3.22.In de hierna genoemde MIT-dossiers komen geen facturen voor waarvan het hof bewezen heeft verklaard dat het gaat om valse facturen, met uitzondering van [onderneming 16] c.q. [onderneming 17] .
14 [onderneming 18] [MIT-dossier 14]
15 [onderneming 19] [MIT-dossier 15]
16 [onderneming 20] [MIT-dossier 16]
17 [onderneming 21] [MIT-dossier 17]
18 [onderneming 22] [MIT-dossier 18]
19 [onderneming 23] [MIT-dossier 19]
20 [onderneming 24] [MIT-dossier 20]
21 [onderneming 25] [MIT-dossier 21]
22 [onderneming 26] [MIT-dossier 22]
23 [onderneming 27] [MIT-dossier 23]
24 [onderneming 28] [MIT-dossier 24]
25 [onderneming 16] [MIT-dossier 25]
26 [onderneming 17] [MIT-dossier 26]
27 [onderneming 1] [MIT-dossier 27/vouchernummeraanduiding 2]
28 [onderneming 1] [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1]
29 [onderneming 29] [MIT-dossier 29/vouchernummeraanduiding 3]
30 [onderneming 30] [MIT-dossier 30/vouchernummeraanduiding 4]
31 [onderneming 31] [MIT-dossier 31]
14) [onderneming 18]
[gedaagde] zegt over dit MIT-project dat het geheel is uitgevoerd. Er is een rapport aan de klant verstrekt en de factuur van [stichting] is voldaan. Volgens [gedaagde] heeft [onderneming 18] werkzaamheden in een ander traject uitgevoerd, waarvoor ook een MIT-voucher is toegekend, maar dit is verder niet onderbouwd. [L] was niet bereid een verklaring af te leggen bij de FIOD.
Uit het zaakp-v blijkt dat er in het MIT-dossier een berekening speciale trajecten is gevonden met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.637,50. Er is een factuur van [stichting] aan [onderneming 18] aangetroffen, die op 6 mei 2024 is betaald en een tegenfactuur van [onderneming 18] aan [onderneming 1] B.V., die op 25 april 2014 is betaald. Deze onderlinge facturatie met daarin verrekening van de MIT-subsidie levert een win-win situatie op, met een voordeel voor [onderneming 18] van € 1.595,75. In de telefoon van [gedaagde] is een Skype-gesprek gevonden van 21 april 2014 waarin [gedaagde] zegt: “
Het voucher project is uitgekeerd”, “
zin om geld om je rekening te krijgen?”, waarop de heer [L] van [onderneming 18] reageert met: “
Lijkt me prima.” (zie zaakp-v 4.4.25.1 en 4.4.25.2). Dit alles wijst erop dat er sprake is geweest van een afspraak om de MIT-subsidie te verdelen via een facturenrondje. In het licht hiervan, zijn de enkele (niet onderbouwde) andersluidende stellingen van [gedaagde] een onvoldoende gemotiveerde betwisting.
15) [onderneming 19] B.V.
[gedaagde] zegt over dit MIT-project ook dat het volledig uitgevoerd is, dat de kennisvraag is beantwoord en de klant een rapport heeft ontvangen. [gedaagde] wijst erop dat de heer [M] , bestuurder van [onderneming 19] B.V., tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd dat [stichting] werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat een rapport is ontvangen en dat de conclusies mondeling zijn besproken. [M] heeft dit ook in zijn schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 bevestigd (zie productie G van [gedaagde] ).
Daar staat tegenover dat uit het zaakp-v blijkt dat er ook in dit MIT-dossier een berekening speciale trajecten is gevonden, met daarin een verdeling van de MIT-subsidie. Er is een factuur van [stichting] aan [onderneming 19] B.V. aangetroffen en een tegenfactuur, die beide niet zijn betaald. De MIT-subsidie van € 3.750,00 is wel uitbetaald aan [stichting] . Er is een rapport opgesteld door [stichting] van 25 pagina’s, waarvan als onweersproken vaststaat dat het 17 pagina’s standaardtekst bevat en de overige pagina’s weinigzeggende inhoud hebben. Hiervoor zijn veel uren gefactureerd. [M] heeft verder verklaard dat [gedaagde] aan zijn vrouw heeft gedicteerd wat er aan uren en uurtarief op de tegenfactuur moest worden opgenomen. Ook heeft hij verklaard: “
Ik kan alleen zeggen dat we op 0 wilden uitkomen. We, mijn vrouw en ik, wisten wel dat de ene hand de ander moest wassen wat betreft de facturen.” (zie zaakp-v 4.3.27.1). Uit dit alles blijkt van een vooropgezet plan om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie, overeenkomstig de vastgestelde frauduleuze werkwijze van [gedaagde] in andere hiervoor genoemde MIT-dossiers, waarbij de opgevoerde subsidiabele diensten feitelijk niet (volledig) zijn verricht. Wat [gedaagde] daartegen inbrengt, is onvoldoende.
