Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 21, die op 7 januari 2022 aan [gedaagde] is betekend;
- de conclusie van antwoord, tevens van eis in voorwaardelijke reconventie met producties 1 tot en met 7 van [gedaagde] . Productie 8 is niet hierbij gevoegd;
- de akte overlegging producties 22 tot en met 30 van de zijde van De Stichting.
2.De feiten
3.Het geschil
[gedaagde] niet is geweest zoals een goed huurder betaamt. Het gehuurde maakt onderdeel uit van het kasteel [kasteel] met het daarbij behorende park. De visie van De Stichting is om het publiek op alle onderdelen van het bezoek een totaalbeleving aan te bieden die past bij een luxueus kasteel. De horeca die door [gedaagde] wordt verzorgd maakt daar een integraal onderdeel van uit. Daarom is in artikel 1.3 en 7.26 van de huurovereenkomst (zie 2.4.) een kwaliteitsverplichting voor [gedaagde] opgenomen. De Stichting stelt dat
tekort schiet in de nakoming van deze kwaliteitsverplichting, hetgeen blijkt uit meerdere negatieve beoordelingen van bezoekers die door de jaren heen zijn gegeven.
De Stichting stelt [gedaagde] meerdere keren de kans te hebben geboden haar bedrijfsvoering te verbeteren, maar dat [gedaagde] nalaat dit te doen. De Stichting wenst daarom het gehuurde zelf te gaan exploiteren als restaurant/café (daghoreca), feest-/conferentieruimte en vergaderruimte, in overeenstemming met de service en kwaliteit die de bezoekers ook ervaren bij het bezoek aan het kasteel en het park. De Stichting heeft het gehuurde hiervoor dringend nodig voor eigen gebruik, hetgeen de tweede opzeggingsgrond oplevert. Indien de huurovereenkomst niet eindigt op grond van slechte bedrijfsvoering en/of dringend eigen gebruik, dient de huurovereenkomst volgens De Stichting te eindigen op grond van de algemene belangenafweging die in haar voordeel dient uit te vallen. Tot slot vordert
De Stichting om de beëindiging van de huurovereenkomst uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en om [gedaagde] in de kosten van de procedure en de nakosten te veroordelen.
De Stichting in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de achtste dag na het te wijzen vonnis en met veroordeling in de nakosten. [gedaagde] betwist i) dat haar bedrijfsvoering niet is geweest zoals een goed huurder betaamt, ii) dat De Stichting het gehuurde persoonlijk duurzaam in gebruik wil nemen en dat zij daartoe het gehuurde dringend nodig heeft en iii) dat een algemene belangafweging in het voordeel van De Stichting dient uit te vallen. Voor het geval de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen, verzet zij zich tegen de door De Stichting gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraadverklaring.
[gedaagde] in de kosten van het geding [1] . De Stichting voert verweer tegen de gevorderde tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Met verwijzing naar het arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch van 19 maart 2013 [2] stelt De Stichting dat een eventuele nieuwe locatie binnen zes maanden na beëindiging van de huurovereenkomst in gebruik moet worden genomen door de huurder en dat deze locatie zich binnen een straal van tien kilometer moet bevinden van het gehuurde. De Stichting stelt dat [gedaagde] geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat een verhuizing van haar onderneming onder deze genoemde voorwaarden mogelijk is. De Stichting wijst in dit kader op het feit dat [gedaagde] zelf in haar conclusie van antwoord aangeeft dat het gehuurde op een unieke locatie ligt en dat zij de onderneming die zij daarin exploiteert niet zomaar elders kan voortzetten. Gezien het slecht huurderschap van [gedaagde] en het voornemen van De Stichting om de exploitatie zelf op zich te nemen, ligt volgens De Stichting de gevorderde schadevergoeding voor afwijzing gereed en dient de gevraagde bij voorbaat vastgestelde schadevergoeding van € 200.000,00 te worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing.
4.De beoordeling
[gedaagde] voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling deze berekeningen heeft overgelegd. Dit is te laat, omdat De Stichting hier niet meer op heeft kunnen reageren. Deze berekeningen als zodanig worden daarom buiten beschouwing gelaten. Deze beslissing laat onverlet dat de inhoud van de spreekaantekeningen in de procedure wordt betrokken, waarin de door [gedaagde] op basis van de door De Stichting aangeleverde cijfers berekende omzetcijfers worden genoemd.
De Stichting het gehuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen en daartoe het gehuurde dringend nodig heeft en dat een belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen.
persoonlijk in duurzaam gebruikwil nemen en dat zij daartoe het gehuurde
dringendnodig heeft.
