffen.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet na te gaan of er daadwerkelijk subsidiabele diensten zijn verricht en kennisoverdracht heeft plaatsgevonden. De heer [P] , eigenaar van [onderneming 23] , heeft geen van de vragen van de FIOD hierover willen beantwoorden. Uit het zaakp-v blijkt tegelijkertijd van voldoende aanwijzingen dat volgens een vooropgezet plan is gewerkt met als doel het oneigenlijk verkrijgen en vervolgens verdelen van de MIT-subsidie. Er is een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00. Er is een factuur opgesteld door [stichting] , waarvan de urenverantwoording waarschijnlijk niet klopt, omdat er geen rapport is opgesteld. Op deze factuur vindt verrekening plaats met de MIT-voucher. Er is een tegenfactuur opgesteld met daarop de vermelding “
Uitvoering onderzoek, zoals mondeling overeengekomen, 32 uur tarief € 125”, waarvan onduidelijk is of die werkzaamheden zijn uitgevoerd (zie zaakp-v 4.3.16.1 en 4.4.13.2). Ook hier is daarom de conclusie dat [gedaagde] de stellingen van RVO onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
20) [onderneming 24] B.V.
[gedaagde] beweert dat dit MIT-project volledig is uitgevoerd, dat er een rapport van 40 pagina’s aan de klant is verstrekt en dat RVO een steekproef heeft uitgevoerd en dit traject heeft goedgekeurd. [gedaagde] heeft dit niet met enig bewijsstuk onderbouwd.
Daar staat tegenover dat de heer [Q] van [onderneming 24] B.V. tijdens het verhoor bij de FIOD een belastende verklaring heeft afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat hij het rapport niet kent, dat de inhoud van het rapport van zijn website is afgehaald en dat hij de bijbehorende factuur van [stichting] evenmin kent en ook niet heeft betaald. Uit het onderzoek is gebleken dat de factuur door [stichting] is gecrediteerd met een creditfactuur. De FIOD vermoedt dat de factuur is opgemaakt om de MIT-voucher te verrekenen en een steekproef van RVO te onderbouwen en dat er werkzaamheden zijn verricht in een ander traject dat buiten de MIT-regeling valt, het zogenoemde parallelle traject, en het budget van € 3.750,00 daarvoor is aangewend. Dit wijst erop dat bewust ten onrechte aanspraak is gemaakt op de MIT-subsidie (zie zaakp-v 4.3.6.1 en 4.3.6.2).
21) [onderneming 25] B.V., 22) [onderneming 26] VOF en 23) [onderneming 27] B.V.
[gedaagde] voert aan dat ook in deze drie MIT-projecten werkzaamheden zijn verricht om de kennisvragen te beantwoorden, kennis is geleverd aan de klant en rapporten zijn verstrekt en de facturen van [stichting] zijn betaald. RVO heeft steekproeven uitgevoerd in 2014 en de trajecten goedgekeurd. De klant heeft tijdens de verhoren bij de FIOD ook bevestigd dat [stichting] werkzaamheden heeft verricht en dat de facturen juist zijn en zijn betaald, aldus [gedaagde] .
In het zaakp-v zijn echter meerdere bevindingen opgenomen die erop wijzen dat [gedaagde] met de heer [R] , middellijk bestuurder van [onderneming 25] B.V. en [onderneming 27] B.V. en vennoot van [onderneming 26] , heeft samengewerkt (en samengespannen) om op oneigenlijke gronden MIT-subsidiegelden te verkrijgen en deze vervolgens onderling te verdelen. In alle drie de MIT-trajecten is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen en zijn er facturen en tegenfacturen opgesteld, waarbij na onderlinge facturatie met daarin verrekening van de MIT-subsidie netto omzet overblijft. De klant heeft kennisvragen ingediend, maar tegelijkertijd ook zelf informatie aangeleverd bij [stichting] die kennelijk bedoeld was om op te nemen in het rapport als antwoord op de vragen. De eerste 18 pagina’s van zowel het rapport van [onderneming 26] als van [onderneming 27] bevat standaardtekst en de overige pagina’s zijn grotendeels gevuld met informatie uit door de klant aanleverde rapporten. De gefactureerde uren voor het verrichten van onderzoek en het voeren van gesprekken zijn dus vermoedelijk onjuist, omdat deze niet zijn gemaakt. Ook is er een notitie aangetroffen met communicatie tussen [gedaagde] en [achternaam van R en V] waarin staat dat [achternaam van R en V] twee rapporten stuurt en wat losse informatie waar [gedaagde] uit kan putten, dat [achternaam van R en V] het jammer vindt dat zij de beide andere onderzoeksvragen niet beter hebben afgestemd op de rapporten die hij nog heeft liggen en hij ook nog iets over [onderneming 27] heeft, wat niet helemaal een antwoord is op de onderzoeksvraag, maar waarmee ze een eind komen. Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft [achternaam van R en V] bevestigd dat hij informatie aan [gedaagde] heeft aangeleverd. Op grond hiervan vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat er niet daadwerkelijk innovatiewerkzaamheden zijn verricht (zie zaakp-v 4.3.25, 4.3.25.1.1, 4.3.25.2, 4.3.22.1.1, 4.3.22.2, 4.3.24.1.1, 4.3.24.2 en 4.4.19.2).