16) [onderneming 20]
[gedaagde] voert ook hier in algemene zin aan dat het MIT-project volledig is uitgevoerd, dat de kennisvraag is beantwoord en dat de klant een rapport heeft ontvangen. RVO heeft voor dit traject een steekproef uitgevoerd, waarna het project is goedgekeurd. Mevrouw [N] , eigenaar van [onderneming 20] en echtgenote van de heer [M] (zie hiervoor onder 15) over [onderneming 19] ), heeft in haar schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 hierover verklaard dat er een kennisvraag is ingediend bij [stichting] en dat [stichting] onder andere een haalbaarheidsonderzoek heeft gedaan, een onderzoeksverslag heeft verstrekt en concrete adviezen heeft gegeven (zie productie G van [gedaagde] ).
Uit het zaakp-v blijkt evenwel van eenzelfde werkwijze als bij het MIT-traject van [onderneming 19] B.V. en van andere trajecten waarin is komen vast te staan (ook strafrechtelijk) dat [gedaagde] heeft gefraudeerd. Er is een berekening speciale trajecten gevonden en een factuur van [stichting] en een tegenfactuur van [onderneming 20] , aan de hand waarvan de MIT-subsidie is verdeeld. [N] heeft tijdens het verhoor door de FIOD aangegeven niets meer te weten van het MIT-traject, zelfs niet wat de kennisvraag was, zelf niet bij het MIT-traject betrokken te zijn geweest (maar haar echtgenoot) en niet zeker te weten of er een rapport is ontvangen. Dit wijst erop dat de urenverantwoording onjuist is, want daarin zijn uren opgenomen voor uitgebreide besprekingen tussen [gedaagde] en [N] . De factuur van [stichting] is betaald en volgens [N] heeft zij in opdracht van [gedaagde] een tegenfactuur opgesteld, die door [gedaagde] is gedicteerd, in verband met werkzaamheden van haar echtgenoot. Verder heeft zij verklaard:
“(…) ik denk [gedaagde (voornaam)][rechtbank: [gedaagde] ]
en mijn partner met elkaar besproken hebben dat ze voor elkaar een dienst moesten verrichten. Hierdoor zou er win-win situatie ontstaan.” (zie zaakp-v 4.3.26.1) De recente andersluidende verklaring van [N] komt de rechtbank gezien haar eerdere verklaringen bij de FIOD ongeloofwaardig voor. Dit maakt dat [gedaagde] ook hier onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van fraude.
17) [onderneming 21] ( [onderneming 21] )
[gedaagde] voert aan dat het MIT-project volledig is uitgevoerd, dat de kennisvraag is beantwoord en dat de klant een rapport heeft ontvangen, dat is besproken. [gedaagde] wijst erop dat de heer [M] , (ook) eigenaar van [onderneming 21] , dit tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd en ook in zijn schriftelijke verklaring van 11 mei 2023 (zie productie G van [gedaagde] ).
Uit het zaakp-v blijkt dat ook bij dit MIT-traject eenzelfde werkwijze is gevolgd. Er is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen en een factuur van [stichting] en een tegenfactuur van [onderneming 21] , aan de hand waarvan de MIT-subsidie is verdeeld. Het opgemaakte rapport bestaat vrijwel geheel uit sjabloonteksten aangevuld met informatie die van internet is overgenomen. Dit rapport verklaart niet waarom er zoveel uren in rekening zijn gebracht (zie zaakp-v 4.3.28.1.1). Dit wijst erop dat er sprake was van een vooropgezet plan om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie, waarbij de opgevoerde subsidiabele diensten feitelijk niet volledig zijn verricht.
