ECLI:NL:RBMNE:2022:89

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering bij gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een heer en mevrouw, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De rechtbank behandelt de intrekking van de bijstandsuitkering van eiser, die sinds 6 december 2011 een uitkering ontving op basis van de Participatiewet. De gemeente heeft de uitkering per 1 augustus 2015 ingetrokken, omdat er vermoedens waren dat eiser en eiseres een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld. Dit leidde tot een terugvordering van bijstand over de periode van augustus 2015 tot en met november 2020, ter hoogte van € 80.925,46.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente aannemelijk heeft gemaakt dat het intrekkingsbesluit op regelmatige wijze is verzonden en ontvangen door eisers. Hierdoor heeft het besluit formele rechtskracht gekregen, wat betekent dat de rechtbank alleen de terugvordering kon beoordelen. De rechtbank heeft de onderzoeksresultaten van de sociale recherche in overweging genomen, waaruit bleek dat eiseres vaak bij eiser verbleef en dat er financiële verstrengeling was tussen hen. De rechtbank concludeert dat er voldoende bewijs is voor de gezamenlijke huishouding en dat eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de terugvordering van de bijstandsuitkering door de gemeente terecht is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Procesverloop

In het besluit van 25 januari 2021 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van de heer [eiser] (hierna: eiser) ingetrokken vanaf 1 augustus 2015. In het besluit van 29 maart 2021 (het terugvorderingsbesluit) heeft verweerder de bijstand van eisers teruggevorderd over de periode van augustus 2015 tot en met 30 november 2020.
In het besluit van 11 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het terugvorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving vanaf 6 december 2011 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande. Eiser woont aan de [uitkeringsadres] (het uitkeringsadres). Mevrouw van [eiseres] (hierna: eiseres) staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [inschrijfadres] (het inschrijfadres).
2. Naar aanleiding van een melding op 26 augustus 2015 door de dochter van eiser en een anonieme tip op 8 augustus 2018 is het vermoeden ontstaan dat eiser met eiseres een gemeenschappelijke huishouding voert op het uitkeringsadres.
3. Het samenwerkingsverband Sociale Recherche Flevoland (de sociale recherche) heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. De sociale recherche heeft hierbij in de periode van 27 juni 2018 tot 4 juli 2019, in de periode van 25 mei 2020 tot en met 3 juni 2020 en in de periode van 19 juni 2020 tot en met 15 september waarnemingen verricht. In de periode van 19 juni 2020 tot en met 15 september 2020 zijn ook waarnemingen verricht met een technisch hulpmiddel. Eiseres en/of haar auto zijn bij het overgrote deel van deze waarnemingen bij het uitkeringsadres gesignaleerd. De sociale recherche heeft ook de gegevens voor het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres en het inschrijfadres geraadpleegd. Het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres ligt al jaren veel hoger dan gebruikelijk is voor een eenpersoonshuishouden. Ook heeft de sociale recherche administratief onderzoek gedaan. Daarbij heeft de sociale recherche onder meer de bankafschriften van eiser over de periode van augustus 2015 tot en met juni 2020 en de bankafschriften van eiseres over de periode van september 2016 tot en met juni 2020 onderzocht. Hieruit bleek dat de uitgaven van eiser voor boodschappen de gehele periode ver onder de Nibudnorm lagen. Eiseres heeft in deze periode zestien keer geld overgemaakt aan eiser. Er zijn op de afschriften van eiseres geen betalingen voor huur, gas, water en licht voor het inschrijfadres aangetroffen. Uit de bankafschriften van eiseres blijkt verder dat zij inkopen voor de inrichting van het uitkeringsadres heeft gedaan. De sociale recherche heeft ook vastgesteld dat eiseres vanaf 18 augustus 2015 de kosten voor het internet en televisie op het uitkeringsadres betaalt. Eiseres heeft bij de aanvraag van het KPN-abonnement het uitkeringsadres heeft opgegeven als haar woonadres. Daarnaast is gebleken dat eisers van 13 september 2018 tot en met 1 oktober 2018 samen op reis naar Curaçao zijn gegaan. Eiseres heeft deze reis betaald. Op 1 december 2020 heeft een huisbezoek op het uitkeringsadres plaatsgevonden. Hierbij heeft de sociale recherche kleding, administratie en verzorgingsartikelen van eiseres aangetroffen. Verder heeft de sociale recherche eisers en een aantal buren gehoord.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van de onderzoeksresultaten de uitkering van eiser ingetrokken per 1 augustus 2015 en de verleende bijstand teruggevorderd over de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 november 2020. Eisers voeren volgens verweerder een gemeenschappelijke huishouding en hebben dit niet gemeld. Dit is in strijd met de inlichtingenverplichting. Eisers moeten een bedrag van een bedrag van € 80.925,46 aan verweerder betalen.
Ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de intrekking
5. Eisers vinden dat verweerder ten onrechte hun bezwaar tegen het intrekkingsbesluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij stellen dat zij het intrekkingsbesluit nooit hebben ontvangen. Verweerder heeft volgens eisers de ontvangst niet aannemelijk gemaakt door een bewijs te overleggen dat het intrekkingsbesluit per aangetekende post is verzonden en dat is getekend voor ontvangst. Eisers wijzen hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2021. [1] Uit de track & trace blijkt niet dat de brief ook daadwerkelijk op hun adres is aangeboden. De handtekening voor ontvangst herkennen eisers niet. Het kan hen daarom niet verweten worden dat zij te laat bezwaar hebben gemaakt.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het verweerschrift een bewijs heeft overgelegd dat het intrekkingsbesluit aangetekend is verzonden naar het uitkeringsadres en dat er is getekend voor ontvangst. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het intrekkingsbesluit op regelmatige wijze aan eisers is verzonden en dat zij dit hebben ontvangen. De uitspraak waar eisers naar verwijzen is niet vergelijkbaar met deze zaak. In dat geval was alleen de track & trace overgelegd. Later bleek dat de brief niet op het beoogde adres was bezorgd, maar per retourpost was teruggezonden. In dit geval heeft verweerder echter aannemelijk gemaakt dat het intrekkingsbesluit niet alleen aangetekend is verzonden, maar ook dat dit op het uitkeringsadres bij eisers is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Dit betekent dat eisers niet verschoonbaar te laat bezwaar hebben gemaakt. Verweerder heeft daarom het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Omdat eisers niet op tijd bezwaar hebben gemaakt, heeft het intrekkingsbesluit formele rechtskracht gekregen. Dit betekent dat de intrekking van het recht op bijstand vast staat en de rechtbank in deze procedure alleen de terugvordering beoordeelt. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter ziet de formele rechtskracht van een besluit alleen op de met dat besluit tot stand gebrachte rechtsgevolgen en dus niet op oordelen van feitelijke en juridische aard die daaraan ten grondslag hebben gelegen. [2] De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit ziet dus alleen op de rechtsgevolgen van dat besluit, namelijk dat eiser vanaf 1 augustus 2015 geen recht op bijstand meer heeft ten opzichte van verweerder. De formele rechtskracht van het intrekkingsbesluit ziet niet op het feitelijk oordeel van verweerder dat eisers een gezamenlijke huishouding voerden en het hierop gebaseerde juridische oordeel dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Dit betekent dat eisers dus ook in deze procedure over de terugvordering kunnen betwisten dat zij een gezamenlijke huishouding voerden en de inlichtingenplicht hebben geschonden.
