ECLI:NL:RBMNE:2023:1922

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
10342840
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en geldigheid relatiebeding in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. Het geschil betreft de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dat aan [verzoeker] is verleend op 20 december 2022. De werkgever stelde dat [verzoeker] betrokken was bij een inbreuk op de ICT-systemen van de onderneming, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd om deze betrokkenheid te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag op staande voet niet onverwijld was gegeven en dat er geen dringende reden was voor het ontslag. Hierdoor werd het ontslag vernietigd en bleef de arbeidsovereenkomst bestaan. Daarnaast werd [verweerster] veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en tot betaling van achterstallig loon, wettelijke verhogingen en een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- aan [verzoeker]. Tevens werd het relatiebeding dat in de arbeidsovereenkomst was opgenomen, als geldig beoordeeld, ondanks de eerdere betwisting door [verzoeker]. De proceskosten werden aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10342840 AE VERZ 23-8 SV/40160
Beschikking van 26 april 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: Brandmeester Advocaten en Juristen B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 43 producties, ter griffie ingekomen op 16 februari 2023;
- het bericht dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt ingetrokken;
- het betekende verzoekschrift waarin [verweerster] wordt opgeroepen voor de (aanvankelijk geplande) zitting op 16 maart 2023;
- het verweerschrift met 12 producties;
- de aanvulling van het verzoekschrift met productie 44;
- de pleitaantekeningen van de gemachtigde van [verzoeker] ;
- de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2023. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. V. Knetsch. [verweerster] werd vertegenwoordigd door mr. [A] , [functie] en gemachtigde. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1965, is sinds 7 juli 2020 in dienst van [onderneming 1] B.V. ( [onderneming 1] ), de rechtsvoorganger van [verweerster] , als [.] tegen een salaris van laatstelijk € 7.672,86 bruto per maand voor 40 uur per week. [verzoeker] verrichtte zijn werkzaamheden gewoonlijk in [plaats] en vanuit huis.
2.2.
[verzoeker] was bij [onderneming 1] eerst in dienst op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij brief van 2 juni 2021 is de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2021 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.3.
Zowel [onderneming 1] als [verweerster] zijn actief in de beveiligingsbranche. [verweerster] is in augustus 2022 aandeelhouder geworden van [onderneming 1] . Per 1 januari 2023 is de naam van [onderneming 1] B.V. gewijzigd in [verweerster] B.V. Hierna zal verweerder steeds met de naam [verweerster] aangeduid worden, waaronder ook [onderneming 1] moet worden begrepen.
2.4.
Op 18 oktober 2022 heeft [verweerster] met [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij met wederzijds goedvinden is overeengekomen dat [verzoeker] per 1 januari 2023 uit dienst is en dat hij vanaf 18 oktober 2022 tot het einde van het dienstverband is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Verder is in de vaststellingsovereenkomst – voor zover hierna van belang – het volgende overeengekomen:
“Artikel 2 – Werkzaamheden, vakantiedagen
1. (..) Werknemer zal zorgdragen voor een correcte overdracht van zijn werkzaamheden en blijft gedurende de periode van vrijstelling beschikbaar voor het beantwoorden van vragen.
(..)”
en

Artikel 3 – Getuigschrift, eigendommen, communicatie
(..)
2. Alle eigendommen en overige zaken - zoals de laptop en toegangspas etc. - die door Werkgever aan Werknemer voor de uitoefening van zijn functie ter beschikking zijn gesteld, moeten door Werknemer uiterlijk op de (nieuwe) Beëindigingsdatum in goede staat worden geretourneerd ten kantore van Werkgever. (..)”
2.5.
[verzoeker] beschikte ten tijde van het sluiten van de vaststellingovereenkomst over twee laptops van [verweerster] omdat hij eerder een vervangende laptop (hierna: de laptop) had gekregen en de originele laptop (hierna: de tweede laptop) daarna nog niet had ingeleverd.
2.6.
Op 31 oktober 2022 heeft de interim HR-medewerker van [verweerster] , [B] , met [verzoeker] via What’s app afgesproken dat [verzoeker] de laptop tijdig zal inleveren. [verzoeker] heeft daarbij toegezegd dat hij de laptop voor het einde van de week per post zal versturen.
2.7.