18) [onderneming 22]
Volgens [gedaagde] is ook dit MIT-project geheel uitgevoerd, is er een rapport aan de klant verstrekt en zijn de facturen van [stichting] betaald. Daarnaast zijn er door [onderneming 22] werkzaamheden verricht voor innovatietrajecten bij andere ondernemers via de zogenaamde innovatiecarrousel van [gedaagde] , waarvoor facturen zijn verstuurd (welke werkzaamheden wordt verder niet onderbouwd).
Ook hier geldt dat deze betwisting van [gedaagde] te algemeen van aard is, gelet op de inhoud van het zaakp-v (dat steeds als onderbouwing aan de stellingen van RVO ten grondslag ligt). Uit het zaakp-v blijkt ook in dit geval van sterke aanwijzingen dat volgens een vooropgezet plan is gewerkt om te komen tot verdeling van de MIT-subsidie zonder dat er werkelijk subsidiabele diensten zijn verricht. Er is een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00. Er zijn facturen opgemaakt door [stichting] en een tegenfactuur door [onderneming 22] en deze onderlinge facturatie levert een win-win situatie op, met een voordeel voor [onderneming 22] van € 1.585,56. Het opgestelde rapport bestaat uit 23 pagina’s waarvan een ex-werknemer van [stichting] heeft verklaard dat de eerste 20 pagina’s standaard zijn. Over het rapport en de juistheid van de facturen heeft de heer [O] , eigenaar van [onderneming 22] , niets willen verklaren, hij beriep zich herhaaldelijk op zijn zwijgrecht. In de telefoon van [gedaagde] zijn daarnaast Skypegesprekken aangetroffen tussen [gedaagde] en [O] over het opstellen en betalen van facturen waaruit valt op te maken dat ze het facturenrondje bespreken, waarbij [gedaagde] [O] instrueert over de inhoud van de tegenfactuur die hij moet opstellen, dat die tegenfactuur eerst zal worden betaald en daarna de facturen van [stichting] en dat dan het traject is afgerond (zie zaakp-v 4.3.29.1, 4.4.24.1 en 4.4.24.2).
19) [onderneming 23]
[gedaagde] voert aan dat er in dit MIT-project een kennisvraag van de klant was en dat het traject geheel is uitgevoerd. De kennis is volgens wens van de klant mondeling overgebracht in adviesgesprekken. Dat verklaart waarom de FIOD geen rapport heeft aangetroffen.
Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet na te gaan of er daadwerkelijk subsidiabele diensten zijn verricht en kennisoverdracht heeft plaatsgevonden. De heer [P] , eigenaar van [onderneming 23] , heeft geen van de vragen van de FIOD hierover willen beantwoorden. Uit het zaakp-v blijkt tegelijkertijd van voldoende aanwijzingen dat volgens een vooropgezet plan is gewerkt met als doel het oneigenlijk verkrijgen en vervolgens verdelen van de MIT-subsidie. Er is een berekening speciale trajecten gemaakt met “
helft overheid retour excl. kosten”, met daarachter het bedrag aan MIT-subsidie van € 3.750,00. Er is een factuur opgesteld door [stichting] , waarvan de urenverantwoording waarschijnlijk niet klopt, omdat er geen rapport is opgesteld. Op deze factuur vindt verrekening plaats met de MIT-voucher. Er is een tegenfactuur opgesteld met daarop de vermelding “
Uitvoering onderzoek, zoals mondeling overeengekomen, 32 uur tarief € 125”, waarvan onduidelijk is of die werkzaamheden zijn uitgevoerd (zie zaakp-v 4.3.16.1 en 4.4.13.2). Ook hier is daarom de conclusie dat [gedaagde] de stellingen van RVO onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
20) [onderneming 24] B.V.
[gedaagde] beweert dat dit MIT-project volledig is uitgevoerd, dat er een rapport van 40 pagina’s aan de klant is verstrekt en dat RVO een steekproef heeft uitgevoerd en dit traject heeft goedgekeurd. [gedaagde] heeft dit niet met enig bewijsstuk onderbouwd.
Daar staat tegenover dat de heer [Q] van [onderneming 24] B.V. tijdens het verhoor bij de FIOD een belastende verklaring heeft afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat hij het rapport niet kent, dat de inhoud van het rapport van zijn website is afgehaald en dat hij de bijbehorende factuur van [stichting] evenmin kent en ook niet heeft betaald. Uit het onderzoek is gebleken dat de factuur door [stichting] is gecrediteerd met een creditfactuur. De FIOD vermoedt dat de factuur is opgemaakt om de MIT-voucher te verrekenen en een steekproef van RVO te onderbouwen en dat er werkzaamheden zijn verricht in een ander traject dat buiten de MIT-regeling valt, het zogenoemde parallelle traject, en het budget van € 3.750,00 daarvoor is aangewend. Dit wijst erop dat bewust ten onrechte aanspraak is gemaakt op de MIT-subsidie (zie zaakp-v 4.3.6.1 en 4.3.6.2).
