ECLI:NL:RBMNE:2022:3545
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing WW-uitkering wegens ontbreken gezagsverhouding tussen zorgverlener en moeder
In deze zaak heeft eiser, die zorg verleende aan zijn moeder, een WW-uitkering aangevraagd na het overlijden van zijn moeder. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, aangezien er geen gezagsverhouding bestond tussen eiser en zijn moeder. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en moest beoordelen of eiser als werknemer in de zin van de WW kon worden aangemerkt. Volgens de WW is een werknemer een natuurlijke persoon die in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en een verplichting tot het betalen van loon was, maar dat er geen gezagsverhouding bestond. Dit werd onderbouwd door het feit dat de zorgovereenkomst tussen eiser en zijn moeder essentiële afspraken miste en dat de moeder van eiser leed aan vergevorderde dementie, waardoor zij niet in staat was om gezag uit te oefenen.
Eiser heeft ook een beroep gedaan op het non-discriminatiebeginsel, maar de rechtbank kon hem hierin niet volgen, omdat hij zijn stelling niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en dat eiser dus niet als werknemer kon worden aangemerkt. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.