ECLI:NL:RBMNE:2022:6278

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22-1940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WIA-uitkering wegens medische afzakkerstatus en ziekte van Parkinson

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de afwijzing van zijn WIA-uitkering. Eiser, die als adviseur milieuzaken/projectleider werkte, had zijn arbeidsduur per 1 november 2018 verminderd van 32 naar 24 uur per week vanwege gezondheidsklachten. Op 30 juli 2019 werd bij hem de diagnose Young Onset Parkinson vastgesteld. Eiser had in 2020 een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen omdat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Na een tweede aanvraag werd hem per 27 juli 2021 een IVA-uitkering toegekend, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren tegen het besluit van 30 maart 2022 ongegrond.

Eiser stelde dat hij als medische afzakker moest worden aangemerkt, omdat zijn klachten het gevolg waren van de ziekte van Parkinson. Hij betoogde dat de datum van zijn arbeidsduurvermindering als zijn eerste ziektedag moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende medische onderbouwing was om eiser als medische afzakker aan te merken, ondanks het ontbreken van een medisch advies ten tijde van de urenvermindering. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de maatmanomvang op 36 uur per week moest vaststellen en 1 november 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moest aanhouden. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: Y.M. Venderbos)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

De feiten
1. Eiser heeft als adviseur milieuzaken/projectleider voor 32 uur per week gewerkt. Per 1 november 2018 heeft hij vanwege gezondheidsklachten zijn arbeidsduur teruggebracht naar 24 uur per week.
2. Op 30 juli 2019 is bij hem de diagnose Young Onset Parkinson (Parkinson) vastgesteld. Hij heeft zich naar aanleiding daarvan ziekgemeld
3. Op 25 september 2020 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met verkorte wachttijd aangevraagd. De aanvraag is met het besluit van 29 oktober 2020 afgewezen omdat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is geacht.
4. Op 6 mei 2021 heeft eiser wederom een WIA-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 30 september 2021 (het primaire besluit), is aan eiser per 27 juli 2021 een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toegekend. De maatmanomvang is op gemiddeld 26,63 uur per week vastgesteld.
5. Met het bestreden besluit van 30 maart 2022 zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
7. De rechtbank heeft het beroep op 4 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van Uwv.

Overwegingen

Het geschil
8.1.
Eiser stelt dat hij als een medische afzakker moet worden aangemerkt omdat achteraf kan worden vastgesteld dat de stressklachten die hem noodzaakten zijn werkuren per 1 november 2018 te verminderen, het gevolg zijn van de ziekte van Parkinson. Hij vindt dat die datum daarom als zijn eerste ziektedag moet worden aangemerkt en dat het Uwv bij de berekening van de IVA-uitkering van een andere referteperiode moet uitgaan.
Hij licht toe dat hij de verklaring voor de stress- en spanningsklachten die hij toen ervoer, aanvankelijk in andere oorzaken heeft gezocht. Omdat een onderliggende ziekte niet meteen voor de hand lag en andere oorzaken op dat moment plausibel leken, heeft hij geen arts geraadpleegd. Hij vond het daarnaast bezwarend om aan zijn werkgever kenbaar te maken dat hij stress en spanning ervoer. Eiser licht toe dat de ziekte van Parkinson bij hem pas aan het licht is gekomen toen hij stevige motorische klachten kreeg. De cognitieve en mentale problemen bestonden volgens hem echter al veel langer. Een prodromale fase is namelijk kenmerkend voor de ziekte van Parkinson. De urenvermindering per 1 november 2018 en de slechts negen maanden later vastgestelde diagnose kunnen volgens hem dan ook niet los van elkaar worden gezien. Dat het volgens het Uwv goed mogelijk is dat de klachten door andere factoren, zoals bijvoorbeeld een druk gezin, zijn veroorzaakt, is volgens eiser uiterst onwaarschijnlijk omdat hij op het moment van het verkorten van zijn contract al drie jaar een gezin met drie jonge kinderen had. Ook heeft hij in het verleden nooit mentale klachten gehad. Daar komt bij dat de klachten ook na de urenvermindering aanhielden. Dat er geen medische advisering aan de reductie van de arbeidsuren ten grondslag ligt, betekent volgens hem niet dat niet meer aan de vereisten voor een objectieve medische beoordeling kan worden voldaan. Dit kan ook achteraf worden vastgesteld. Zo ook het feit dat hij als gevolg daarvan genoodzaakt was om minder te gaan werken. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar de informatie van zijn huisarts, van zijn revalidatiearts, van zijn (neuro-) psycholoog, van zijn bedrijfsarts en van zijn neuroloog. Ook heeft hij een medisch rapport van een externe neuroloog overgelegd.