Op 1 november 2022 heeft [verzoeker] zijn werk overgedragen aan collega [C] ( [C (voornaam)] ). Op 3 november 2022 laat [verzoeker] aan [B] weten dat de laptop de volgende dag op de post wordt gedaan. Op 4 november 2022 is [verzoeker] naar Colombia gereisd om daar een tijd te verblijven. Voor zijn vertrek naar Colombia had [verzoeker] zijn inmiddels ex-vriendin [D] ( [D (voornaam)] ) gevraagd zijn laptop op 4 november 2022 naar [verweerster] te sturen.
2.8.
Op 8 november 2022 heeft [B] aan [verzoeker] gevraagd naar welk adres de laptop is verzonden. [verzoeker] heeft daarna via What’s app-berichten meerdere malen bij [D (voornaam)] geïnformeerd naar het versturen van de laptop en haar gevraagd de laptop alsnog naar [verweerster] te versturen.
2.9.
Op of rond 9 november 2022 heeft [verweerster] het account van [verzoeker] afgesloten.
2.10.
Op 10 november 2022 is er voor [C (voornaam)] een IT ticket aangemaakt omdat zij niet zou kunnen inloggen. De IT helpdesk van [verweerster] heeft haar accountgegevens toen gereset, waardoor [C (voornaam)] zelf niet meer kon inloggen. [C (voornaam)] heeft vervolgens een inlog-issue en een Ping-ID issue gemeld bij de IT helpdesk.
2.11.
Op 14 november 2022 heeft [verzoeker] aan [B] , via What’s app gevraagd om een kopie van de ondertekende overeenkomst waarbij de arbeidsovereenkomst is beëindigd naar zijn privé-mailadres te sturen omdat hij geen toegang meer heeft tot zijn computer en in zijn persoonlijke e-mail geen kopie heeft.
2.12.
Op 15 november 2022 heeft [verzoeker] aan [C (voornaam)] via What’s app gevraagd naar het nummer van de IT helpdesk. Daarnaast stuurt hij [B] vanuit Colombia een spraakbericht dat hij zich realiseert dat hij nog een originele computer (de tweede laptop) bij zich heeft, die hij heeft vergeten mee (terug) te nemen.
2.13.
Op 5 december 2022 ontvangt [C (voornaam)] een e-mailbericht terwijl zij aan het werk is. In de e-mail wordt bevestigd dat de IT helpdesk voor haar een ticket heeft aangemaakt omdat zij heeft aangegeven dat zij niet kon inloggen en haar inloggegevens gereset moeten worden. Omdat [C (voornaam)] dit niet zelf had aangegeven, heeft zij via de chat contact gelegd met de collega van de IT helpdesk. De helpdesk medewerker geeft dan aan dat hij precies op hetzelfde moment telefonisch contact heeft met [C] . [C (voornaam)] meldt dit bij één van de directieleden van [verweerster] , [E] . [E (voornaam)] belt daarna met het telefoonnummer waarmee iemand die zich voordeed als [C] , contact had gehad met de
IT helpdesk. Er wordt opgenomen door [D] . [E (voornaam)] herkent deze naam en vraagt of zij [verzoeker] kent, wat zij bevestigt. [D (voornaam)] geeft in het telefoongesprek aan niet te begrijpen hoe iemand met haar telefoonnummer heeft kunnen bellen met de IT helpdesk.
2.14.
Bij brief van 8 december 2022 heeft [verweerster] [verzoeker] meegedeeld dat er op
5 december 2022 en mogelijk ook op 10 november 2022 een (poging) tot inbreuk op de ICT systemen van [onderneming 1] heeft plaatsgevonden, waarbij zij serieuze signalen heeft dat [verzoeker] daarbij betrokken is geweest. [verweerster] vermeldt daarbij onder meer dat zij daarnaar een onderzoek is gestart en geeft [verzoeker] de mogelijkheid zijn zienswijze te geven op de onderzoeksbevindingen. Gedurende dit onderzoek wordt [verzoeker] per direct geschorst.
2.15.
