4.3Het oordeel van de rechtbank
4.3.1Conclusies veredelingen en identificaties
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
[verdachte]
Op basis van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] schuil ging achter de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 2] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’. [verdachte] heeft uiteindelijk ter terechtzitting bekend dat hij tot medio april 2017 de gebruiker was van het account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, althans dat hij het betreffende toestel in die periode wel heeft gehad, nadat hij dit overigens aanvankelijk bij de politie zeer stellig heeft ontkend. Ook zonder deze erkenning van de zijde van [verdachte] volgt uit de gebruikte bewijsmiddelen onmiskenbaar dat [verdachte] in ieder geval tot (medio) april 2017 het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ heeft gebruikt. De rechtbank volgt [verdachte] niet in zijn verweer dat hij sinds (medio) april 2017 niet langer schuil ging achter het account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, aangezien dit wordt weersproken door de gebruikte bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De PGP-naam ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ behoort bij PGP-pin [PGP-pin] , dit blijkt uit de genoemde administratie die bij [C ] is aangetroffen en correspondeert ook met de gegevens zoals die blijken uit het PGP-toestel van [medeverdachte 1] , waarin de naam ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ ook wordt genoemd met de PIN [PGP-pin] . Uit de administratie die bij [C ] is aangetroffen blijkt dat dit PGP-pinnummer in ieder geval vanaf 14 januari 2017 is gekoppeld aan het simnummer eindigend op [simnummer] , terwijl daarbij de naam ‘ [account naam] ’ en ‘ [account naam] ’ (de rechtbank begrijpt: de [straat] te [plaats] ) wordt vermeld. De rechtbank concludeert dat de simkaart eindigend op [simnummer] en behorend bij PGP-pin [PGP-pin] op enig moment na 14 januari 2017 aan [verdachte] is verstrekt. Het simnummer [simnummer] is bevraagd bij BlackBerry, waaruit bleek dat dit nummer ook geregistreerd stond met IMEI-nummer [IMEI-nummer ] (verder: [IMEI-nummer ] ) en IMSI-nummer: [simnummer] (verder: [simnummer] ), die voor het eerst is gezien op 18 april 2017.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het (gewone) telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer] ) ook in de periode vanaf 18 april 2017 veelvuldig in de directe nabijheid is van de PGP met het IMSI-nummer eindigend op [IMSI-nummer] , terwijl de beide toestellen gezamenlijk dezelfde reisbewegingen maken en gezamenlijk op dezelfde momenten (ook in de nachtelijke uren) in de directe nabijheid van de woning van [verdachte] zendmasten aanstralen. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat [verdachte] ook in de periode na april 2017 gebruik heeft gemaakt van de PGP met de accountnaam ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’.
[verdachte] heeft gesuggereerd dat niet hij, maar bijvoorbeeld iemand die vaak met hem mee reisde en/of vlak bij hem in de buurt woonde, de gebruiker van het betreffende PGP-toestel zou kunnen zijn. Deze enkele niet nader onderbouwde suggestie kan niet tot een andere conclusie leiden dan de rechtbank heeft getrokken. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank is nog nader onderzocht of een specifieke andere persoon na half april 2017 wellicht over het PGP-toestel met de accountnaam ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ heeft kunnen beschikken, maar de resultaten van dat onderzoek bieden geen aanknopingspunten dat die persoon in plaats van [verdachte] het toestel zou hebben gehad, maar versterken juist de conclusie dat [verdachte] de accountnaam ook na half april 2017 heeft gebruikt.
Met betrekking tot de accountnamen ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 2] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ overweegt de rechtbank dat [verdachte] zich over deze accountnamen op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Uit de bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [verdachte] de gebruiker is van deze accountnamen. In de genoemde PGP-chatgesprekken tussen ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ (veredeld als [medeverdachte 5] ) spreekt ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ van een wapen (ijzer) dat door de mannen van [medeverdachte 5] kan worden opgepikt op de [straat] te [plaats] , de straatnaam van het toenmalige woonadres van [verdachte] . Ook spreekt ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ over een track (de rechtbank begrijpt: baken) onder zijn auto en schakelt [medeverdachte 5] zijn mannen in om hem daarbij te helpen. Uit onderzoek Loos naar de poging tot liquidatie van twee mannen in [plaats] bleek uit een ‘melding […] ’ dat [verdachte] op 16 februari 2018 was gecontroleerd in Spanje. Dat ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 2] ’ aangaf dat een baken onder zijn auto zat en dat [verdachte] op 16 februari 2018 in Spanje was, zoals in het PGP-gesprek van 10 januari 2018 door ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 2] ’ werd aangegeven, versterkt ook voor de rechtbank de conclusie dat ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 2] ’ als accountnaam door [verdachte] werd gebruikt. Bovendien blijkt uit de chats van 14 december 2017 tussen [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam B 4] ’ ook dat gesproken wordt over de situatie met ‘ [bijnaam verdachte] ’ en de track, die duidelijk verwijst naar de chats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ en [medeverdachte 5] en waaruit de rechtbank afleidt dat de persoon achter het account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ dezelfde is als de persoon achter het account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’. Ook de chat van 14 december 2017 waarin [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 3] ’ spreken over hoe ze vorig jaar zijn begonnen versterkt deze conclusie.