8.2.
Het Uwv heeft zich in de beroepsprocedure op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiser al op 1 november 2018, de datum van zijn arbeidsduurvermindering, aan de ziekte van Parkinson leed. Dit laat volgens hem echter onverlet dat er geen medisch advies aan de vermindering van de urenomvang ten grondslag ligt. Het ontbreken van dat advies maakt volgens het Uwv dat eiser niet als een medische afzakker kan worden aangemerkt, omdat niet vaststaat dat betrokkene in verband met medische klachten genoodzaakt was om minder te gaan werken. Hij verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 21 juni 2021 en van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van beroep van 25 augustus 2019. [1]
Het juridische kader
9.1.
Bij de beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank het volgende voorop.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing voordat een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak. De Raad heeft onder andere in zijn uitspraak van 5 oktober 2022 gesteld dat van belang is ‘dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts’. [2] Een dergelijke beoordeling kan ook achteraf gezien plaatsvinden. [3] Verder is van belang dat voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet bepalend is wanneer de met de ziekte of ziektes samenhangende klachten zich voor het eerst bij iemand hebben geopenbaard, maar sinds wanneer diegene als gevolg van die klachten niet meer in staat was tot het verrichten van zijn werkzaamheden in de voor hem normale omvang. [4]
9.2.
Niet in geschil is dat eiser in ieder geval al in 2018 aan de ziekte van Parkinson leed. Tussen partijen is in de beroepsfase nog enkel de vraag in geschil of achteraf een medische noodzaak voor vermindering van de arbeidsduur kan worden aangenomen, omdat eiser zonder overleg of medisch advies minder is gaan werken.
De beoordeling
10.1.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat de omstandigheid dat een medisch specialist in 2018 niet heeft vastgesteld dat er een medische noodzaak voor de urenvermindering bestond, niet zonder meer betekent dat hij daarom niet meer als een medische afzakker kan worden aangemerkt. Uit de in overweging 9.1. genoemde rechtspraak blijkt namelijk dat dit ook achteraf kan worden vastgesteld. Uit het feit dat de Raad de term ‘bijvoorbeeld’ heeft gebezigd, kan bovendien worden afgeleid dat niet beoogd is een limitatieve opsomming te geven van de wijze waarop een betrokkene kan onderbouwen dat de gerealiseerde vermindering van de arbeidsuren aan de in de rechtspraak vermelde criteria voldoet.
10.2.
In het dossier zijn de volgende medische stukken opgenomen.
- Een brief van eisers revalidatiearts van 8 juli 2020 waarin zij stelt dat zij
eiser op 20 november 2019 heeft gezien en de hierna genoemde klachten heeft vastgesteld. Klachten van mentale gespannenheid, verminderde mentale belastbaarheid en daarnaast lichte coördinatiestoornis aan zijn linkerarm en been en verminderd uithoudingsvermogen bij een zeer fitte patiënt. Op de vraag of ten tijde van het verlagen van eisers werkbelasting achteraf gesteld kan worden dat er toen al sprake was van het huidige ziektebeeld, geeft zij aan dat dit zeker het geval kan zijn geweest. De ziekte van Parkinson kan zich volgens haar in eerste instantie met aspecifieke klachten presenteren.
- Een brief van eisers psycholoog van 6 augustus 2020 waarin hij stelt dat
de ziekte van Parkinson een progressieve neuro degeneratieve aandoening is die een sluimerend begin kent. Hij geeft aan dat hij zich om die reden kan voorstellen dat de klachten al enige tijd bij eiser aanwezig waren. Hij merkt op dat hij dat vaker ziet bij patiënten zoals eiser.