[verzoeker] reageert op 12 december 2022 in een e-mail en schrijft dat hij er geen vertrouwen in heeft om zijn zienswijze te geven. Daarna reageert hij nogmaals op
13 december 2022 en via zijn toenmalige gemachtigde op 16 december 2022. [verzoeker] geeft in deze nadere reacties aan dat [D (voornaam)] volledig zonder zijn hulp en medeweten de inbreukpogingen heeft verricht en overlegt een geluidsbestand van een telefoongesprek dat hij met [D (voornaam)] heeft gevoerd, waarin zij dit toegeeft. Daarbij vermeldt [verzoeker] dat hij nog een tweede laptop in zijn bezit had. [verzoeker] verzoekt vervolgens de schorsing in te trekken.
2.16.
[verweerster] heeft ook [D (voornaam)] op 8 december 2022 gevraagd om haar zienswijze te geven. [verweerster] heeft daarna op 13 december 2022 en op 15 december 2022 telefonisch contact gehad met [D (voornaam)] , maar zij heeft niets over de situatie willen zeggen.
2.17.
[verweerster] heeft daarna geconcludeerd dat [verzoeker] wel degelijk betrokkenheid heeft gehad bij (een poging tot) inbreuk in de ICT omgeving van [onderneming 1] . Volgens [verweerster] is het niet mogelijk geweest voor [D] om zonder hulp van [verzoeker] contact te zoeken met haar IT afdeling, zich voordoend als [C] . [verweerster] wijst erop dat het telefoonnummer van de IT afdeling alleen zichtbaar is als de gebruiker is ingelogd. [D (voornaam)] kon het nummer van de IT afdeling niet alleen achterhalen met het openen van de laptop. Om een ticket voor de IT afdeling te kunnen aanmaken is het nodig de opbouw van de te gebruiken inlognaam te kennen, die [D (voornaam)] niet kan kennen. Verder stroken de verklaringen van [verzoeker] over de overdracht van werkzaamheden en het inleveren van de laptop niet met de hierover uitgewisselde berichten tussen [B] en [verzoeker] . [verweerster] heeft [verzoeker] daarom bij brief van 20 december 2022 op staande voet ontslagen.
2.18.
[verzoeker] heeft daarna, 28 december 2023, de tweede (de originele) laptop per post verstuurd naar [verweerster] , die zij kort daarna heeft ontvangen.
2.19.
[verweerster] heeft op 13 februari 2023 van [D (voornaam)] de eerste laptop ontvangen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, zoals voorafgaand en tijdens de zitting is gewijzigd, de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
Het gegeven ontslag op staande voet te vernietigen, [verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van het loon vanaf 20 december 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% wegens het niet tijdig betalen van het loon, tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst en tot betaling van een materiële schadevergoeding van € 10.000,00 bruto.
Subsidiair:
Te verklaren voor recht dat het ontslag op staande voet nietig is, [verzoeker] de transitievergoeding van € 7.095,00 bruto toe te kennen, [verzoeker] ten laste van [verweerster] een bedrag van € 13.560,00 bruto wegens onregelmatige opzetting en een billijke vergoeding van
€ 32.656,00 bruto toe te kennen en [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 2.790,13 bruto voor onterecht ingehouden gefixeerde schadevergoeding.
Meer subsidiair:
[verzoeker] de transitievergoeding van € 7.095,00 bruto toe te kennen.
3.2.
[verzoeker] heeft als nevenverzoek verzocht om een verklaring voor recht dat geen sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen concurrentie c.q. relatiebeding.
3.3.
Zowel primair, subsidiair en meer subsidiair verzoekt [verzoeker] [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde vergoedingen. [verzoeker] verzoekt daarnaast [verweerster] te veroordelen in de proceskosten. Tijdens de zitting heeft [verzoeker] meegedeeld dat hij niet kiest voor de subsidiair verzochte berusting in het ontslag op staande voet, maar dat hij bij de primair verzochte vernietiging blijft.
3.4.
[verweerster] voert verweer. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet en een geldig relatiebeding. Zij stelt dat de verzoeken van [verzoeker] tot vernietiging van de opzegging en de overige verzoeken daarom moeten worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

vervaltermijn en toetsingskader

4.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoeker] het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend.
4.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 20 december 2022 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
4.3.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
onverwijldheid
4.4.
[verzoeker] stelt zich onder meer op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. Dit wordt door [verweerster] betwist. Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij degene die bevoegd was het ontslag te verlenen.
4.5.
Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden tot ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij valt onder meer te denken aan de aard en omvang van een eventueel noodzakelijk onderzoek, de behoedzaamheid die bij het instellen van dat onderzoek geboden kan zijn om geen onrust in het bedrijf van de werkgever te wekken, het verzamelen van bewijsmateriaal, de eventuele noodzaak tot het inwinnen van (juridisch) advies, het horen van de werknemer en het plegen van intern overleg. Daarnaast moet de werkgever zorg in acht nemen om te vermijden dat de werknemer in zijn gerechtvaardigde belangen zou worden geschaad, indien het vermoeden onjuist blijkt. Waar het dus om gaat is dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden gekwalificeerde feiten onverwijld ontslag verleent.
4.6.
[verzoeker] stelt dat het niet duidelijk is wat er tussen 5 december 2022, de schorsing op 8 december 2022, en het ontslag op 20 december 2022, aan onderzoek heeft plaatsgevonden. [verweerster] heeft tijdens de zitting toegelicht dat er in deze periode vragen gesteld zijn aan de IT afdeling en dat zij een aantal keer heeft geprobeerd met [D (voornaam)] te spreken en uiteindelijk heeft besloten een besluit te nemen.
4.7.
De kantonrechter vindt het aannemelijk dat er na 5 december 2022 nader onderzoek nodig was naar de eventuele betrokkenheid van [verzoeker] bij de IT-incidenten op
10 november 2022 en 5 december 2022. Daarbij past in het kader van hoor en wederhoor dat [verweerster] [verzoeker] heeft gevraagd om zijn zienswijze te geven op haar bevindingen, die hij heeft gegeven op 12 december 2022, 13 december 2022 en via zijn gemachtigde op
16 december 2022. [verweerster] heeft er verder op gewezen dat zij na 5 december 2022 informatie heeft opgevraagd bij haar IT afdeling en heeft geprobeerd [D] te bereiken. De kantonrechter is van oordeel dat de periode tussen 5 december 2022 en het ontslag op 20 december 2022 aan de lange kant is geweest, maar begrijpt ook dat [verweerster] eerst zorgvuldig onderzoek heeft willen doen, door vragen te stellen aan haar interne
IT afdeling, aan [verzoeker] en aan [D (voornaam)] , en dat dit enige tijd in beslag neemt. Verder is tussen de laatste zienswijze van [verzoeker] van 16 december 2022 en het ontslag op
20 december 2022 een weekend gelegen, waardoor het niet aannemelijk is dat [verweerster] na de laatste zienswijze veel eerder ontslag had kunnen geven. Gelet op het voorgaande heeft [verweerster] na 5 december 2022 voldoende voortvarend gehandeld en heeft zij het ontslag op staande voet onverwijld gegeven.
dringende reden
4.8.
[verzoeker] heeft verder betwist dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.9.
[verweerster] stelt dat sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet omdat [verzoeker] betrokkenheid heeft gehad bij een (poging tot) inbreuk op de ICT omgeving van [verweerster] . Uit onderzoek is gebleken dat op 10 november 2022 en op 5 december 2022 contact is gezocht met de IT helpdesk met het telefoonnummer van [D] . Het telefoonnummer van de IT afdeling is alleen zichtbaar nadat de gebruiker van de laptop is ingelogd, zodat [D (voornaam)] het telefoonnummer niet alleen door het openen van de laptop heeft kunnen achterhalen. De inlognaam is opgebouwd uit beginletters van de naam en de geboortedatum. [D (voornaam)] kan deze opbouw niet kennen en als zij die al zou hebben geraden, dan kan zij niet de geboortedatum van [C] kennen. Verder stroken de verklaringen van [verzoeker] over de overdracht van werkzaamheden en het inleveren van de laptop niet met de berichten die hierover zijn gedeeld tussen [verzoeker] en [B] . Zo geeft [verzoeker] nu aan dat hij een laptop heeft meegenomen naar Colombia, maar heeft hij eerder aangegeven dat de laptop al die tijd in Colombia was en dat hij zich dat pas realiseerde, toen hij daar al was. Verder heeft de overdracht in Nederland plaatsgevonden, terwijl [verzoeker] nu zegt dat hij de laptop heeft meegenomen om nog overdracht te kunnen doen.
4.10.
