ECLI:NL:RBMNE:2023:2759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
UTR 23/786 en UTR 23/905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding en onderzoeksmethoden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juni 2023, gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers, die vanaf 23 september 2011 bijstand voor gehuwden ontvingen. Na een anonieme melding werd op 11 juni 2021 een onderzoek gestart door de Sociale Recherche Gooi & Vechtstreek. De uitkering werd op 6 juli 2021 stopgezet, en na een rapport over uitkeringsfraude werd op 12 september 2022 besloten om de bijstand van eisers per 9 september 2022 te beëindigen. Eisers maakten bezwaar tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelde dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag boden voor de conclusie dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden op het adres waar zij ingeschreven stonden. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksmethoden, waaronder stelselmatige observaties en doorzoekingen, voldeden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat de inbreuk op het privéleven van eisers gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering standhield. De rechtbank wees ook de verzoeken om vrijstelling van griffierecht af, met uitzondering van eiser die aannemelijk maakte dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/786 en UTR 23/905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en

[eiseres], eiseres, samen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. A. Hashem Jawaheri),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen

(gemachtigde: mr. B. Hopman).

Inleiding

1. Eisers ontvingen vanaf 23 september 2011 bijstand voor gehuwden. Vanaf 7 oktober 2011 stonden zij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Eisers zijn gescheiden op 31 mei 2013. Vanaf 6 februari 2015 staat eiser in de BRP ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats] . Vanaf 6 februari 2015 ontvangen eiser en eiseres bijstand naar de norm van een alleenstaande.
1.1.
Naar aanleiding van een anonieme melding is op 11 juni 2021 een onderzoek aangevraagd bij de Sociale Recherche Gooi & Vechtstreek (sociale recherche).
1.2.
Verweerder heeft de uitkering van eisers vanaf 6 juli 2021 niet meer betaald. Ten aanzien van eiser heeft verweerder op 6 september 2022 de blokkering van de uitkering in een besluit neergelegd. Eiser heeft tegen dit besluit op 8 september 2022 bezwaar gemaakt.
1.3.
De sociale recherche heeft op 25 augustus 2022 op ambtsbelofte het rapport uitkeringsfraude (hierna: het rapport) opgemaakt. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder met twee aparte besluiten van 12 september 2022 besloten dat eiser en eiseres vanaf 9 september 2022 geen bijstand meer krijgen. Tegen deze besluiten hebben eisers twee aparte bezwaarschriften ingediend op 13 september 2022.
1.4.
Met drie afzonderlijke besluiten op bezwaar van 27 januari 2023 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 6 september 2022 en 12 september 2022 ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft gesteld dat hij niet genoeg geld heeft om het griffierecht te betalen en daarom heeft hij gevraagd om een vrijstelling daarvan. De rechtbank beslist dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet voldoende inkomen of vermogen heeft om het griffierecht te betalen. Daarom hoeft eiser geen griffierecht te betalen voor het beroep. Eiseres heeft het griffierecht voldaan.
De te beoordelen periode
2. Verweerder heeft de beëindiging (lees: intrekking) van de bijstand niet beperkt tot een bepaalde periode. In zo’n geval is de periode die de bestuursrechter moet beoordelen de periode vanaf de datum met ingang waarvan verweerder de bijstand heeft ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. De te beoordelen periode is in dit geval de periode van 9 september 2022 tot en met 12 september 2022.
De besluitvorming van verweerder
3. Verweerder heeft de bevindingen die zijn neergelegd in het rapport van de sociale recherche ten grondslag gelegd aan de intrekking van de bijstand. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht niet zijn nagekomen (primair) omdat zij niet hebben gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voeren op het adres [adres 1] en (subsidiair) omdat zij een erfenis uit Iran en het onderverhuren van de woning aan de [adres 2] niet hebben gemeld.
4. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor eisers belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder.
Is eiseres ten onrechte niet gehoord naar aanleiding van haar bezwaren?
5. Eiseres voert aan dat zij niet deugdelijk voor de hoorzitting is uitgenodigd en dat zij afzonderlijk van eiser gehoord had moeten worden. Een gelijktijdige hoorzitting is in strijd met onder andere het recht op privacy.
6. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het e-mailbericht van 20 september 2022 van W. Jore, secretaris van de bezwaarschriftencommissie (de commissie) aan de gemachtigde van eisers blijkt dat de hoorzitting op 23 november 2022 staat gepland en dat die hoorzitting betrekking heeft op de bezwaarschriften van zowel eiser als eiseres. Hieruit volgt dat eiseres wel deugdelijk is uitgenodigd. Als eiseres liever apart van eiser gehoord had willen worden had het op haar weg gelegen om dit aan te geven. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiseres zo’n verzoek heeft gedaan. Zonder nadere toelichting, volgt de rechtbank evenmin dat het gelijktijdig horen in strijd is met het recht op privacy.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers nog aangevoerd dat hij telefonisch heeft doorgegeven dat hij op 23 november 2022 niet aanwezig kon zijn maar dat er met deze verhindering geen rekening is gehouden zodat ook om die reden eiseres ten onrechte niet is gehoord. De rechtbank stelt voorop dat zij aan de hand van de dossierstukken niet kan nagaan of eisers gemachtigde de secretaris van de commissie inderdaad telefonisch op de hoogte heeft gebracht van zijn verhindering op 23 november 2022. Bovendien had het op de weg van eisers gemachtigde gelegen om zodra duidelijk werd dat met zijn verhindering op 23 november 2022 geen rekening was gehouden ‑ nogmaals ‑ schriftelijk om een andere zittingsdatum te verzoeken. Uit de stukken blijkt niet dat hij zo’n verzoek heeft gedaan. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiser aanwezig was en dat de gemachtigde werd waargenomen door een kantoorgenoot de heer T. Vinke. De voorzitter van de commissie heeft aan het begin van de hoorzitting vastgesteld dat eiseres niet aanwezig is en dat de heer Vinke niet over een machtiging beschikt om haar te kunnen vertegenwoordigen. De voorzitter achtte het evenwel niet opportuun om eiseres alsnog op het gemeentehuis te laten verschijnen omdat zij geen Nederlands spreekt, de drie te behandelen bezwaarschriften nauw met elkaar samenhangen en bovendien gebaseerd zijn op hetzelfde rapport van de sociale recherche. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat de heer Vinke op dat moment bezwaar heeft gemaakt tegen deze gang van zaken. Ook verder is niet gebleken dat eiseres door deze gang van zaken in haar belangen is geschaad. De beroepsgrond dat eiseres ten onrechte niet is gehoord slaagt dan ook niet.
Mocht verweerder de bevindingen uit het onderzoek van de sociale recherche gebruiken?
7. Eisers voeren aan dat de anonieme tip waar eisers geen afschrift van hebben ontvangen ‑ geen reden mag zijn voor het verregaande onderzoek door de sociale recherche. Met het onderzoek is een ernstige inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Er zijn ongeoorloofde en onevenredig zware opsporingsmethoden gebruikt door eiser en de woning aan de [adres 1] heimelijk te observeren, telefoongebruik te volgen, de woningen te betreden en sociale media te raadplegen. Dat het binnentreden van de woningen noodzakelijk was blijkt nergens uit en de wijze waarop het huisbezoek heeft plaatsgevonden was onbegrensd. Het verkregen bewijs mag daarom niet worden gebruikt voor de besluitvorming, aldus eisers.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 53a van de Pw bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daarvoor is geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. De stelling van eisers dat de anonieme tip geen reden kan zijn voor het onderzoek kan daarom niet afdoen aan de bevoegdheid om onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand te verrichten. [1]
9. Vaststaat dat de gehanteerde onderzoeksmethoden zoals de stelselmatige observaties en het betreden van de woningen een inbreuk vormen op het recht op respect voor het privéleven van eisers. De vraag is of deze inbreuk in overeenstemming is met het bepaalde in het tweede lid van artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