- Een brief van eisers bedrijfsarts van 9 september 2020 waarin hij stelt dat
eiser zowel cognitieve als fysieke beperkingen kent. Eiser leeft volgens hem continu in een staat van stress/gespannen zijn. Deze constante staat van spanning heeft ook effect op het vermogen om zich te concentreren en de stemming. Eiser is volgens hem daarbij cognitief minder flexibel geworden en kan niet omgaan met stress, spanning of onverwachte situaties. Ook heeft hij beperkte energie. Hij kan slechts een paar lichte activiteiten plannen op de dag en moet dit afwisselen met voldoende rust. De aandachtspanne is een (heel) stuk korter geworden en het verwerken van prikkels gaat moeizaam. De bedrijfsarts benoemt hierbij expliciet dat er mogelijk sprake is van een situatie van een medische afzakker. Hij stelt dat het achteraf gezien zeer aannemelijk/waarschijnlijk is dat er in november 2018 al sprake was van de ziekte van Parkinson. In zijn brief van 6 april 2021 stelt hij dat ‘meneer is voorafgaan aan de huidige verzuim periode minder gaan werken in verband met klachten. In retrospect, is het in mijn ogen vrijwel zeker dat toen al sprake was van de ziekte van Parkinson. De klachten zijn echter pas later als zodanig geduid. Hiermee is er in mijn ogen sprake van een medische afzakker’.
- Een brief van eisers neuroloog van 1 november 2021 waarin hij stelt dat de ziekte van Parkinson een lange (vele jaren) zogenaamde prodromale fase kent. Hij licht toe dat in die fase nog geen motorische verschijnselen zijn waardoor de diagnose nog niet gesteld kan worden. Er kan wel sprake zijn van niet-motorische verschijnselen. De neuroloog geeft aan dat hierbij te denken valt aan cognitieve klachten en stressbestendigheid. Hij stelt dat die factoren ongetwijfeld op de arbeidsgeschiktheid van eiser invloed hebben gehad maar dat het voor hem niet mogelijk is om te bepalen of de klachten alleen daardoor zijn veroorzaakt.
- Een brief van eisers huisarts van 2 december 2021 waarin hij veronderstelt dat er ten tijde van het verlagen van de werkbelasting al sprake was van het door hem geconstateerde ziektebeeld. Er kan volgens hem daarom gesproken kan worden van een medische noodzaak om de werkbelasting te verlagen. Hij wijst op het feit dat de klachten die eiser noodzaakten om zijn werkbelasting te verlagen, al in het vroege beginstadium van de ziekte van Parkinson kunnen voorkomen en dat eiser in het verleden nooit met psychische klachten bij de huisarts is geweest.
- Een neurologische expertise van een onafhankelijke neuroloog van 11 augustus
2022 waarin hij stelt dat het aannemelijk is dat eiser als gevolg van non-motorische verschijnselen in het kader van de ziekte van Parkinson per 1 november 2018 minder is gaan werken. Non-motorische verschijnselen in de vorm van cognitieve stoornissen, verminderde mentale alertheid, minder energie, vermoeidheids- en concentratiestoornissen, maar ook stemmingsstoornissen in de vorm van depressie zoals eiser die heeft ervaren, kunnen volgens hem als gevolg van de ziekte van Parkinson optreden. In tegenstelling tot de oudere patiëntengroep die vaak niet erg betrokken is bij arbeid kunnen met name bij jongere patiënten de verschijnselen aanzienlijk interfereren met hun dagelijkse activiteiten, met name bij het verrichten van arbeid.
Hij vindt het in het bijzonder zeer opvallend dat eiser in een video van 20 januari 2018 een duidelijk asymmetrisch beeld liet zien van het bewegen van de ledematen, waarbij met
name de linkerarm duidelijk in een flexiehouding werd gehouden en minder meezwaait tijdens het lopen. Op grond van deze video alleen al kan men volgens de neuroloog stellen dat er toen al sprake was van een beginnende ziekte van Parkinson.
Dat eiser in de loop van een aantal maanden ook veel non-motorische verschijnselen is gaan vertonen en veel last heeft gekregen van minder goede mentale alertheid, vind hij zeer goed passen bij de non-motorische verschijnselen van de ziekte van Parkinson.