21) [onderneming 25] B.V., 22) [onderneming 26] VOF en 23) [onderneming 27] B.V.
[gedaagde] voert aan dat ook in deze drie MIT-projecten werkzaamheden zijn verricht om de kennisvragen te beantwoorden, kennis is geleverd aan de klant en rapporten zijn verstrekt en de facturen van [stichting] zijn betaald. RVO heeft steekproeven uitgevoerd in 2014 en de trajecten goedgekeurd. De klant heeft tijdens de verhoren bij de FIOD ook bevestigd dat [stichting] werkzaamheden heeft verricht en dat de facturen juist zijn en zijn betaald, aldus [gedaagde] .
In het zaakp-v zijn echter meerdere bevindingen opgenomen die erop wijzen dat [gedaagde] met de heer [R] , middellijk bestuurder van [onderneming 25] B.V. en [onderneming 27] B.V. en vennoot van [onderneming 26] , heeft samengewerkt (en samengespannen) om op oneigenlijke gronden MIT-subsidiegelden te verkrijgen en deze vervolgens onderling te verdelen. In alle drie de MIT-trajecten is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen en zijn er facturen en tegenfacturen opgesteld, waarbij na onderlinge facturatie met daarin verrekening van de MIT-subsidie netto omzet overblijft. De klant heeft kennisvragen ingediend, maar tegelijkertijd ook zelf informatie aangeleverd bij [stichting] die kennelijk bedoeld was om op te nemen in het rapport als antwoord op de vragen. De eerste 18 pagina’s van zowel het rapport van [onderneming 26] als van [onderneming 27] bevat standaardtekst en de overige pagina’s zijn grotendeels gevuld met informatie uit door de klant aanleverde rapporten. De gefactureerde uren voor het verrichten van onderzoek en het voeren van gesprekken zijn dus vermoedelijk onjuist, omdat deze niet zijn gemaakt. Ook is er een notitie aangetroffen met communicatie tussen [gedaagde] en [achternaam van R en V] waarin staat dat [achternaam van R en V] twee rapporten stuurt en wat losse informatie waar [gedaagde] uit kan putten, dat [achternaam van R en V] het jammer vindt dat zij de beide andere onderzoeksvragen niet beter hebben afgestemd op de rapporten die hij nog heeft liggen en hij ook nog iets over [onderneming 27] heeft, wat niet helemaal een antwoord is op de onderzoeksvraag, maar waarmee ze een eind komen. Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft [achternaam van R en V] bevestigd dat hij informatie aan [gedaagde] heeft aangeleverd. Op grond hiervan vindt de rechtbank voldoende aannemelijk dat er niet daadwerkelijk innovatiewerkzaamheden zijn verricht (zie zaakp-v 4.3.25, 4.3.25.1.1, 4.3.25.2, 4.3.22.1.1, 4.3.22.2, 4.3.24.1.1, 4.3.24.2 en 4.4.19.2).
24) [onderneming 28] B.V.
In het zaakp-v zijn meerdere bevindingen opgenomen die erop duiden dat ook bij dit MIT-project op oneigenlijke gronden een MIT-voucher is verzilverd. Zo heeft de heer [S] , voormalig bestuurder en middellijk aandeelhouder van [onderneming 28] B.V. onder meer verklaard dat het rapport van algemene aard en ver onder de maat is en informatie bevat die afkomstig is van de website van de klant. Hij heeft het rapport niet ontvangen. De conclusies zijn telefonisch met hem besproken. De communicatie ging via e-mail en telefonisch. De in de urenverantwoording van [stichting] opgenomen gereden kilometers voor fysieke afspraken zijn daarom niet juist. Verder is uit een e-mailbericht van 9 mei 2014 van een medewerker van [onderneming 28] B.V. aan [S] naar voren gekomen dat [gedaagde] erop heeft geattendeerd dat de MIT-voucher over ruim een maand zou verlopen en het gekozen traject dan moet zijn afgerond en dat hij voorstellen doet voor andere mogelijkheden voor verzilvering van de voucher. Dit rijmt niet met de urenverantwoording van [stichting] , waarin is opgenomen dat de werkzaamheden in maart, april en mei 2014 zijn verricht, waarna het traject op 16 mei 2014 is afgerond (zie zaakp-v 4.3.19.1 en 4.3.19.2). Op grond hiervan en het achterwege blijven van een betwisting staat vast dat ook in dit MIT-dossier door [gedaagde] is gefraudeerd.