[verzoeker] stelt dat [verweerster] niet heeft duidelijk gemaakt wat op 10 november 2022 is gebeurd en hoe hij betrokken is bij deze vermeende poging tot inbreuk. Ook heeft [verweerster] niet onderbouwd dat hij betrokken is bij de gebeurtenis op 5 december 2022. [verzoeker] betwist dat hij bij beide incidenten betrokken is geweest, waarbij hij wijst op de telefoongesprekken en What’s app-berichten die hij daarna met [D (voornaam)] hierover heeft gevoerd.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat van de gebeurtenis op 10 november 2022, waarbij volgens [verweerster] [D (voornaam)] met haar telefoonnummer een ticket bij de IT helpdesk heeft aangemaakt, geen stukken zijn overgelegd waaruit dit blijkt. Reeds daarom heeft [verweerster] onvoldoende onderbouwd dat [verzoeker] op deze datum betrokken was bij een (poging tot) inbreuk op de ICT systemen van [verweerster] .
4.12.
Gebleken is dat [D (voornaam)] op 5 december 2022 onder de naam van [C] met gebruik van haar eigen telefoonnummer een IT ticket bij [verweerster] heeft aangemaakt en heeft geprobeerd toegang te krijgen tot de ICT omgeving van [verweerster] . [D (voornaam)] beschikte op dat moment over de laptop van [verzoeker] die nog niet was ingeleverd. Uit de door [verzoeker] overgelegde transcripties van met [D (voornaam)] gevoerde telefoongesprekken en What’s app-berichten, komt naar voren dat [verzoeker] vooraf niet wist van deze poging tot ICT-inbreuk. Met name in het ruim 10-minuten durende telefoongesprek van 12 december 2022 bevraagt [verzoeker] [D (voornaam)] wat er in godsnaam aan de hand is.
4.13.
[verweerster] stelt daartegenover onvoldoende. [verweerster] stelt dat het telefoonnummer van de IT helpdesk niet verschijnt op het beginscherm bij het openen van de laptop. [verweerster] heeft bij het verweerschrift als productie 10 een schermafdruk overgelegd waarop te zien is dat een gebruiker moet inloggen op het startscherm. [verzoeker] heeft echter bij het verzoekschrift een screenshot en op 24 maart 2023 een filmpje van het beginscherm van zijn laptop overgelegd, waarop te zien is dat het telefoonnummer van de Service Desk verschijnt als de laptop wordt geopend en opgestart. [verweerster] heeft dit betwist, maar onderbouwt dit verder niet. Naar het oordeel van de kantonrechter staat daarom onvoldoende vast dat [D (voornaam)] enkel door het opstarten van de laptop van [verzoeker] niet bekend kon zijn met het telefoonnummer van de IT helpdesk van [verweerster] .
4.14.
[verweerster] stelt dat [D (voornaam)] ook niet bekend kon zijn met de opbouw van de gebruikersnaam van [C] . [verzoeker] heeft gemotiveerd gesteld dat bij het openen van de laptop zijn gebruikersnaam zichtbaar is, wat wordt bevestigd door twee (voormalige) werknemers van [verweerster] . [verweerster] stelt dat het beginscherm van de laptop er anders uitzag en dat de twee ex-werknemers mogelijk anders hebben verklaard om [verzoeker] ter wille te zijn. De kantonrechter vindt dat de verklaringen van [verzoeker] en de twee andere werknemers van [verweerster] over het opstartscherm voldoende aanleiding geven om te twijfelen aan het standpunt van [verweerster] dat [D (voornaam)] de opbouw van de gebruikersnaam niet kon kennen zonder betrokkenheid van [verzoeker] . Daarnaast heeft [verzoeker] toegelicht dat de opbouw van de gebruikersnaam, een combinatie van de naam en de geboortedatum, relatief eenvoudig is te achterhalen en dat het via social media gemakkelijk is deze gegevens van [C] te vinden. Zeker voor iemand als [D (voornaam)] , die een recherchebureau heeft dat onder meer actief is in ‘digitale inmenging’. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er voldoende reden is om te twijfelen aan de betrokkenheid van [verzoeker] bij de (poging tot) inbreuk op de ICT omgeving van [verweerster] op 5 december 2022. [verweerster] heeft de door haar geconstateerde feiten en de gedragingen van [verzoeker] vooral uitgelegd in de richting van zijn betrokkenheid bij een ICT-inbreuk en zich teveel gebaseerd op aannames, zonder daarbij kenbaar af te wegen of de feiten en de uitleg van [verzoeker] ook tot een andere conclusie kunnen leiden.
conclusie
4.15.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW. [verweerster] was dan ook niet bevoegd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] onverwijld op te zeggen.