[gedaagde] . Het gehuurde wordt derhalve door een ander gebruikt dan door De Stichting zelf. De Stichting brengt hier tegenin dat zij enig aandeelhouder is van de vennootschap en dat de bestuurders van De Stichting, tevens de bestuurders van de vennootschap zijn.
persoonlijkgebruik door een ander dan de verhuurder als eigen gebruik kan gelden indien de verhuurder door het gehuurde aan die ander in gebruik te geven, zijn eigen belang dient [5] . Omdat de De Stichting enig aandeelhouder van de vennootschap is en de bestuurders van De Stichting tevens de bestuurders van de vennootschap zijn, mag naar het oordeel van de kantonrechter er in het algemeen van uit worden gegaan dat een eigen belang van De Stichting wordt gediend door het gehuurde in gebruik te geven aan de vennootschap en dat dit gebruik derhalve heeft te gelden als eigen gebruik door De Stichting. [6] Het enkele feit dat de aandelen van de vennootschap aan een derde overdraagbaar zijn, maakt, anders dan [gedaagde] aanvoert, niet zonder meer dat het voorgenomen gebruik niet
duurzaamis. In principe zijn namelijk alle aandelen van elke onderneming die in een gehuurde bedrijfsruimte wordt gedreven overdraagbaar. Als de gedachtelijn van [gedaagde] zou worden gevolgd, dan zou een beroep op dringend eigen gebruik nagenoeg onmogelijk worden voor een (onder)verhuurder. Die gedachtelijn vindt geen steun in het recht.
De Stichting ook zeggenschap en controle over de kwaliteit van de horeca en bijbehorende dienstverlening zou kunnen verkrijgen als zij aandelen van [gedaagde] koopt. Nu zij echter geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat het benutten van die mogelijkheid door
De Stichting meer in de rede ligt dan het zelf ter hand nemen van de exploitatie, staat die mogelijkheid aan het beroep op dringend eigen gebruik niet in de weg.
onherroepelijkheeft beslist op de vordering van de verhuurder tot beëindiging van de huurovereenkomst. Uitvoerbaarheid bij voorraad zou de rechtsmiddelen van de huurder illusoir (kunnen) maken.
De Stichting aan haar moet betalen. De proceskosten aan de zijde van De Stichting worden begroot op:
498,00(2 punten x tarief € 249,00)
tijdens de mondelinge behandeling dat zij zich daaromtrent nog niet heeft kunnen oriënteren, kan niet worden onderschreven. Ter motivering hiervan verwijst de kantonrechter naar wat onder 4.26. is overwogen over en in het kader van het tijdstip van het kenbaar maken door De Stichting van haar voornemen tot het niet voortzetten van de huurovereenkomst. Omdat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om haar stelling dat voor haar wel de mogelijkheid bestaat om haar onderneming elders voort te zetten te motiveren en/of onderbouwen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om haar alsnog in die gelegenheid te stellen de door haar gewenste nadere akte hierover te nemen.
kanzij hiermee pas aan de slag als zij weet dat de huurovereenkomst wordt beëindigd. De kantonrechter onderschrijft deze stellingen niet. Deze stellingen nemen immers niet weg dat [gedaagde] vanaf 2020 (zie 2.5 en 2.7) wist dat De Stichting niet voornemens was de huurovereenkomst na 19 april 2022 voort te zetten en had zij in ieder geval vanaf het moment dat zij in deze procedure aanspraak heeft gemaakt op de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten onderzoek kunnen en dus moeten doen naar een alternatieve locatie en had zij een eerste indicatie van de kosten kunnen geven die een verhuizing van haar onderneming met zich zou brengen. Omdat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om (een indicatie van) haar verhuis- en inrichtingskosten te motiveren en/of onderbouwen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om haar alsnog in die gelegenheid te stellen de door haar gewenste nadere akte hierover te nemen.
Voor toepassing van het derde lid van genoemd wetsartikel, dat de kantonrechter de mogelijkheid biedt een bedrag te bepalen dat De Stichting aan [gedaagde] zou moeten betalen indien later mocht blijken dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, bestaat onvoldoende aanleiding, omdat de kantonrechter vooralsnog onvoldoende aanleiding heeft om er aan te twijfelen aan de stelling van De Stichting dat zij het gehuurde daadwerkelijk duurzaam in eigen gebruik wil nemen. Indien de wil bij De Stichting in de toekomst niet aanwezig blijkt te zijn geweest heeft [gedaagde] recht op volledige schadevergoeding. Daargelaten of de schade reeds nu al berekend zou kunnen worden, heeft [gedaagde] onvoldoende inzicht gegeven in de alsdan door haar te lijden schade [10] .
De Stichting aan haar moet betalen, begroot op € 249,00 aan salaris gemachtigde
(factor 1/2 x 2 punten x € 249,00). Omdat de reconventionele vorderingen van [gedaagde] voortvloeien uit haar verweer in conventie, wordt de eis in reconventie op de helft van de punten gewaardeerd op gelijke voet als de vordering in conventie van De Stichting.
omdat De Stichting dat niet heeft gevorderd.