ECLI:NL:CRVB:2019:3066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische afzakker in het kader van de Wet WIA
Op 25 september 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die eerder als chauffeur werkte, had zich op 15 september 2014 ziek gemeld vanwege klachten gerelateerd aan de ziekte van Parkinson. Het Uwv had hem bij besluit van 15 augustus 2016 een IVA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde eerste arbeidsongeschiktheidsdag en stelde dat hij als medische afzakker moest worden aangemerkt.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant had niet met objectieve medische stukken onderbouwd dat zijn urenvermindering om medische redenen was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv een onjuiste eerste arbeidsongeschiktheidsdag had vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet bepalend was wanneer de klachten zich openbaarden, maar sinds wanneer appellant niet meer in staat was om zijn werkzaamheden in normale omvang te verrichten. De Raad oordeelde dat appellant geen gegevens had overgelegd die de noodzaak voor urenvermindering op medische gronden onderbouwden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.