In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een heer en mevrouw, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De rechtbank behandelt de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die sinds 6 december 2011 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet. De gemeente heeft de uitkering per 1 augustus 2015 ingetrokken, omdat er vermoedens waren dat eiser en eiseres een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld. Dit leidde tot een terugvordering van bijstand over de periode van augustus 2015 tot en met november 2020, ter hoogte van € 80.925,46.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat het intrekkingsbesluit op regelmatige wijze is verzonden en ontvangen door eisers. Hierdoor heeft het besluit formele rechtskracht gekregen, wat betekent dat de rechtbank alleen de terugvordering kon beoordelen. De rechtbank heeft de onderzoeksresultaten van de sociale recherche in overweging genomen, waaruit bleek dat eiseres vaak bij eiser verbleef en dat er financiële verstrengeling was tussen hen. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding en dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de terugvordering van de bijstandsuitkering door de gemeente terecht is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.