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de verzochte vernietiging zal worden toegewezen.
4.17. De vernietiging van het ontslag op staande voet heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst na 20 december 2022 is blijven bestaan.
4.18.
[verzoeker] verzoekt dan allereerst nakoming van de vaststellingsovereenkomst, waarin onder meer als einddatum van de arbeidsovereenkomst 1 januari 2023 is opgenomen en een vergoeding van € 17.000,- . Nu daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd kan dit verzoek worden toegewezen en wordt ervan uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd per 1 januari 2023.
loonvordering
4.19.
De loonvordering van [verzoeker] van het loon over de periode vanaf 20 december 2022 tot die datum is eveneens toewijsbaar.
wettelijke verhoging
4.20.
Nu vaststaat dat [verweerster] het aan [verzoeker] toekomende achterstallige loon over de periode van 20 december 2022 tot 1 januari 2023 niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. Gelet op het onterecht gegeven ontslag op staande voet is er geen grond om de wettelijke verhoging wegens te late betaling van het loon over de periode van 20 december 2022 tot 1 januari 2023 lager vast te stellen dan op 50%.
immateriële schadevergoeding
4.21.
[verzoeker] heeft daarnaast verzocht om een veroordeling van [verweerster] tot betaling van een (im)materiële schadevergoeding van € 10.000,- omdat hij door het handelen van [verweerster] is aangetast in zijn eer en goede naam. [verzoeker] heeft in het petitum verzocht om een materiële schadevergoeding, maar de kantonrechter begrijpt uit het verzoekschrift dat dit een verschrijving is en dat een immateriële schadevergoeding wordt verzocht. [verweerster] heeft dit blijkens haar verweerschrift ook zo opgevat. [verweerster] betwist dat zij enige billijke vergoeding verschuldigd is omdat zij met het verlenen van ontslag op staande voet niet onzorgvuldig jegens [verzoeker] heeft gehandeld.
4.22.
Nu [verweerster] zonder geldige grond de arbeidsovereenkomst per 20 december 2022 heeft opgezegd, heeft zij gehandeld in strijd met haar wettelijke verplichting (artikel 7:611 BW) zich als goed werkgever te gedragen en is het gedrag van [verweerster] ernstig verwijtbaar. Mede gezien de omgeving waarin [verzoeker] werkzaam is, is voldoende aannemelijk dat hij in zijn goede eer en naam is aangetast door zonder deugdelijke onderbouwing beschuldigd te worden van betrokkenheid bij een (onrechtmatige) inbreuk op de ICT omgeving van [verweerster] en op die grond op staande voet ontslagen te worden. Ook de procedure die [verzoeker] daarna heeft moeten voeren om dit ontslag ongedaan te maken bracht vervolgens weer, als voor hem belastend effect, mee dat hij in een procedure met zijn ex-werkgever verzeild raakte waarin de beschuldigingen aan zijn adres herhaald bleven worden zonder dat daarvoor voldoende onderbouwing was. [verzoeker] heeft zijn schade gesteld op € 10.000,-, waarbij hij verwijst naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 augustus 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:6180) waarin een vergoeding van € 5.000,- is toegewezen. [verzoeker] onderbouwt niet waarom in zijn situatie een (veel) hogere vergoeding billijk is. De kantonrechter zal daarom voor de hoogte van de vergoeding aansluiten bij de hoogte van de toegewezen vergoeding in het door [verzoeker] genoemde arrest. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat [verweerster] ten tijde van het ontslagbesluit beschikte over de door [verzoeker] overgelegde What’s app- en spraakberichten die hij met [D (voornaam)] heeft gevoerd over de ICT-inbreuk. [verweerster] had na kennisname van deze berichten beter moeten onderzoeken en motiveren waarom deze berichten niet kunnen leiden tot een ander standpunt over de (vermeende) betrokkenheid van [verzoeker] bij deze ICT-inbreuk. [verzoeker] heeft daarentegen onvoldoende onderbouwd welke specifieke nadelige gevolgen het ontslag op staande voet voor hem hebben gehad, die een hogere vergoeding kunnen rechtvaardigen. Het voorgaande betekent dat de kantonrechter een vergoeding wegens immateriële schadevergoeding van
€ 5.000,- zal toewijzen.
wettelijke rente
4.23.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
concurrentie-/relatiebeding
4.24.