Overige verdachten
De rechtbank concludeert ten aanzien van de andere verdachten het volgende:
- [medeverdachte 5] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ (tussen 18 en 20 februari 2017), ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 3 medeverdachte 5] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 4 medeverdachte 5] ’ en [PGP gebruikersnaam 5 medeverdachte 5] (deelonderzoek Goudvink);
- [medeverdachte 6] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’;
- [medeverdachte 12] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 12] ’ en [medeverdachte 12] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’ en ‘ [bijnaam medeverdachte 12] ’;
- [medeverdachte 11] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ en [medeverdachte 11] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam medeverdachte 11] ’/‘ [bijnaam medeverdachte 11] ’;
- [medeverdachte 9] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’ en [medeverdachte 9] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam medeverdachte 9] ’.
4.3.2Eend
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
De aangetroffen chats
Op 2 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP account medeverdachte 5] ’. Dit account is niet veredeld. ‘ [PGP account medeverdachte 5] ’ stuurt in dit gesprek aan [medeverdachte 5] “Sportschool adres [adres] in [plaats] sir . Huis adres is [adres] ”.
Op 4 februari 2017 stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , naar [medeverdachte 5] “Is zijn gym trouwens sir !”. Vervolgens stuurt [medeverdachte 6] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] , door dat afkomstig is van het account ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’, waarvan zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat dit account kan worden veredeld als [B] . Hierin staat: “Hy sluit hem vaak af alleen”. [medeverdachte 6] stuurt daarna naar [medeverdachte 5] dat hij een klein moment moet hebben en dat [medeverdachte 6] zo alles zal doorsturen.
Uit het dossier van de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw blijkt dat er op 18 en 19 februari 2017 eveneens een PGP-chatgesprek plaatsheeft tussen een account veredeld als [medeverdachte 5] , ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, en [medeverdachte 6] waar min of meer op eenzelfde wijze informatie wordt gedeeld over personen (‘ [naam 2] ’, ‘ [naam 2] ’, ‘ [slachtoffer 22] ’ en ‘ [naam 2] en [naam 2] ’) die moeten worden geliquideerd.
Op 26 februari 2017 stuurt [verdachte] de berichten “In die porsche ryd zyn vriendin vaak klopt” en “ [PGP gebruikersnaam B 1] dat is die man precies op die foto die u stuurde” door van ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’. [medeverdachte 5] reageert daarop door te stellen dat hij dan genoeg weet.
Naar de inhoud van bovengenoemde gesprekken is nader onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat in februari 2017 op de [adres] in de [plaats] een democenter was gevestigd van de sportschool [sportschool 1] . De uiteindelijke belanghebbende van deze sportschool is [slachtoffer 2] . Ook had [slachtoffer 2] in februari 2017 een relatie met [D] . Zij woonde in 2017 op de [adres] te [plaats] . Deze [D] had van 17 april 2015 tot 25 februari 2017 een Porsche Panamera op haar naam staan.
Voorts bleek uit onderzoek naar de onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen Acer-laptop dat hier verschillende afbeeldingen op staan van [slachtoffer 2] .
