Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Amsterdam,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
1 april 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de opzegging van een huurovereenkomst van bedrijfsruimte door de verhuurder wegens dringend eigen gebruik. De verhuurder, die sinds 2002 eigenaar is van een pand in Amsterdam, had de huurovereenkomst opgezegd met als reden dat hij het pand zelf weer als hotel wilde exploiteren. De huurovereenkomst was oorspronkelijk aangegaan met een andere vennootschap, maar na een aantal jaren was Centre Hotel B.V. de huurder geworden. De verhuurder stelde dat hij een aanzienlijk beter rendement kon behalen door zelf het hotel te exploiteren in plaats van het pand te verhuren.
De kantonrechter had de vorderingen van de verhuurder afgewezen, en het gerechtshof Amsterdam had dit vonnis bekrachtigd. Het hof oordeelde dat, hoewel de verhuurder een aanzienlijke winstpotentie had, hij het gehuurde niet dringend nodig had voor eigen gebruik. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verhuurder het pand niet dringend nodig had, en dat het niet aan de verhuurder was om te bewijzen dat hij geen andere mogelijkheden had om zijn wensen te vervullen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verhuurders om aan te tonen dat zij het verhuurde pand dringend nodig hebben voor eigen gebruik, en dat de omstandigheden van het geval in hun geheel moeten worden afgewogen. De Hoge Raad heeft ook aangegeven dat de keuze van de verhuurder om het hotelbedrijf in het verleden te verkopen niet zonder meer afdoet aan de dringendheid van zijn huidige wens om het pand zelf te exploiteren.