24) [onderneming 28] B.V.
In het zaakp-v zijn meerdere bevindingen opgenomen die erop duiden dat ook bij dit MIT-project op oneigenlijke gronden een MIT-voucher is verzilverd. Zo heeft de heer [S] , voormalig bestuurder en middellijk aandeelhouder van [onderneming 28] B.V. onder meer verklaard dat het rapport van algemene aard en ver onder de maat is en informatie bevat die afkomstig is van de website van de klant. Hij heeft het rapport niet ontvangen. De conclusies zijn telefonisch met hem besproken. De communicatie ging via e-mail en telefonisch. De in de urenverantwoording van [stichting] opgenomen gereden kilometers voor fysieke afspraken zijn daarom niet juist. Verder is uit een e-mailbericht van 9 mei 2014 van een medewerker van [onderneming 28] B.V. aan [S] naar voren gekomen dat [gedaagde] erop heeft geattendeerd dat de MIT-voucher over ruim een maand zou verlopen en het gekozen traject dan moet zijn afgerond en dat hij voorstellen doet voor andere mogelijkheden voor verzilvering van de voucher. Dit rijmt niet met de urenverantwoording van [stichting] , waarin is opgenomen dat de werkzaamheden in maart, april en mei 2014 zijn verricht, waarna het traject op 16 mei 2014 is afgerond (zie zaakp-v 4.3.19.1 en 4.3.19.2). Op grond hiervan en het achterwege blijven van een betwisting staat vast dat ook in dit MIT-dossier door [gedaagde] is gefraudeerd.
25) [onderneming 16] en 26) [onderneming 17]
Over deze twee MIT-projecten zegt [gedaagde] slechts dat ze geheel zijn uitgevoerd. Een concrete onderbouwing blijft uit. De FIOD heeft in beide MIT-dossiers documenten aangetroffen, die zijn opgesteld en bewerkt door de heer [T] , eigenaar van [onderneming 16] c.q. [onderneming 17] . Daarover zegt [gedaagde] dat hij de klant heeft gevraagd om het project zelf te omschrijven, omdat hij het niet helemaal begreep. Op basis daarvan heeft hij het rapport verder opgesteld en de klant gevraagd er nog een keer naar te kijken. [gedaagde] heeft niets overgelegd waaruit dit blijkt en [T] heeft zich tijdens het verhoor bij de FIOD op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit het zaakp-v blijkt dat er ook hier een factuurberekening speciale trajecten is aangetroffen met een verdeling van de MIT-subsidie en er voor de verzilvering van de MIT-vouchers facturen van [stichting] en tegenfacturen zijn opgesteld. De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen incomplete rapporten en de door de klant aangedragen informatie dat de klant de kennisvragen zelf heeft uitgewerkt en de urenverantwoording van [gedaagde] dus niet klopt (zie zaakp-v 4.3.31.1.1, 4.4.26.1 en 4.4.26.2). In deze MIT-dossiers komen ook facturen voor waarvan het hof in het strafarrest bewezen heeft verklaard dat het valse facturen zijn, te weten een factuur van [onderneming 17] aan [stichting] met factuurnummer 08.14.003 en een factuur van [onderneming 17] aan [onderneming 1] B.V. met factuurnummer 03.14.001. Dit alles wijst erop dat dezelfde werkwijze is gevolgd als bij andere MIT-dossiers en leidt tot de conclusie dat in deze procedure vaststaat dat ook in deze MIT-dossiers is gefraudeerd.