4.3.2.2
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen onder meer af dat [medeverdachte 5] is uitgelokt tot het liquideren van [slachtoffer 2] doordat aan hem berichten zijn gestuurd waarin informatie over [slachtoffer 2] wordt gedeeld. De rechtbank overweegt over de strafbare betrokkenheid van [verdachte] het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aanvankelijk op 2 februari 2017 ene ‘ [PGP account medeverdachte 5] ’ via een PGP-toestel informatie aan [medeverdachte 5] verschaft over een persoon die is veredeld als [slachtoffer 2] , namelijk het adres van zijn sportschool en zijn huisadres. Op 4 februari 2017 stuurt [medeverdachte 6] informatie aan [medeverdachte 5] over [slachtoffer 2] , namelijk “Is zijn gym trouwens sir !”. Daarmee geeft [medeverdachte 6] kennelijk aan [medeverdachte 5] informatie over de sportschool van [slachtoffer 2] . Aansluitend stuurt [medeverdachte 6] nadere informatie aan [medeverdachte 5] , namelijk dat ‘hij’ – de rechtbank begrijpt dit als [slachtoffer 2] – zijn gym vaak alleen afsluit. Dit bericht is afkomstig van een account van vermoedelijk [B] , die dit bericht naar [verdachte] heeft gestuurd, terwijl [verdachte] dit bericht op zijn beurt aan [medeverdachte 6] heeft gestuurd. Aansluitend bericht [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] dat hij nog even een moment moet hebben en dat [medeverdachte 6] zo alles door zal sturen. Op 26 februari 2017 stuurt [verdachte] een bericht van vermoedelijk [B] over de auto waarin de vriendin van [slachtoffer 2] rijdt en een tekst over een foto, althans de bevestiging dat ‘dat de man op de foto is die u stuurde’. Aangezien op gegevensdragers bij [medeverdachte 5] foto’s van [slachtoffer 2] zijn aangetroffen, acht de rechtbank aannemelijk dat [medeverdachte 5] een foto heeft gezonden aan de organisatie van vermoedelijk [B] en dat daarnaar verwezen wordt. Op dat moment antwoordt [medeverdachte 5] dat hij genoeg weet. De rechtbank overweegt dat dit het moment is waarop de uitlokking van [medeverdachte 5] is voltooid. [medeverdachte 5] weet dan immers genoeg en heeft daarmee zijn wil om de moord op [slachtoffer 2] te gaan organiseren bepaald.
Dat de informatie die [medeverdachte 6] , [verdachte] , de persoon achter ‘ [PGP account medeverdachte 5] ’ en vermoedelijk [B] aan [medeverdachte 5] hebben verschaft daadwerkelijk betrekking heeft op het voornemen om [slachtoffer 2] te vermoorden, staat voor de rechtbank buiten kijf. De informatie-uitwisseling moet immers gezien worden in de context van de andere contacten die [medeverdachte 6] en/of [verdachte] , [medeverdachte 5] en vermoedelijk [B] met elkaar hadden in de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw en die de rechtbank duidt als onmiskenbaar betrekking hebbend op voorgenomen liquidaties, waarbij ook regelmatig is gesproken over bedragen die betaald zouden worden indien deze voorgenomen liquidaties uitgevoerd zouden worden. Bovendien blijkt ook uit het latere berichtenverkeer tussen [medeverdachte 5] en vermoedelijk [B] dat [medeverdachte 5] de opdracht tot liquidatie heeft aanvaard, nu hij immers in die berichten verslag doet van de acties die hij tot dat moment heeft ondernomen en waarin hij opmerkt dat [slachtoffer 2] nog een keer gefilmd moet worden en dat er daarna ‘actie’ is.
De rechtbank volgt de verdediging van [verdachte] niet in het verweer dat [verdachte] ‘geen intellectueel eigenaar’ is van de berichten die hij doorstuurde en dat hij slechts de doorgever was van berichten. Uit de bovengenoemde context van het deelonderzoek Mus, waarbij de rechtbank strafbare betrokkenheid van [verdachte] aanneemt, blijkt zonder meer dat [verdachte] weet had van de betekenis van de berichten die hij (door)zond, namelijk dat die betrekking hadden op een voorgenomen liquidatie, zodat hij willens en wetens bijgedragen heeft aan de uitlokking van [medeverdachte 5] .
