ECLI:NL:RBMNE:2022:4814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
16.065918.22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en zware mishandeling, veroordeling voor overtreding leerplichtwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord/doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en zware mishandeling wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad en dat de kans op de dood van het slachtoffer niet aanmerkelijk was. De verdachte had op 3 maart 2022 in Hilversum een mes ter hand genomen tijdens een confrontatie met het slachtoffer, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde uit noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die hem aanviel. Hierdoor werd het handelen van de verdachte niet strafbaar verklaard.

Daarnaast werd de verdachte wel veroordeeld voor het overtreden van de leerplichtwet. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren op, met bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte in de periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 142 uur ongeoorloofd afwezig was geweest van school. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het verzuim had plaatsgevonden en de noodzaak voor begeleiding van de verdachte. De rechtbank besloot ook dat de in beslag genomen voorwerpen, met uitzondering van het mes, aan de rechthebbende moesten worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.065918.22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 november 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F. Rethmeier en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij en zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
op 3 maart 2022 te Hilversum een poging heeft gedaan om [slachtoffer] al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, dan wel (subsidiair) op 3 maart 2022 te Hilversum [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel (meer subsidiair) op 3 maart 2022 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:
op 3 maart 2022 te Hilversum [slachtoffer] heeft bedreigd met een mes;
feit 3:
in de periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 te Hilversum niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma te volgen van het [school] , terwijl hij nog geen startkwalificatie heeft behaald.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair (poging doodslag) en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie acht de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend te bewijzen, nu er onvoldoende bewijs aanwezig is voor voorbedachte raad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde en voert daartoe – kort gezegd – aan dat er bij verdachte geen sprake is geweest van voorbedachte raad en geen (voorwaardelijk) opzet op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich voor wat betreft feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Ter zitting heeft verdachte het volgende verklaard:
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Op 3 maart 2022 belde [slachtoffer] aan bij het portiek van mijn woning aan de [adres] te [plaats 1] , ik deed niet open. [slachtoffer] wilde dat ik geld over zou maken. Het is [slachtoffer] toch gelukt om het portiek binnen te komen, bij mijn voordeur te komen en daar op te bonzen. Ik heb een mes gepakt uit mijn keuken en ik heb de voordeur open gedaan. [slachtoffer] zei dat ik naar beneden moest komen. We zijn naar beneden gegaan en kregen ruzie. Ik zag [slachtoffer] grijpen naar iets bij zijn broek, ik dacht dat hij mij zou gaan steken. Daarop pakte ik mijn mes, ik hield het mes voor mijn buik om hem af te schrikken. [slachtoffer] sprong daarop op mij en we raakten in een worsteling.
Ten aanzien van feit 3
Ik stond als mbo student ingeschreven op het [school] in [plaats 2] . Het klopt dat ik in de periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 te [plaats 1] 142 uur afwezig ben geweest op school. [2]
Ten aanzien van feiten 1 en 2
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 7 maart 2022:
Aangever [slachtoffer] heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2022 ben ik naar de woning van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: de verdachte) gegaan aan de [adres] te [plaats 1] . Ik vroeg hem of hij mij 20 euro kon lenen. In het trappenhuis op de begane grond kregen wij ruzie en [verdachte] trok een mes. Hij begon met het mes te zwaaien voor mijn neus en wij kwamen in een gevecht. Later bleek dat ik vier keer gestoken ben in mijn buik. Eén van de vier messteken heeft mijn long geraakt, hier heb ik een klaplong aan overgehouden. [3]
Een geschrift inhoudende een geneeskundige verklaring van het [ziekenhuis]
[A] , traumachirurg en [B] , physician assistant traumachirurgie hebben het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
De patiënt was van 3-3-2022 tot en met 8-2-2022 opgenomen op de afdeling traumachirurgie van het [ziekenhuis] , locatie [locatie] .