[verzoeker] stelt dat sprake is van een ongeldig concurrentie-/relatiebeding (het beding). Hij verwijst daarbij naar de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd waarin een relatiebeding is opgenomen zonder nadere motivering en naar de brief waarbij de arbeidsovereenkomst is omgezet naar onbepaalde tijd en waarin wordt verwezen naar een concurrentie- en relatiebeding. Volgens [verzoeker] is het beding nietig omdat in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een nadere motivering ontbreekt en het beding bij de omzetting ook niet geldig is overeengekomen. [verweerster] heeft dit betwist en stelt dat het beding geldig is. [verweerster] wijst erop dat ook in de vaststellingsovereenkomst is verwezen naar het relatiebeding en dat dit op grond van het arrest [F] / [onderneming 2] voldoende is.
4.25.
In de brief tot omzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (de omzettingsbrief) staat, voor zover van belang:
“De overige arbeidsvoorwaarden, inclusief het concurrentie- en relatiebeding (indien van toepassing), zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst die is ingegaan op 7 juli 2020 blijven onverkort van kracht.”
In de vaststellingsovereenkomst is onder artikel 4 onder punt 3 vermeld:
“Werknemer blijft gehouden aan het relatiebeding, zoals met hem overeengekomen. (..)”
4.26.
De kantonrechter stelt vast dat in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een relatiebeding is overeengekomen. Het relatiebeding valt ook onder de werking van artikel 7:653 Burgerlijk Wetboek (BW). Uit dit artikel volgt dat het beding nietig is indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan en dat het beding alleen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden opgenomen indien uit de schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Niet in geschil is dat in de voor bepaalde tijd gesloten arbeidsovereenkomst deze motivering ontbreekt. Daardoor was het relatiebeding nietig. Door de enkele omzetting van de arbeidsovereenkomst in onbepaalde tijd is het beding niet rechtsgeldig geworden. Een concurrentie- en relatiebeding moet namelijk schriftelijk worden overeengekomen. Dat kan door het beding op te nemen in de arbeidsovereenkomst of door het op te nemen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In het laatste geval moet (conform
HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384 ( [F] / [onderneming 2] ) en
HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364) zijn voldaan aan één van de twee volgende vereisten:
- de arbeidsvoorwaarden zijn als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document wordt naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of
- de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het beding.
4.27.
Niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bijlage bij de omzettingsbrief en/of de vaststellingsovereenkomst is gevoegd. Zowel in de brief waarbij de arbeidsovereenkomst is omgezet in onbepaalde tijd als in de vaststellingsovereenkomst wordt vermeld dat het (concurrentie- en) relatiebeding van kracht/van toepassing blijft. [verzoeker] heeft zowel de omzettingsbrief als de vaststellingsovereenkomst ondertekend. De daarin opgenomen bewoordingen ‘onverkort’ en ‘zoals overeengekomen’, waarop [verzoeker] heeft gewezen, doen er niet aan af dat [verzoeker] door ondertekening van de brief en de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk heeft ingestemd met het daarin vermelde relatiebeding. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het relatiebeding voldoet aan het schriftelijkheidsvereiste, en dus rechtsgeldig is. De verzochte verklaring voor recht dat het beding nietig is, is daarom niet toewijsbaar.
proceskostenveroordeling
4.28.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 693,00
- salaris gemachtigde €
793,00(tarief gemiddeld kanton kort geding)
Totaal € 1.486,00
4.29.
De nakosten zullen worden begroot zoals in de beslissing is weergegeven.
4.30.
De verzochte uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
vernietigt het op 20 december 2022 aan [verzoeker] door [verweerster] verleende ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [verweerster] tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van
18 oktober 2022;
5.3.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van het salaris van € 7.672,86 bruto per maand berekend over de periode van 20 december 2022 tot 1 januari 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van maximaal 50% over het salaris over deze periode berekend op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallige salaris vanaf de vervaldatum tot de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 5.000,00 bruto ter zake van immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.486,00, waarvan € 793,00 aan salaris gemachtigde;
5.6.
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking;
5.7.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.F.A. van Buitenen en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.