27) en 28) [onderneming 1] B.V.
[gedaagde] zegt ook van deze MIT-projecten in algemene zin dat ze volledig zijn uitgevoerd en de klant (in feite [gedaagde] zelf dus) de rapporten heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] is het onder de MIT-regeling niet verboden dat een kennisinstelling werkzaamheden verricht voor een andere entiteit met dezelfde bestuurder. Bij het traject met vouchernummer [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1] heeft de RVO bij een steekproef de door [stichting] aangeleverde informatie ook goedgekeurd.
In het zaakp-v zijn diverse bevindingen opgenomen die erop wijzen dat deze MIT-vouchers ten onrechte zijn verzilverd. De FIOD heeft bij het MIT-traject met vouchernummer [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1] geconstateerd dat de voucheraanvraag is gedaan op naam van [U] , een werknemer van [stichting] zelf (die vervolgens de voucher ook zou verzilveren), en dat de kennisvraag niet in lijn is met de activiteiten van [onderneming 1] B.V. In het rapport staat vermeld dat het is opgesteld door de heer [V] , maar uit de documenteigenschappen blijkt dat [gedaagde] de auteur is en bij de aan [onderneming 1] B.V. gefactureerde werkzaamheden staat [gedaagde] ook als uitvoerder vermeld. Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft [achternaam van R en V] verklaard dat hij het rapport niet heeft opgesteld en dat over de onderwerpen zelfs nooit iets is besproken. Ten aanzien van het MIT-traject met vouchernummer [MIT-dossier 27/vouchernummeraanduiding 2] heeft [achternaam van R en V] verklaard dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar uit de documenteigenschappen van het rapport blijkt dat [gedaagde] de auteur daarvan is. In beide MIT-dossiers is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen met "
helft overheid retour excl. kosten" met daarachter het bedrag van de MIT-subsidie van € 3.750,00 (zie zaakp-v 4.3.32.2.2.1, 4.4.27.3.2 en 4.4.27.3.3) . In het licht hiervan, heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat ook in deze MIT-dossiers sprake is van fraude/bedrog.
29) [onderneming 29] en 30) [onderneming 30] B.V.
[gedaagde] voert aan dat er in beide MIT-projecten een kennisvraag is gesteld door de klant en dat beide trajecten geheel zijn uitgevoerd. Er zijn rapporten verstrekt en er zijn facturen verzonden. Volgens [gedaagde] heeft de heer [W] , eigenaar van [onderneming 29] en bestuurder van [onderneming 30] B.V., daarover onjuist verklaard tijdens het verhoor bij de FIOD. RVO heeft steekproeven uitgevoerd en beide MIT-trajecten goedgekeurd in 2014. [gedaagde] heeft dit niet onderbouwd.
Hier staat tegenover dat [W] tijdens het verhoor bij de FIOD een zeer belastende verklaring heeft afgelegd. Over het traject met vouchernummer [MIT-dossier 29/vouchernummeraanduiding 3] heeft [W] verklaard dat hij maar één gesprek met [gedaagde] heeft gehad en geen eindgesprek, dat hij geen rapport van [stichting] heeft ontvangen en ook geen factuur, zodat de facturen en urenverantwoording volgens hem onjuist zijn. Ook over het traject met vouchernummer [MIT-dossier 30/vouchernummeraanduiding 4] heeft [W] verklaard dat hij de facturen van [stichting] niet herkend en niet heeft betaald, dat de urenverantwoording niet juist is, want allemaal bij elkaar gelogen en dat hij geen rapport van [stichting] heeft ontvangen. Zonder nadere toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat deze verklaring van [W] tegenover de FIOD onjuist is. De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen documenten dat [stichting] valse facturen, urenverantwoordingen en rapporten heeft opgemaakt zonder daadwerkelijk innovatiewerkzaamheden uit te voeren om daarmee de MIT-vouchers te verzilveren. Het subsidiegeld zou vervolgens worden gebruikt als startbudget c.q. korting om een alternatief traject aan te bieden op het gebied van markering. Dat zogenoemde parallelle traject valt buiten de MIT-regeling. Dit alles wijst er op dat de MIT-subsidies op oneigenlijke gronden zijn verkregen (zie zaakp-v 4.3.17, 4.3.17.1, 4.3.17.1.1, 4.3.17.1.3 en 4.3.17.2). Dit leidt tot de conclusie dat ook in deze MIT-dossiers voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] heeft gefraudeerd.