10. De rechtbank oordeelt dat de inbreuk die de sociale recherche op het privéleven van eisers heeft gemaakt niet onevenredig zwaar was in verhouding tot het te dienen doel. Evenmin kan worden geoordeeld dat op enig moment een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de aan eisers verleende bijstand te onderzoeken. Aanvankelijk heeft de sociaal rechercheur een bestuursrechtelijk onderzoek ingesteld waarbij het bijstandsdossier van eisers is geraadpleegd, onderzoek is gedaan in het BRP, Suwinet en in de kentekenregistratie van de Dienst Wegverkeer (RDW). Daarnaast is een financieel onderzoek gedaan. Verder heeft de sociaal rechercheur de verbruiksgegevens van het adres [adres 1] opgevraagd. Daaruit bleek een waterverbruik dat volgens de NIBUD-norm overeenkomt met het gemiddeld gebruik van een 4persoonshuishouden. Ook heeft internetonderzoek plaatsgevonden (facebook, twitter en linkedin) maar daaruit zijn geen voor het onderzoek relevante gegevens aangetroffen. Vervolgens zijn in de periode tussen 8 november 2021 tot en met 15 december 2021 op wisselende tijdstippen 14 waarnemingen gedaan bij de [adres 1] waaruit naar voren kwam dat eisers auto (een Renault Twingo) op alle dagen van de week ’s avonds voor [adres 1] staat geparkeerd en op maandag- en woensdagochtend iemand in deze auto rijdt en deze vroeg in de ochtend parkeert voor [adres 1] . Gezien het vermoeden van het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding en het feit dat het benadelingsbedrag van € 50.000,- zou worden overschreden is de sociale recherche vervolgens in overleg met de officier van justitie (OvJ) vanaf 24 december 2021 een strafrechtelijk onderzoek gestart. In dat kader heeft de sociale recherche op bevel van de OvJ stelselmatige observaties verricht in de periode van 10 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. Verder zijn op grond van een vordering op grond van artikel 126na en 126n van het Wetboek van Strafvordering historische telecommunicatiegegevens van eisers telefoonnummer opgevraagd bij KPN. Daarnaast zijn op basis van een vordering van de OvJ bankgegevens gevorderd. Op 30 juni 2022 is door de OvJ een bevel afgegeven tot aanhouding buiten heterdaad van eisers. Op 6 juli 2022 heeft op last van de OvJ aanhouding (buiten heterdaad) van eiser plaatsgevonden en is eiser als verdachte gehoord. Ook heeft op 6 juli 2022 een doorzoeking van de woningen aan de [adres 2] en aan de [adres 1] plaatsgevonden, onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris. Eiseres is op 7 juli 2022 gehoord.
11. De rechtbank oordeelt dat de hantering van deze, stapsgewijs ingezette, onderzoeksmiddelen in iedere fase van het onderzoek voldeed aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat daarmee de inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van eisers gerechtvaardigd was. [2] Het inzien van de gegevens van eiser op sociale media voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder heeft in het kader van het bestuursrechtelijke onderzoek, onderzoek op internet gedaan en wel op facebook, twitter en linkedin. Deze geraadpleegde gegevens zijn openbaar toegankelijk. Het raadplegen van die gegevens vormde daarom al een beperkte inbreuk op het recht op privéleven van eiser. [3] Bovendien zijn daarbij geen relevante zaken voor het onderzoek aangetroffen. Vervolgens heeft de sociale recherche in het kader van een strafrechtelijk onderzoek met toestemming van de OvJ en/of de rechter-commissaris de hiervoor onder 10. genoemde onderzoeken verricht en er ligt geen rechterlijk oordeel dat de bevindingen van het stafrechtelijk onderzoek onrechtmatig zijn verkregen. Uit het rapport van de sociale recherche blijkt dat de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] en de woning aan de [adres 1] plaatsvond onder verantwoordelijkheid van en in het bijzijn van de rechtercommissaris. Hieruit blijkt in voldoende mate dat een rechtsgeldige beslissing tot doorzoeking van de woningen voorhanden was. De enkele stelling dat daarbij grenzen zijn overschreden volgt de rechtbank niet. Ook verder is niet gebleken dat de sociale recherche het bewijs onrechtmatig heeft verkregen. Anders dan eisers stellen, mocht verweerder de onderzoeksresultaten neergelegd in de rapportage van de sociale recherche aan de besluitvorming ten grondslag leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een gezamenlijke huishouding?