Conclusie/diagnose/verrichting
Viertal steekwonden thorax met pneumothorax (links waarvoor 3-3-2022 thoraxdrain, welke op 7-3-2022 is verwijderd). [4]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 9 april 2022:
Getuige [getuige] heeft als getuige bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2022 keek ik via de trappen naar beneden en ik zag twee jongens vechten. Dit waren [verdachte] en [slachtoffer] . [verdachte] lag op de grond en had in zijn rechterhand een mes vast. [5]
Ten aanzien van feit 3
Proces-verbaal leerplicht d.d. 8 maart 2022
Leerplichtambtenaar [C] heeft in het proces-verbaal leerplicht onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van meldingen van ongeoorloofd schoolverzuim door [school] van [plaats 2] is er een onderzoek ingesteld naar schoolverzuim van: [verdachte] . [verdachte] is in de periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 in totaal 142 uur ongeoorloofd afwezig geweest. Ik heb vastgesteld dat de leerplicht als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet is geëindigd, maar dat de jongere geen startkwalificatie heeft als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b tot en met e, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. [6]
Deze bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Overwegingen
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af met betrekking tot het handelen van verdachte. Verdachte en [slachtoffer] hebben onenigheid over geld. [slachtoffer] gaat naar de woning van verdachte. Nadat [slachtoffer] het appartementengebouw is binnen gekomen zegt hij verdachte naar het trappenhuis te komen op de begane grond. Verdachte pakt een mes uit zijn woning en neemt deze mee. Er ontstaat een ruzie. Verdachte pakt het mes uit zijn broek en houdt het mes voor zich. [slachtoffer] komt op verdachte af en er ontstaat een worsteling. Verdachte laat het mes niet los gedurende deze worsteling. [slachtoffer] heeft vier verwondingen in de borstkas opgelopen terwijl de verdachte het mes vast had. Op enig moment weet [slachtoffer] het mes af te pakken en verdachte rent weg. Uit de beschikbare medische informatie maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] naast de vier steekwonden in de borstholte, een klaplong heeft opgelopen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte met voorbedachte raad, dat wil zeggen na kalm beraad en rustig overleg, aangever heeft gestoken. De onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de verweten poging doodslag stelt de rechtbank vast dat het dossier geen forensisch en objectief bewijs bevat over bijvoorbeeld de diepte van de wonden en de positionering van de steekwonden ten opzichte van (andere) vitale organen en ook geen informatie behelst waaruit blijkt met hoeveel kracht verdachte gestoken heeft. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van [slachtoffer] aanmerkelijk is geweest en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank spreekt verdachte gelet op het voorgaande vrij van het primair tenlastegelegde.
Vrijspraak feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel (HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802 en HR 18 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3289).
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] in zijn bovenlichaam is gestoken en daarmee vier steekwonden en een klaplong heeft opgelopen. Eveneens is gebleken dat hij zes dagen in het ziekenhuis heeft verbleven. Echter, er wordt nergens melding gemaakt van de geschatte duur van genezing. Ook wordt nergens melding gemaakt van hoe de klaplong is ontstaan en of medisch ingrijpen en zo ja welk medisch ingrijpen nodig is geweest voor het herstel. De aangeleverde stukken bij de vordering van de benadeelde partij geven ook geen extra informatie over de ernst van het ontstane letsel. De beschikbare summiere (medische) informatie is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om het letsel aan te kunnen merken als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op voorgaande vrij van het subsidiair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring feit 1 meer subsidiair
Verdachte heeft een mes ter hand genomen en deze vastgehouden tijdens het gevecht; eerst staand en later tijdens de worsteling op de grond. Naar algemene ervaringsregels roept het in de hand houden van een mes ter hoogte van het bovenlichaam tijdens een worsteling/gevecht de aanmerkelijke kans in het leven dat bij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Het bovenlichaam bevat immers kwetsbare organen en grote bloedvaten.
Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks tijdens het gevecht het mes vastgehouden en niet los gelaten. De rechtbank is van oordeel dat uit deze uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat verdachte deze aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De raadsman heeft betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte een actieve handeling heeft verricht met het mes door hiermee te steken, te prikken of te duwen zoals ten laste is gelegd, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] vier steekverwondingen en een klaplong heeft opgelopen en verdachte een mes vasthad. De rechtbank leidt hieruit af dat het niet anders kan dan dat de verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt tijdens de worsteling. De rechtbank verwerpt dan ook dit verweer.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande het meer subsidiaire tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, HR 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181 en HR 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:24)
Door een mes aan aangever te tonen en het op hem te richten kon er bij aangever in redelijkheid de vrees ontstaan voor zijn leven dan wel voor zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Feit 3
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1, meer subsidiair:
hij,op
of omstreeks3 maart 2022 te [plaats 1] ,
althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althansopzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
een ofmeerdere malen met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin
de buik en/ofde borst,
althans het (boven)lichaam, heeft gestoken
en/of geprikt en/of geduwd,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij,op
of omstreeks3 maart 2022 te [plaats 1] ,
althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [slachtoffer] een mes te tonen en
/ofdat mes naar
/opdie [slachtoffer] te richten
en/of met dat mes richting die [slachtoffer] te zwaaien;
feit 3
hij,in
of omstreeksde periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 te [plaats 1] ,
althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, als jongere, die als mbo student
vavo-student of mbo-studentvan een school of instelling, te weten [school] van [plaats 2] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 25a, derde lid, onderdeel d van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.