25) [onderneming 16] en 26) [onderneming 17]
Over deze twee MIT-projecten zegt [gedaagde] slechts dat ze geheel zijn uitgevoerd. Een concrete onderbouwing blijft uit. De FIOD heeft in beide MIT-dossiers documenten aangetroffen, die zijn opgesteld en bewerkt door de heer [T] , eigenaar van [onderneming 16] c.q. [onderneming 17] . Daarover zegt [gedaagde] dat hij de klant heeft gevraagd om het project zelf te omschrijven, omdat hij het niet helemaal begreep. Op basis daarvan heeft hij het rapport verder opgesteld en de klant gevraagd er nog een keer naar te kijken. [gedaagde] heeft niets overgelegd waaruit dit blijkt en [T] heeft zich tijdens het verhoor bij de FIOD op zijn zwijgrecht beroepen.
Uit het zaakp-v blijkt dat er ook hier een factuurberekening speciale trajecten is aangetroffen met een verdeling van de MIT-subsidie en er voor de verzilvering van de MIT-vouchers facturen van [stichting] en tegenfacturen zijn opgesteld. De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen incomplete rapporten en de door de klant aangedragen informatie dat de klant de kennisvragen zelf heeft uitgewerkt en de urenverantwoording van [gedaagde] dus niet klopt (zie zaakp-v 4.3.31.1.1, 4.4.26.1 en 4.4.26.2). In deze MIT-dossiers komen ook facturen voor waarvan het hof in het strafarrest bewezen heeft verklaard dat het valse facturen zijn, te weten een factuur van [onderneming 17] aan [stichting] met factuurnummer 08.14.003 en een factuur van [onderneming 17] aan [onderneming 1] B.V. met factuurnummer 03.14.001. Dit alles wijst erop dat dezelfde werkwijze is gevolgd als bij andere MIT-dossiers en leidt tot de conclusie dat in deze procedure vaststaat dat ook in deze MIT-dossiers is gefraudeerd.
27) en 28) [onderneming 1] B.V.
[gedaagde] zegt ook van deze MIT-projecten in algemene zin dat ze volledig zijn uitgevoerd en de klant (in feite [gedaagde] zelf dus) de rapporten heeft ontvangen. Volgens [gedaagde] is het onder de MIT-regeling niet verboden dat een kennisinstelling werkzaamheden verricht voor een andere entiteit met dezelfde bestuurder. Bij het traject met vouchernummer [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1] heeft de RVO bij een steekproef de door [stichting] aangeleverde informatie ook goedgekeurd.
In het zaakp-v zijn diverse bevindingen opgenomen die erop wijzen dat deze MIT-vouchers ten onrechte zijn verzilverd. De FIOD heeft bij het MIT-traject met vouchernummer [MIT-dossier 28/vouchernummeraanduiding 1] geconstateerd dat de voucheraanvraag is gedaan op naam van [U] , een werknemer van [stichting] zelf (die vervolgens de voucher ook zou verzilveren), en dat de kennisvraag niet in lijn is met de activiteiten van [onderneming 1] B.V. In het rapport staat vermeld dat het is opgesteld door de heer [V] , maar uit de documenteigenschappen blijkt dat [gedaagde] de auteur is en bij de aan [onderneming 1] B.V. gefactureerde werkzaamheden staat [gedaagde] ook als uitvoerder vermeld. Tijdens het verhoor bij de FIOD heeft [achternaam van R en V] verklaard dat hij het rapport niet heeft opgesteld en dat over de onderwerpen zelfs nooit iets is besproken. Ten aanzien van het MIT-traject met vouchernummer [MIT-dossier 27/vouchernummeraanduiding 2] heeft [achternaam van R en V] verklaard dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd, maar uit de documenteigenschappen van het rapport blijkt dat [gedaagde] de auteur daarvan is. In beide MIT-dossiers is een factuurberekening speciale trajecten aangetroffen met "
helft overheid retour excl. kosten" met daarachter het bedrag van de MIT-subsidie van € 3.750,00 (zie zaakp-v 4.3.32.2.2.1, 4.4.27.3.2 en 4.4.27.3.3) . In het licht hiervan, heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat ook in deze MIT-dossiers sprake is van fraude/bedrog.