Standpunt van eisers
8. Eisers stellen dat zij in de periode van 1 augustus 2015 tot 30 november 2020 geen gezamenlijke huishouding voerden en dus de inlichtingenplicht niet hebben geschonden. Eisers vinden dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres en daarmee dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Uit de verklaringen van eisers en getuigen blijkt onvoldoende concreet dat eiseres haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Uit de verklaringen blijkt alleen dat eisers elkaar vaak zien. Eisers hebben een LAT-relatie en hierbij past dat zij elkaar vaak zien. Dit is niet iets wat aan verweerder gemeld moet worden. [3] De verklaringen van eisers en de getuigen bevatten onvoldoende concrete feiten en omstandigheden om te concluderen dat eiseres haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. [4] Ook blijkt uit de verklaringen onvoldoende op welke periode deze precies betrekking hebben. Verder heeft verweerder nagelaten om onderzoek te doen op het adres waar eiseres stond ingeschreven om zo vast te stellen dat zij daar niet haar hoofdverblijf heeft. Dit vinden eisers onzorgvuldig. Uit de omstandigheid dat er wat administratie en kleding van eiseres bij het huisbezoek is aangetroffen kan niet worden afgeleid dat zij haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft. Eiser hielp eiseres met de administratie en het is normaal dat als je een relatie hebt er wat kleding bij de ander ligt. Het water- en energieverbruik is niet zodanig afwijkend dat hierop gebaseerd kan worden dat eiseres haar hoofverblijf op het uitkeringsadres heeft. De observaties vonden in een zeer korte periode van drie weken plaats en ook hieruit volgt alleen dat eiseres vaak bij eiser op bezoek was. Subsidiair voeren eisers aan dat als zij wel een gezamenlijke huishouding voeren dit pas vanaf eind 2018 is. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de periode daarvoor ook een gezamenlijke huishouding voerden.
De terugvordering
9. De te beoordelen periode loopt van 1 augustus 2015 tot en met 30 november 2020.
10. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw is verweerder verplicht de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.
11. Tussen partijen is in geschil of eisers de inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat zij in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
12. Mensen hebben een gezamenlijke huishouding als zij (1) op hetzelfde adres hun hoofdverblijf hebben en (2) voor elkaar zorgen, bijvoorbeeld doordat zij ieder meebetalen aan de boodschappen en andere huishoudelijke kosten. [5]
Hoofdverblijf
13. De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft moet worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het aanhouden van afzonderlijke woonadressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
13. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de onderzoeksresultaten voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat eisers in de te beoordelen periode gezamenlijk hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. De rechtbank kent hierbij zwaarwegende betekenis toe aan de verklaringen van eisers zelf. Bij het gehoor op 1 december 2020 hebben eisers beiden verklaard dat eiseres haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Op de vraag waar eiseres haar sociale maatschappelijk leven heeft antwoord eiser:
‘Bij mij op de [uitkeringsadres] . Er is geen ruimte op het adres waar zij staat ingeschreven. Zij staat ingeschreven op de [inschrijfadres] bij haar vriendin. Zij slaapt daar niet vaak.’ [6] Op de vraag of eiseres bij eiser woont en daar haar leven heeft antwoord eiser:

Daar heb ik al eerder over verklaard. Dat klopt inderdaad.’ [7] Nadat eiseres tijdens het gehoor door eiser op de hoogte is gesteld dat eiser heeft verklaard dat zij een gezamenlijke huishouding voeren, vertelt eiseres:
‘Het klopt dat wij samenwonen vanaf augustus 2015 en dat wij gewoon op vakantie naar het buitenland zijn geweest samen.’ [8]
Op de vraag hoe vaak eiseres bij eiser op het uitkeringsadres slaapt antwoord zij:
‘sinds 5 jaar terug. Ik verblijf sindsdien dag en nacht in de woning van [eiser] ik heb daar al mijn spullen, mijn kleding, mijn administratie. Ik ontvang daar mijn visite. Ik ben meerdere keren met hem op vakantie geweest in binnen- en buitenland. (…) [eiser] maakt gebruik van mijn bankpas, we koken en eten samen. We doen boodschappen samen, we doen alles samen.’ [9]
15. Eisers hebben op zitting gesteld dat zij dit nooit verklaard hebben. Volgens vaste rechtspraak mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Een latere intrekking of ontkenning van die verklaring heeft weinig betekenis. Dit is anders als sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. [10] Eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in hun geval sprake is van zulke bijzondere omstandigheden. De rechtbank overweegt hiertoe dat de processen-verbaal van 1 december 2020 op ambtseed zijn opgemaakt. Eisers hebben deze doorgelezen en ondertekend. Uit de inhoud blijkt niet dat eisers niet in staat waren om een verklaring af te leggen of dat zij deze onder onaanvaardbare druk hebben afgelegd.