31) [onderneming 31] B.V.
[gedaagde] beweert wederom dat het MIT-project volledig is uitgevoerd en er een rapport aan de klant is verstrekt. RVO heeft een steekproef uitgevoerd en het project in 2014 goedgekeurd. [gedaagde] wijst erop dat de heer [X] , voormalig bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming 31] B.V., tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd dat er werkzaamheden zijn verricht, dat hij de kennis en het rapport heeft ontvangen en dat hij de factuur heeft betaald. Volgens [gedaagde] was dit MIT-traject onderdeel van een groter traject, dat parallel liep, en zijn de werkzaamheden in dit traject voor circa 50% uitgevoerd door mevrouw [Y] van [onderneming 32] (hierna: [onderneming 32] ).
Uit het zaakp-v komt een heel ander beeld naar voren. [X] heeft inderdaad verklaard dat hij een rapport heeft ontvangen, maar dat was pas in de week voor het verhoor bij de FIOD nadat hij daarover contact had gezocht met [gedaagde] met de vraag wat er aan de hand was. [X] heeft ook verklaard dat de urenverantwoording onjuist is en dat [gedaagde] en [onderneming 32] werkzaamheden voor [onderneming 31] B.V. hebben verricht in het kader van een ander traject (kennelijk niet subsidiabel). De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen documenten dat de MIT-subsidie is gebruikt als korting voor een alternatief traject van niet subsidiabele diensten dat is uitgevoerd door [stichting] in samenwerking met [onderneming 32] . Gelet op deze bevindingen in het zaakp-v, heeft [gedaagde] de stelling van RVO dat ook hier sprake is van fraude onvoldoende gemotiveerd betwist.
Tussenconclusie
3.23.
Zoals hiervoor is beschreven, heeft RVO aan de hand van (met name) het zaakp-v concreet en gemotiveerd onderbouwd dat er ook in deze MIT-dossiers subsidiefraude is gepleegd waarbij er volgens een vooropgezet plan aan de hand van een constructie met valse facturen en/of tegenfacturen MIT-subsidies zijn geïnd, waar geen aanspraak op bestond. De veelal algemene betwistingen van [gedaagde] zijn gelet hierop onvoldoende. Dat betekent dat ook ten aanzien van deze MIT-dossiers vaststaat dat [gedaagde] heeft gefraudeerd.
Slotsom
3.24.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] als bestuurder van [stichting] moedwillig subsidiegelden heeft binnengehaald, waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat daar geen aanspraak op bestond. Daarmee heeft hij frauduleus gehandeld. Ook wist of behoorde [gedaagde] te weten dat dit tot gevolg had dat de subsidies onterecht werden uitgekeerd en dus teruggevorderd konden worden, terwijl [stichting] niet aan die terugbetalingsverplichting zou kunnen voldoen. Van dit onrechtmatige handelen valt [gedaagde] een persoonlijk ernstig verwijt te maken. [gedaagde] moet daarom de schade die RVO als gevolg van dat onrechtmatige handelen heeft geleden vergoeden.
Toewijsbaarheid vorderingen
Omvang schadevergoeding
3.25.
Zoals gezegd, staat op grond van het beginsel van formele rechtskracht vast dat RVO voor een bedrag van in totaal € 115.439,00 een vordering op [stichting] heeft aan teruggevorderde MIT-subsidies. Dit bedrag is niet voldaan door [stichting] . RVO heeft voldoende aangetoond dat [gedaagde] ten aanzien van alle onderliggende MIT-dossiers persoonlijk ernstig verwijtbaar gehandeld heeft. Dit betekent dat [gedaagde] het totale schadebedrag moet vergoeden. Dat de ondernemers/opdrachtgevers van [stichting] mogelijk ook aansprakelijk zijn tegenover RVO voor hun medewerking aan de frauduleuze constructie, maakt – anders dan [gedaagde] aanvoert – niet dat RVO daarom verplicht is om eerst die (rechts)personen aan te spreken. Het beroep op eigen schuld van RVO faalt daarom.