29) [onderneming 29] en 30) [onderneming 30] B.V.
[gedaagde] voert aan dat er in beide MIT-projecten een kennisvraag is gesteld door de klant en dat beide trajecten geheel zijn uitgevoerd. Er zijn rapporten verstrekt en er zijn facturen verzonden. Volgens [gedaagde] heeft de heer [W] , eigenaar van [onderneming 29] en bestuurder van [onderneming 30] B.V., daarover onjuist verklaard tijdens het verhoor bij de FIOD. RVO heeft steekproeven uitgevoerd en beide MIT-trajecten goedgekeurd in 2014. [gedaagde] heeft dit niet onderbouwd.
Hier staat tegenover dat [W] tijdens het verhoor bij de FIOD een zeer belastende verklaring heeft afgelegd. Over het traject met vouchernummer [MIT-dossier 29/vouchernummeraanduiding 3] heeft [W] verklaard dat hij maar één gesprek met [gedaagde] heeft gehad en geen eindgesprek, dat hij geen rapport van [stichting] heeft ontvangen en ook geen factuur, zodat de facturen en urenverantwoording volgens hem onjuist zijn. Ook over het traject met vouchernummer [MIT-dossier 30/vouchernummeraanduiding 4] heeft [W] verklaard dat hij de facturen van [stichting] niet herkend en niet heeft betaald, dat de urenverantwoording niet juist is, want allemaal bij elkaar gelogen en dat hij geen rapport van [stichting] heeft ontvangen. Zonder nadere toelichting of onderbouwing, die ontbreekt, heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat deze verklaring van [W] tegenover de FIOD onjuist is. De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen documenten dat [stichting] valse facturen, urenverantwoordingen en rapporten heeft opgemaakt zonder daadwerkelijk innovatiewerkzaamheden uit te voeren om daarmee de MIT-vouchers te verzilveren. Het subsidiegeld zou vervolgens worden gebruikt als startbudget c.q. korting om een alternatief traject aan te bieden op het gebied van markering. Dat zogenoemde parallelle traject valt buiten de MIT-regeling. Dit alles wijst er op dat de MIT-subsidies op oneigenlijke gronden zijn verkregen (zie zaakp-v 4.3.17, 4.3.17.1, 4.3.17.1.1, 4.3.17.1.3 en 4.3.17.2). Dit leidt tot de conclusie dat ook in deze MIT-dossiers voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] heeft gefraudeerd.
31) [onderneming 31] B.V.
[gedaagde] beweert wederom dat het MIT-project volledig is uitgevoerd en er een rapport aan de klant is verstrekt. RVO heeft een steekproef uitgevoerd en het project in 2014 goedgekeurd. [gedaagde] wijst erop dat de heer [X] , voormalig bestuurder en enig aandeelhouder van [onderneming 31] B.V., tijdens het verhoor bij de FIOD heeft bevestigd dat er werkzaamheden zijn verricht, dat hij de kennis en het rapport heeft ontvangen en dat hij de factuur heeft betaald. Volgens [gedaagde] was dit MIT-traject onderdeel van een groter traject, dat parallel liep, en zijn de werkzaamheden in dit traject voor circa 50% uitgevoerd door mevrouw [Y] van [onderneming 32] (hierna: [onderneming 32] ).
Uit het zaakp-v komt een heel ander beeld naar voren. [X] heeft inderdaad verklaard dat hij een rapport heeft ontvangen, maar dat was pas in de week voor het verhoor bij de FIOD nadat hij daarover contact had gezocht met [gedaagde] met de vraag wat er aan de hand was. [X] heeft ook verklaard dat de urenverantwoording onjuist is en dat [gedaagde] en [onderneming 32] werkzaamheden voor [onderneming 31] B.V. hebben verricht in het kader van een ander traject (kennelijk niet subsidiabel). De FIOD vermoedt op basis van de aangetroffen documenten dat de MIT-subsidie is gebruikt als korting voor een alternatief traject van niet subsidiabele diensten dat is uitgevoerd door [stichting] in samenwerking met [onderneming 32] . Gelet op deze bevindingen in het zaakp-v, heeft [gedaagde] de stelling van RVO dat ook hier sprake is van fraude onvoldoende gemotiveerd betwist.