ECLI:NL:HR:2000:AA7702
Hoge Raad
- Cassatie
- H.L.J. Roelvink
- P. Neleman
- C.H.M. Jansen
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschillen tussen verhuurder en huurder over beëindiging huurovereenkomst en ontruiming van bedrijfsruimte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 oktober 2000 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en [verweerder] over de beëindiging van een huurovereenkomst en de ontruiming van een bedrijfsruimte. De huurovereenkomst, die oorspronkelijk in 1983 was aangegaan door de moeder van partijen, werd door [verweerder] opgezegd met ingang van 1 augustus 1996, met de stelling dat hij het gehuurde persoonlijk in gebruik wilde nemen. De Kantonrechter te Tilburg had in een eerdere uitspraak de huurovereenkomst beëindigd en [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Hiertegen ging [eiser] in hoger beroep bij de Rechtbank te Breda, die in verschillende tussenvonnissen en een eindvonnis de eerdere beslissing van de Kantonrechter bevestigde, maar ook een bedrag aan verhuis- en inrichtingskosten toekende aan [eiser].
De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank in haar tussenvonnissen niet voldoende had gemotiveerd dat [verweerder] en zijn vennootschap als één en dezelfde partij moesten worden beschouwd, en dat de Rechtbank een onjuiste rechtsopvatting had toegepast met betrekking tot de vordering van [eiser] tot schadevergoeding. De Hoge Raad vernietigde de vonnissen van de Rechtbank van 11 mei 1999 en 24 augustus 1999 en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de huurovereenkomst eindigt op 1 februari 2001 en dat [eiser] uiterlijk op die datum het gehuurde dient te ontruimen. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.