het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 10b10, tweede lid en/of 10b21, tweede lid en/of 25a, derde lid, onderdeel d en/of 58a, derde lid, onderdeel d van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij het noodzakelijk was voor verdachte om zich daartegen te verdedigen en dat het handelen van verdachte daartoe geboden was. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het tenlastegelegde feit 1.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het, met de officier van justitie, eens dat verdachte, indien hij niet wordt vrijgesproken, een beroep op noodweer toekomt en dat hij derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het tenlastegelegde feit 1.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 meer subsidiair en feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten 1 meer subsidiair en 2 niet strafbaar zijn omdat is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van die feiten uitsluit.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat een feit wordt begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Voor de vraag of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, acht de rechtbank het volgende van belang. Op 3 maart 2022 is [slachtoffer] naar de woning van de verdachte gegaan. [slachtoffer] verklaart dat de verdachte met het mes voor zijn gezicht aan het zwaaien was, de verdachte verklaart dat [slachtoffer] eerst twee stoten kreeg op zijn hoofd voordat hij het mes tevoorschijn haalde. Er zijn geen getuigen van deze confrontatie tot dan toe.
In het dossier bevinden zich uitdraaien van whatsappberichten tussen [slachtoffer] en verdachte en ook een proces-verbaal van bevindingen waarin een aantal door [slachtoffer] aan verdachte gezonden spraakberichten is uitgewerkt. Daaruit maakt de rechtbank op dat [slachtoffer] zich regelmatig dreigend naar verdachte heeft geuit. Tegelijkertijd lijkt verdachte de confrontatie juist uit de weg te willen gaan. Ook op 3 maart 2022 heeft verdachte de deur aanvankelijk niet voor [slachtoffer] willen openen. Gelet hierop ligt het niet voor de hand dat de verdachte uit het niets met een mes nabij het gezicht van [slachtoffer] is gaan zwaaien en die confrontatie is aangegaan. De rechtbank gaat gelet op voorgaande uit van de lezing van de verdachte. Derhalve gaat de rechtbank er ook van uit dat [slachtoffer] is begonnen met slaan. Verdachte stond op dat moment ingeklemd tussen deuren, een trap en aangever vlak voor hem. Daarmee was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Vervolgens moet beoordeeld worden of de verdediging noodzakelijk is geweest (subsidiairiteitsvereiste). Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte geen andere keus dan zich te verdedigen tegen voornoemde aanranding. Verdachte bevond zich ingeklemd tussen deuren, een trap en aangever toen hij door aangever in zijn gezicht werd geslagen. De rechtbank is van oordeel dat er onder deze omstandigheden geen redelijke mogelijkheid voor verdachte was om te vluchten of om aangever af te schrikken. Voor verdachte bestond redelijkerwijs geen mogelijkheid om zich te onttrekken aan de aanranding.
Tot slot moet worden beoordeeld of de gekozen wijze van verdediging tegen de aanranding in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding (proportionaliteitsvereiste). Bij die afweging behoeft niet te blijken dat het gewicht van het middel waarmee de verdachte zich heeft verdedigd, gelijk is aan het gewicht van het middel waarmee hij werd aangerand. Een eis hierbij is dat verdachte het middel niet op disproportionele wijze mag aanwenden. Verdachte kreeg twee klappen van [slachtoffer] , verdachte heeft daarop geprobeerd om met een mes [slachtoffer] af te schrikken. [slachtoffer] is desondanks op verdachte afgesprongen, waarna een worsteling is ontstaan. Verdachte heeft tijdens dit gevecht het mes vastgehouden. De gedragingen van verdachte, het tonen van en steken met het mes, acht de rechtbank niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van verdachte op noodweer slaagt. De rechtbank acht het bewezenverklaarde niet strafbaar. Verdachte dient terzake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feit 3
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde onder feit 3 uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
als jongere die kwalificatieplichtig is de verplichting tot geregeld volgen van het onderwijs niet nakomen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van feit 3 te veroordelen tot:
- een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden:
 Verplicht meewerken aan begeleiding door de buddycoaches;
 Volgens de afspraken en het rooster deelnemen aan school en stage.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht om een straf op te leggen zoals voorgesteld door de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De leerplicht voor jongeren als verdachte is bedoeld om jongeren op school te houden totdat ze voldoende opleiding hebben om een goede baan te kunnen vinden. Verdachte heeft zich aan deze plicht onttrokken. Hij heeft gedurende het schooljaar 2021-2022 tot februari 2022 maar liefst 142 uur verzuimd. Verdachte heeft daarover verklaard het moeilijk te hebben gehad met het vinden van motivatie en discipline om naar school te gaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 september 2022. In dit rapport wordt geadviseerd om aan verdachte – voor wat betreft het ongeoorloofd schoolverzuim – een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet opnieuw schuldig maakt aan het ongeoorloofd schoolverzuim. De Raad voor de Kinderbescherming heeft voor wat betreft de verdenking onder feit 1 geadviseerd om eveneens bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarbij heeft de Raad opgemerkt dat de positieve verandering van verdachte pril is en dat het belangrijk is dat verdachte langere tijd kan profiteren van geboden hulp. Ondanks dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor wat betreft de feiten 1 en 2, acht de rechtbank het alsnog passend om de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd op te leggen. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zelf vindt dat hij geen (verdere) hulp nodig heeft. De rechtbank is van oordeel, mede gelet op het advies van de Raad, dat verdachte zichzelf mogelijk wat overschat en verdere begeleiding op zijn plaats is.