12. Op grond van de wet wordt er van uitgegaan dat mensen een gezamenlijke huishouding hebben als zij hun hoofdverblijf hebben op hetzelfde adres en zij samen (een) kind(eren) hebben of (een) kind(eren) van de een zijn erkend door de ander. [4]
13. Aangezien vaststaat dat uit de relatie tussen eisers kinderen zijn geboren, is voor de beantwoording van de vraag of tijdens de hier te beoordelen periode sprake was van een gezamenlijke huishouding bepalend of eisers in die periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden.
14. Iemands hoofdverblijf is daar waar het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven is. Dit moet per situatie aan de hand van concrete feiten en omstandigheden worden vastgesteld. Er moet dan bijvoorbeeld worden bekeken waar iemand (meestal) slaapt, waar hij of zij boodschappen doet, waar de post wordt ontvangen en waar iemand zijn of haar vrienden uitnodigt. Als het aannemelijk is dat mensen op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben, maakt het niet uit dat zij ingeschreven staan op verschillende adressen. [5]
15. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor de conclusie dat eisers in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres 1] . Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
16. In de rapportage van de sociale recherche staat dat bij de doorzoeking van de woning op het adres [adres 1] in een slaapkamer (in het rapport slaapkamer 1 genoemd) met een tweepersoonsbed een rek met mannenjassen, een kledingkast met mannenkleding en een dressoir met mannelijke verzorgingsproducten is aangetroffen. Naast het bed in deze slaapkamer stond een nachtkastje met daarop een pinpas van de ING op naam van eiser. In een andere slaapkamer (in het rapport slaapkamer 3 genoemd) is in een dressoir een zak van de apotheek aangetroffen met medicijnen op naam van eiser houdbaar tot eind 2023 en een stapel (recente) administratie op naam van eiser. In de kledingkast in die kamer is een zwart herentasje aangetroffen eveneens met administratie op naam van eiser. Verder werd in die slaapkamer mannenkleding aangetroffen (ongeveer 32 mannenshirts maat M, 3 joggingbroeken heren, 9 broeken heren, 18 vesten/shirts lange mouwen, 8 boxers, 3 herenjassen maat M(40), 9 overhemden, 4 t-shirts, 11 poloshirts, 15 korte broeken, 4 lange broeken, heren riem). Ook stond in deze slaapkamer een kluis waarin onder meer eisers Nederlandse paspoort, zijn Iraanse paspoort en een buitenlands identiteitsbewijs lagen. Ook werd in het dressoir in de woonkamer (recente) administratie van eiser aangetroffen. Naast post op naam van eiser op het adres [adres 2] is ook post op naam van eiser op het adres [adres 1] aangetroffen, zoals post van DigitalsOnline van 19 oktober 2020 en van de KPN van 31 maart 2022. Verder waren de twee grote Amerikaanse koelkasten in de bijkeuken helemaal vol met eten en drinken en werd in een van de koelkasten medicijnen op naam van eiser aangetroffen. In de hal lag een zwart herenetui met een oud NS-abonnement en een European Health Insurance Card beiden op naam van eiser. Verder is een pakketje van Dorit B.V. Almere op naam van eiser op het adres [adres 1] met een factuur erin van 5 mei 2022 en een oproep van het bevolkingsregister op naam van eiser (adres [adres 2] ) aangetroffen. In de meterkast stonden meerdere damesschoenen, herenbadslippers en kinderslippers en rechts naast de voordeur stond een schoenenrek met daarin meerdere paren heren sneakers en badslippers.
17. Verder blijkt uit de bevindingen van de sociale recherche dat tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 2] geen goederen of papieren van eiser zijn aangetroffen. Wel waren op dat adres twee vrouwen aanwezig, [A] ( [A] ) en [B] ( [B] ). Tijdens de doorzoeking werd administratie aangetroffen op naam van [C] ( [C] ) waarvan [A] verklaarde dat hij haar zoon is. Ook werden meerdere kledingstukken en schoenen aangetroffen die volgens [A] eigendom zijn van haar zoon. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [A] verder heeft verklaard dat zij ongeveer acht weken in de woning verblijft, dat haar zoon de woning huurt en dat de mannelijke verzorgingsproducten in de badkamer van hem zijn. [B] verklaart dat zij een vriendin is van [C] en dat zij af en toe daar logeert, ze weet niet wie de verhuurder van de woning is en heeft de verhuurder nog nooit gezien.