De rechtbank heeft tot slot overwogen dat in deze fase van de samenwerking de communicatie tussen vermoedelijk [B] en [medeverdachte 5] nog niet rechtstreeks plaatsvond maar verliep via [verdachte] en [medeverdachte 6] , zodat [verdachte] en [medeverdachte 6] een belangrijke schakel waren in het contact met de opdrachtgever. Op grond daarvan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] en vermoedelijk [B] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] evident sprake is geweest van voorbedachte raad. Nu de moord destijds echter niet is uitgevoerd, acht de rechtbank op grond van het bovenstaande het tenlastegelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3Mus
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.3.1
De aangetroffen chats
Op 18 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 2 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 6] : “wie zoek je” en “wat staat op (…) hoofd sir !!”. [medeverdachte 6] antwoordt dat hij “70 de hoofd geeft” met “onze yzers en fietsen”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘70 de hoofd’ € 70.000,- per liquidatie wordt bedoeld en dat met ‘yzers’ en ‘fietsen’ vuurwapens en auto’s worden bedoeld. [medeverdachte 5] antwoordt aan [medeverdachte 6] dat hij de service van de organisatie goed vindt. Verder wordt nog besproken dat [medeverdachte 5] “niets aan vijanden verkoopt alleen de dood. Alleen de dood” en dat hij “wist dat er oorlogskast was”, waarop [medeverdachte 6] antwoordt dat “die kast leeg moet op hun allemaal” en dat de kas(t) “nog laaaaaaang niet leeg is”. [medeverdachte 6] noemt dat ze “ratten moeten bestrijden broer” en vraagt “we zijn 1 team toch sir ?”. [medeverdachte 5] antwoordt hierop: “Jaaa” en “Meer dan 1”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] via de chat verder aan het verkennen zijn wat zij voor elkaar kunnen betekenen en dat het daarbij om het liquideren van personen gaat. Ook leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] daarbij zorgt dat er vuurwapens en auto’s beschikbaar zijn en dat hij geld in het vooruitzicht stelt. Uit het chatgesprek van 19 februari 2017 tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] blijkt dat een ‘soldaat’ van [medeverdachte 5] ook daadwerkelijk een ‘yzer’ bij [medeverdachte 6] heeft opgehaald. [medeverdachte 5] geeft hiervan een ontvangstbevestiging aan [medeverdachte 6] .
In het vervolg van het chatgesprek van 18 februari 2017 worden door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] personen besproken die worden gezocht. Eén van die personen wordt “ [slachtoffer 22] ”, “ [slachtoffer 22] ” of “ [slachtoffer 22] ” genoemd. Deze persoon zou rijden in een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] . Uit de politiesystemen blijkt dat [slachtoffer 22] in 2017 meermalen in een auto met dit kenteken is gecontroleerd. [medeverdachte 5] vraagt aan [medeverdachte 6] of hij “ [slachtoffer 22] wil”. [medeverdachte 6] antwoordt hierop met “Ja graag!”. [medeverdachte 5] vraagt vervolgens voor “hoeveel” en zegt dat ‘ [slachtoffer 22] ’ “heeel dichtbij is” en “zeg met wat je met hem wilt en de prijs kan komende week”. [medeverdachte 6] antwoordt “Laats wou hem lokken maar ging mis hij kwam met gepantserde wagen en nog aanhang met andere auto’s en die head was alleen hij zou ook zelf rijden!”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘head’ schutter wordt bedoeld. [medeverdachte 6] noemt vervolgens de prijs waar [medeverdachte 5] om vraagt: “Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”. [medeverdachte 5] antwoordt: “Ok”, “Maak er werk van” en “Ik hou je op de hoogte”. [medeverdachte 6] geeft nog mee dat het ook top is als [medeverdachte 5] hem in de fiets kan verbranden.
Op 19 februari 2017 overdag en aan het begin van de avond stuurt [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 5] een aantal berichten van ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] , door, al dan niet eerst doorgestuurd van het account ‘ [PGP gebruikersnaam B 3] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . Deze berichten luiden: “ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] [02/19/2017 @ FW: [PGP gebruikersnaam B 3] 15.20] En sir fiets in de fik met die hond erin beste geen fouten sir ”, “ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] [02/19/2017 @ 15.52] Hahahaha ok heel sterk bro mensen naar ons hart zijn dit” en “ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] [02/19/2017 @ 15.51] Laat m aub vndg slapen zou mooi zijn”. [medeverdachte 6] stuurt naar [medeverdachte 5] dat “iedereen jullie begint te mogen broer is alleen maar goed teken!”. Een paar uur later vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 6] “Bro hoe bgaat t met [slachtoffer 22] hou me op de hoogte zien ze m vndg”. [medeverdachte 6] heeft dit doorgestuurd naar [medeverdachte 5] . Als [medeverdachte 5] hierop stuurt dat ze “al goed contact met degene die mee gaat helpen” hebben en dat “hij hem nu in positie moet zetten” antwoordt de persoon die vermoedelijk [B] is via de accounts van [verdachte] en [medeverdachte 6] “Met gods wil sir whoooooooppppp (…) ooooooooooooooooppppp dat wil ik horen whoooppppppp whooooppppp Jij ook bedankt bro!”. Om 23.47 uur laat [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 6] weten dat “hij er vandaag niet was”, dat “de mensen die hem rijden en thuiszetten ons gaan seinen” en “dus nog heel even geduld iedereen staat klaar”. [medeverdachte 5] laat [medeverdachte 6] weten dat hij naar huis gaat, maar dat hij er “morgen weer op is”, “hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 22] ) zit al in de net… nu timeren” en “je voelt me.deze gaat nergens dan naar boven”.
