Uitspraak
[appellant],
Hamilton Bright,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Waarover gaat deze zaak en hoe beslist het hof?
3.De feiten
(...)
uit proceseconomische motieven". [appellant] heeft berust in deze intrekking van het ontslag.
Op terug te komen op de vraag uit jouw eerdere mail zie ik op dit moment geen mogelijkheid om jou direct bij Philips Lighting in dienst te nemen."
Ik begrijp vanuit jou dat [appellant] in zijn verweer in de zaak tussen Hamilton Bright en
Om alle onduidelijkheid uit de lucht te halen wil ik een toelichting geven op mijn stelling. Het klopt inderdaad dat ik geen direct aanbod heb gekregen t.b.v. een aanstelling. Het gaat hier om het punt dat wij elkaar op 29 maart om 14.00 telefonisch gesproken hebben waarbij jij mij de mededeling hebt gedaan dat HR i.v.m. de beursgang geen aanstellingen kon aanbieden.
Je mail van 15 juli kan ik inderdaad bevestigen. Dat hebben we zo met elkaar besproken."
Weliswaar heeft Hamilton Bright gehandeld in strijd met het in artikel 7:611 BW opgenomen beginsel van goed-werkgeverschap door [appellant] eerst op staande voet te ontslaan en vervolgens na drie weken dit ontslag op staande voet (uit proceseconomische overwegingen) weer in te trekken, maar zulks brengt naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat [appellant] thans op die grond kan afdwingen dat hij wederom bij Philips te werk wordt gesteld."
Beste [appellant] ,
Als Field Manager was ik het eerste aanspreekpunt voor zowel dhr. [appellant] als voor
Ik kan de situatie alleen beoordelen tot eind december 2015. Op dat moment was er concreet geen sprake van een mogelijkheid voor vaste dienstbetrekking. Wel hebben we in algemeenheid met elkaar gesproken over een mogelijke toekomst bij Philips. Hierbij heb ik ook aangegeven dat zijn persoonlijke ontwikkeling hiervoor van groot belang is."
4.De beoordeling
Op dat moment was immers naar het oordeel van de kantonrechter al duidelijk dat [appellant] niet terug zou kunnen keren naar Philips omdat daar inmiddels een andere werknemer van Hamilton Bright was tewerkgesteld."
2TDI was, waar zijn leaseauto een VW Polo 1,
4TDI was en die laatste volgens [appellant] , onweersproken, nog een net iets grotere tankinhoud heeft dan de eerste. Hamilton Bright heeft, naar aanleiding van het verweer van [appellant] , wel overwogen een onderzoek te doen naar de tankinhoud van de leaseauto, maar daarvan afgezien. Dat dient voor haar rekening te worden gelaten. Onderbouwd is voorts onvoldoende dat de, in totaal, getankte brandstof veel meer was dan nodig om de met de auto gereden kilometers te verklaren. Hamilton Bright heeft nog wel gewezen op de aanwezigheid in de auto van een jerrycan, maar niet toegelicht in welk opzicht die aanwezigheid de gestelde diefstal/verduistering van brandstof onderbouwt.