3.26.
De rechtbank ziet geen reden om tot matiging over te gaan. Op grond van artikel 6:109 BW is voor matiging van schadevergoeding alleen plaats wanneer volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun draagkracht tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechter moet terughoudend met deze bevoegdheid omgaan.
3.27.
[gedaagde] voert als omstandigheden aan dat hij sinds de aanhouding en inval van de FIOD zijn activiteiten in [stichting] en [onderneming 1] B.V. heeft moeten staken en zijn eigen inkomsten uit die organisaties al eerder op nihil heeft moeten zetten. In 2018 is hij zijn woning kwijtgeraakt. De hele situatie heeft tot psychische klachten geleid, waarvoor hij in behandeling is gegaan. Zijn inkomsten zijn minimaal. Op grond van het strafarrest heeft hij een boete moeten betalen van € 10.000,00. Toewijzing van het totale bedrag aan schadevergoeding zou leiden tot zijn faillissement, omdat bijna geen verhaal mogelijk is.
3.28.
Gelet op de aard van de aansprakelijkheid (frauduleus handelen), de mate van schuld en verwijtbaarheid van [gedaagde] in de fraudeconstructie ( [gedaagde] was de initiator en spilfiguur) en de aard en de ernst van de schade (wegmaken van gemeenschapsgeld) vindt de rechtbank de gestelde beperkte draagkracht van [gedaagde] en overige persoonlijke omstandigheden – ook indien de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan – onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat het onaanvaardbaar is om hem voor de gehele schade aansprakelijk te houden. Daarbij weegt de rechtbank mee dat de omstandigheid dat [gedaagde] destijds zijn werkzaamheden voor [stichting] en [onderneming 1] B.V. moest staken voor zijn rekening en risico komt en een voorzienbaar gevolg is van zijn handelen.
Ingangsdatum rente
3.29.
[gedaagde] is wettelijke rente verschuldigd over het bedrag aan schadevergoeding (artikel 6:119 BW). Die rente gaat lopen vanaf het moment dat de schade is geleden en aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid is voldaan. RVO vordert primair wettelijke rente over het schadebedrag steeds vanaf de datum van uitbetaling aan [stichting] . Dat is toewijsbaar, nu [gedaagde] vanwege het frauduleuze karakter van zijn handelen aansprakelijk is (zonder dat eerst hoeft vast te staan dat [stichting] geen verhaal biedt) en op het moment van uitbetaling dus al aan de voorwaarden voor aansprakelijk was voldaan.
Proceskosten
3.30.
[gedaagde] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RVO worden begroot op:
- dagvaarding € 107,22 (inclusief informatiekosten)
- griffierecht 5.737,00
- salaris advocaat
3.760,00(2,0 punten × tarief € 1.880,00)
Totaal € 9.604,22
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.
3.31.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan RVO te betalen een bedrag van € 115.439,00 (éénhonderdvijftienduizendvierhonderdnegenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW steeds vanaf de datum van uitbetaling door RVO aan [stichting] tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van RVO tot op vandaag begroot op € 9.604,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023

Voetnoten

1.Algemeen Overzichtsproces-verbaal d.d. 19 februari 2016 en Zaakproces-verbaal [gedaagde] d.d. 19 februari 2016, producties 2 en 3 bij dagvaarding.
2.Arrest gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden d.d. 20 mei 2020, productie 26 bij dagvaarding.
3.Zie brief RVO met hersteld besluit d.d. 27 mei 2019, productie 36 bij dagvaarding.
4.Zie Hoge Raad 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3240 r.o. 3.5.3. en 3.5.4.
5.Zie ECLI:NL:HR:2018:182, r.o. 3.4.3. en ECLI:NL:PHR:2017:1058, randnr. 3.24-3.29.
6.Zie Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058, r.o. 3.2.
8.Citaten uit het Algemeen Overzichtsproces-verbaal van de FIOD.
9.Zie de bijlage bij de spreekaantekeningen van RVO.