Welke dag als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aangehouden moet worden, vindt de neuroloog lastig te beantwoorden. Vanuit neurologische invalshoek lijkt hem in ieder geval dat het het moment is, waarop eiser aangeeft dat hij zijn werkzaamheden niet naar behoren kon uitvoeren, te weten november 2018. De neuroloog stelt dat er uiteraard altijd een oorzaak te bedenken is voor stress en spanningen. Gezien de afwijkingen die op de video duidelijk zichtbaar zijn, moeten die klachten volgens hem echter worden toegeschreven aan de ziekte van Parkinson.
10.3.
Niet betwist wordt dat eiser al sinds begin 2018 aan de ziekte van Parkinson lijdt en dat er toen al sprake was van fysieke klachten die met die ziekte verband houden. De rechtbank kan, gelet daarop en gezien het progressieve karakter van de ziekte van Parkinson, de door eiser ingeschakelde neuroloog dan ook in zijn stelling volgen dat ervan uit moet worden gegaan dat er in november 2018 geen sprake meer was van een beginsfase van de ziekte van Parkinson maar dat de ziekte zich toen al had geopenbaard.
De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat het aannemelijk is dat de psychische klachten die eiser ondervond ook aan de ziekte van Parkinson kunnen worden toegeschreven. Algemeen bekend is namelijk dat de ziekte van Parkinson een sluimerend begint kent en met zowel lichamelijke én psychische klachten gepaard gaat, waarbij de psychische klachten aan de lichamelijke klachten voorafgaat. De zogeheten prodromale fase.
Uit de in overweging 10.2. genoemde stukken blijkt dat de door eiser ervaren klachten passen bij de klachten die bij de ziekte van Parkinson kunnen ontstaan. Ook het progressief ziektebeloop van eiser past bij het verloop van de ziekte van Parkinson.
De rechtbank acht het ook aannemelijk dat die klachten eiser hebben genoodzaakt om zijn arbeidsuren te verminderen. De rechtbank voelt zich daarbij, naast de in overweging 10.2. vermelde stukken, gesteund door het rapport van de verzekeringsarts van het Uwv van 30 oktober 2022, waarin hij stelt dat het voorstelbaar is dat eiser gezien de onderliggende aandoening moeite had met de urenbelasting.
Dat eiser nagelaten heeft een medische deskundige voorafgaand aan de urenvermindering te raadplegen en dat er geen medisch advies aan de urenvermindering ten grondslag ligt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser niet als een medische afzakker kan worden aangemerkt. Zoals in overweging 9.1. en 10.1. reeds is overwogen, kan de medische onderbouwing ook achteraf worden geleverd. Er is naar het oordeel van de rechtbank een toereikende medische onderbouwing om eiser als medische afzakker aan te merken. Het Uwv had daarom moeten afwijken van het uitgangspunt dat het laatste werk voor intreding van de arbeidsongeschiktheid maatgevend is. Dat betekent dat de maatman van eiser op 36 uur per week moet worden vastgesteld en dat 1 november 2018 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag geldt.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat het Uwv bij de bepaling van de maatman in dit geval moet uitgaan van de functie van adviseur milieuzaken/projectleider voor 32 uur per week.
12. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Gezien de berekeningen die met het herstel van dit gebrek in het besluit gepaard gaan, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Zij zal het Uwv daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Het Uwv moet zich in de nieuwe beslissing buigen over eisers proceskosten uit de bezwaarfase.
15. Eiser heeft om vergoeding verzocht van de kosten van een deskundige die aan hem verslag heeft uitgebracht. Dat verslag is op 5 september 2022 in het geding gebracht. Eiser heeft een bedrag van € 1.905,75 als kosten opgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de kosten van het door eiser ingebrachte medische rapport voor toewijzing in aanmerking komt. Zij stelt de te vergoeden kosten van de deskundigen aan de hand van artikel 1, aanhef en onder b, en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Bpb, gelezen in verband met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, vast op € 1.905,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 maart 2022;
- draagt het Uwv op binnen 6 weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 3.423,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 21 juni 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2663 en de Raad 25 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3066.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171 r.o. 4.1.3.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 3 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:229 r.o. 4.3.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3327 r.o. 7.4.