18. Uit het voorgaande volgt dat op het adres aan de [adres 2] helemaal geen goederen of papieren (kleding, administratie, medicijnen, bankpasjes, legitimatiebewijzen) van eiser zijn aangetroffen. Terwijl er wel (veel) administratie, medicijnen, bankpasjes en paspoorten van eiser op het adres [adres 1] lagen en daar ook (veel) mannenkleding is aangetroffen. Eiser heeft tijdens het verhoor op 6 juli 2022 verklaard dat zijn medicijnen zich overal bevinden, maar uit het onderzoek blijkt dat zijn medicijnen niet zijn aangetroffen in de woning aan de [adres 2] maar wel in (onder meer de koelkast van) de woning aan de [adres 1] . Verder heeft eiser tijdens het verhoor verklaard dat de meeste kleding in zijn appartement aan de [adres 2] ligt en dat wat jassen en kleding die hij niet gebruikt op de zolder op het [adres 1] liggen. Ook deze verklaring strookt niet met de onderzoeksbevindingen. Bij de doorzoeking van de woning aan de [adres 2] zijn immers geen kledingstukken van eiser aangetroffen en in de woning aan de [adres 1] is op meerdere plekken mannenkleding aangetroffen, maar niet zoals eiser stelt op de zolder. Eisers hebben de stelling dat de kleding op de [adres 1] van hun zoon is en dat er ook kleding van eiser in de woning van zijn dochter ligt, niet aannemelijk gemaakt. Verder heeft eiser tijdens het verhoor verklaard dat zijn administratie zich bij hem thuis op de [adres 2] bevindt en dat sommige brieven bij zijn ex liggen zodat zijn zoon die kan vertalen. Ook deze verklaringen stroken niet met de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in het rapport van de sociale recherche. Op de [adres 2] is immers helemaal geen administratie van eiser aangetroffen en op de [adres 1] lag op meerdere plekken in de woning post/administratie op naam van eiser.
19. Eisers hebben nog verklaard dat eiser vaak op de [adres 1] is omdat eisers hun dochter ‑ die problemen heeft met haar ex ‑ en hun kleinzoon ondersteunen en altijd voor hen klaar staan. Ook als hun eigen zoon problemen heeft staan zij samen voor hem klaar. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers vlak voor de zitting nog een verklaring van 27 maart 2023 van [D] en een verklaring van 2 april 2023 van [E] overgelegd.
20. De rechtbank oordeelt dat, hoe invoelbaar deze intentie van eisers ook is, volgens vaste rechtspraak bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding de motieven van de betrokkenen niet van belang zijn. [6] De stelling dat eiser vanwege de zorg voor zijn dochter, zoon en kleinzoon op het adres [adres 1] verbleef, behoeft gelet hierop geen verdere bespreking.
21. Gelet op wat onder 16 tot en met 20 is overwogen bieden de daar genoemde onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt dat eisers in de te beoordelen periode beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres 1] . Hieruit volgt dat eisers in die periode een gezamenlijke huishouding met elkaar hebben gevoerd. De beroepsgronden die betrekking hebben op de bewijskracht van de andere onderzoeksbevindingen behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen in afwachting van de reactie van de sociale recherche op eisers verzoek om een afschrift van de (anonieme) verklaringen van de omwonenden te ontvangen.
22. Eisers hebben de inlichtingenplicht geschonden door van de gezamenlijke huishouding geen melding te maken bij verweerder. Dit betekent dat verweerder terecht op die grond tot intrekking van de bijstand heeft besloten. Omdat deze grond dat besluit zelfstandig kan dragen zal de rechtbank verweerders subsidiaire standpunt als weergegeven onder 3. niet beoordelen.

Conclusie en gevolgen

23. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 januari 2019,
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 22 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1004.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1205
4.Artikel 3, lid 4, onder b, van de Pw.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1272.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1739.