16. De rechtbank heeft bij de beoordeling betrokken dat naast de verklaringen van eisers zelf ook de omwonenden/buren in hun getuigenverklaringen bevestigen dat eisers al meerdere jaren samenwonen. Ook acht de rechtbank van belang dat eiseres vanaf augustus 2015 het abonnement voor het internet en de televisie op het uitkeringsadres op haar naam heeft staan. Dit bevestigt eveneens het beeld dat eiseres vanaf augustus 2015 haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Dit wordt verder ondersteund door het huisbezoek, de waarnemingen gegevens over het water- en energieverbruik. Bij het huisbezoek zijn kleding, administratie en verzorgingsartikelen van eiseres gevonden. Eiseres is bij de waarnemingen consequent bij het uitkeringsadres waargenomen en de gegevens voor het water- en energieverbruik liggen al jaren veel hoger dan normaal voor een éénpersoonshuishouden.
16. De verklaringen van eisers, ondersteund door de getuigenverklaringen en de andere onderzoeksresultaten, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat eisers in de te beoordelen periode beiden hun hoofdverblijf hadden op het uitkeringsadres. Dit bekent dat aan het eerste criterium voor het voeren van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
Wederzijdse zorg
18. Het tweede criterium waaraan in de te beoordelen periode moet zijn voldaan is dat tussen eisers sprake moet zijn geweest van wederzijdse zorg. Wederzijdse zorg kan blijken uit het delen van kosten tussen eisers. Dit moet meer zijn dan dat zij samen de woonkosten betalen. Ook kan wederzijdse zorg blijken uit andere feiten en omstandigheden. Daaruit moet volgen dat eisers voor elkaar zorgen. Die zorg hoeft niet gelijk verdeeld te zijn, maar moet van beide kanten wel iets voorstellen.
18. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eisers in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg. Uit de verklaringen van eisers blijkt dat eiser de huur en de kosten voor gas, water en licht betaalt. [11] Eiseres betaalt het merendeel van de boodschappen en zij betaalt de vakanties. Ook heeft zij meubels en tuinspullen voor het uitkeringsadres aangeschaft. [12] Deze verklaringen worden ondersteund door de gegevens op de bankafschriften van eisers. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van financiële verstrengeling tussen eisers. Uit de verklaringen van eisers blijkt verder dat zij beiden koken, boodschappen doen, en gezamenlijk het huishouden doen. [13] Hieruit volgt dat eisers ook zorg dragen voor elkaar zoals bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Pw. Er is dus ook aan het tweede criterium voor een gezamenlijke huishouding voldaan.
Conclusie
20. Uit wat is overwogen in alinea 13 tot en met 19 volgt dat de verklaringen van eisers ondersteund door de overige onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat eisers in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
21. Eisers hebben niet gemeld dat zij in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden. Dit betekent dat eisers in strijd hebben gehandeld met de inlichtingenverplichting. Verweerder was dus gehouden om de aan eiser verleende bijstand over deze periode terug te vorderen, omdat hij in deze periode geen recht op bijstand had naar de norm voor een alleenstaande. [14] Eisers hebben niet aangevoerd dat er dringende redenen zijn waardoor verweerder van terugvordering af moet zien.
22. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:3229
5.Dit staat in artikel 3, lid 3, van de Pw.
6.Pagina 3 van het proces-verbaal van het gehoor van eiser.
7.Pagina 9 van het proces-verbaal van het gehoor van eiser.
8.Pagina 13 van het proces-verbaal van het gehoor van eiseres.
9.p.14 van het proces-verbaal van het gehoor van eiseres.
11.Pagina 16 van het proces-verbaal van het gehoor van eiseres en pagina
12.Pagina 16 van het proces-verbaal van het gehoor van eiseres en de bankafschriften van eiseres.
13.Pagina 6 en pagina 7 van het proces-verbaal van het gehoor van eiser en pagina 12 van het proces-verbaal van het gehoor van eiseres.
14.Op grond van aritkel 58, eerste lid, van de Pw