9.BESLAG

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de in beslag genomen voorwerpen terug kunnen naar de rechthebbende, met uitzondering van het in beslag genomen mes. Het mes dient te worden onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Shirt (G2956494)
- 1 STK Trui (G2956498)
- 2 STK Schoenen (G2956501)
- 4 STK Sok (G2956502)
- 1 STK Handdoek (G2956503)
- 1 STK Vest (G2956802)
- 1 STK Broek (G2956804)
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden
aangemerkt, te weten [slachtoffer] .
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten 1 STK Mes vlees (G2956492),
onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit
daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot dit voorwerp
is bovendien het onder feit 1, meer subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.279,87. Dit bedrag bestaat uit € 1.279,87 materiële schade en € 10.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd voor niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij nu zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft gevorderd voor de feiten 1 en 2.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheidverklaring van de vordering van de benadeelde partij nu hij vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging heeft gevraagd voor de feiten 1 en 2.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte voor de feiten waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft, geen straf of maatregel wordt opgelegd en ook geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a Sr.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
- 36 b, 36c, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en
- 4 c en 26 van de Leerplichtwet 1969,
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 meer subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
- verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van feit 3;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, in de vorm van een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen vervangende jeugddetentie;
- bepaalt dat de werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
  • zich in het kader van de maatregel van Toezicht en Begeleiding binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij [instelling] te [plaats 3] , en zich daarna gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan begeleiding door de buddycoaches;
  • volgens de afspraken en het rooster deelneemt aan school en stage.
- waarbij aan de reclasseringsinstelling te weten [instelling] te [plaats 3] opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Shirt (G2956494)
  • 1 STK Trui (G2956498)
  • 2 STK Schoenen (G2956501)
  • 4 STK Sok (G2956502)
  • 1 STK Handdoek (G2956503)
  • 1 STK Vest (G2956802)
  • 1 STK Broek (G2956804)
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK Mes vlees (G2956492)
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Blok voorzitter, mr. E.J. van Rijssen en mr. S.M. Schothorst, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Matser en mr. B. van Dam griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 3 maart 2022 te Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] een of meerdere malen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 maart 2022 te Hilversum, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een of meerdere steekwonden heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meerdere malen met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of de borst, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te prikken en/of te duwen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 maart 2022 te Hilversum, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meerdere malen, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buik en/of de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij, op of omstreeks 3 maart 2022 te Hilversum, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [slachtoffer] een mes te tonen en/of dat mes naar/op die [slachtoffer] te richten en/of met dat mes richting die [slachtoffer] te zwaaien;
3
hij, in of omstreeks de periode van 6 september 2021 tot en met 3 februari 2022 te Hilversum, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, als jongere, die als leerling, vavo-student of mbo-student van een school of instelling, te weten [school] van [plaats 2] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan zijn verplichting het volledige onderwijsprogramma, het volledige programma van de combinatie leren en werken en/of het onderwijsprogramma, bedoeld in artikel 10b10, tweede lid en/of 10b21, tweede lid en/of 25a, derde lid, onderdeel d en/of 58a, derde lid, onderdeel d van de Wet op het voortgezet onderwijs, dat door die school of instelling werd aangeboden, te volgen, terwijl ten aanzien van hem de leerplicht, bedoeld in paragraaf 2 van de Leerplichtwet 1969 was beëindigd en hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt en hij geen startkwalificatie had behaald.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 25 mei 2022 (einddossier), doorgenummerd 1 tot en met 131 en van 28 september 2022 (aanvulling einddossier), beide genummerd PL0900-2022060714, opgemaakt door politie Midden-Nederland, en een ongenummerd proces-verbaal van 8 maart 2022 (PV leerplicht). Tenzij anders vermeld, is dit proces-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 8 november 2022.
3.Pagina 26, einddossier.
4.Pagina 76 en 77, einddossier.
5.Pagina 90 en 92, einddossier.
6.Pagina 6 e.v., PV leerplicht.