De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 6] als [verdachte] betrokken zijn bij de opdracht aan [medeverdachte 5] tot het liquideren van [slachtoffer 22] en dat [medeverdachte 5] aan beiden verslag uitbrengt over de voortgang.
4.3.3.2
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen onder meer af dat [medeverdachte 5] is uitgelokt tot het liquideren van [slachtoffer 22] doordat aan hem berichten zijn gestuurd waarin informatie over [slachtoffer 22] wordt gedeeld. De rechtbank overweegt over de strafbare betrokkenheid van [verdachte] het volgende.
[verdachte] heeft in een reeks chatberichten tussen hem en [medeverdachte 6] , die onmiskenbaar over uit te voeren liquidaties gingen, gevraagd naar de voortgang van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 22] , berichten van de opdrachtgever, vermoedelijk [B] doorgestuurd en aanwijzingen met betrekking tot deze voorgenomen liquidatie doorgegeven aan [medeverdachte 6] . De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 6] schuldig heeft gemaakt aan deze uitlokking. [medeverdachte 6] heeft immers in een reeks chatberichten tussen hem en [medeverdachte 5] laten weten dat hij [slachtoffer 22] wilde, daarbij ook de prijs voor deze voorgenomen liquidatie genoemd aan [medeverdachte 5] en duidelijk gemaakt wanneer hij wilde dat de liquidatie plaats zou vinden. Bovendien heeft iemand namens [medeverdachte 5] een wapen ten behoeve van de liquidatie bij [medeverdachte 6] gehaald. Ook heeft [medeverdachte 6] voornoemde berichten van [verdachte] doorgezonden aan [medeverdachte 5] . De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in deze fase van de samenwerking de communicatie tussen vermoedelijk [B] en [medeverdachte 5] nog niet rechtstreeks plaatsvond maar verliep via [verdachte] en [medeverdachte 6] , zodat [verdachte] en [medeverdachte 6] een belangrijke schakel waren in het contact met de opdrachtgever. Op grond daarvan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] en vermoedelijk [B] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Door de verdediging van [verdachte] is aangevoerd dat – voor zover de genoemde berichten al aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven – daaruit niet kan volgen dat hij de moord op [slachtoffer 22] (mede) heeft uitgelokt. Daartoe zou zijn bijdrage te gering zijn en bovendien zou [medeverdachte 5] al zijn uitgelokt door ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ op het moment dat de berichten die aan [verdachte] worden toegeschreven zouden zijn verzonden. De rechtbank verwerpt dit verweer. De berichten van [verdachte] zoals die uit de gebruikte bewijsmiddelen blijken, dragen significant bij aan de uitlokking van [medeverdachte 5] , zij bevatten immers aanwijzingen met betrekking tot het tijdstip en de wijze waarop de liquidatie moet plaatsvinden. Tenslotte overweegt de rechtbank dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat de berichten die door de rechtbank aan [verdachte] worden toegeschreven niet van zijn hand zouden zijn dan wel niet door hem zouden zijn doorgezonden. De verdediging heeft haar stelling dat de berichten mogelijk achteraf zijn aangepast door derden niet onderbouwd.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] evident sprake is geweest van voorbedachte raad. Nu de moord destijds niet is uitgevoerd, acht de rechtbank op grond van het bovenstaande het tenlastegelegde medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord op [slachtoffer 22] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Omdat in strafrechtelijke zin geen sprake is geweest van een begin van uitvoering van de liquidatie, geldt dat de voor deze varianten van de tenlastelegging vereiste poging tot moord niet bewezenverklaard kan worden.
4.3.4Barbera
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] voor dit deelonderzoek buiten beschouwing zal laten. De verweren die de verdediging op dat punt heeft gevoerd, kunnen daarom onbesproken blijven.
4.3.4.1
Uitlokken van de liquidatie
Op 6 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 5] of ‘ze die man in [plaats] willen doen’. [medeverdachte 5] antwoordt hierop bevestigend. [verdachte] geeft [medeverdachte 5] te kennen dat hij het op gaat zetten. [medeverdachte 5] laat aan [verdachte] weten dat ze klaar staan.
Het eerste PGP-chatgesprek waaraan [medeverdachte 6] deelneemt dateert van 9 maart 2017 om 21.42 uur, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] is mislukt. De rechtbank leidt uit de inhoud van deze chats en uit de inhoud van nadien gevoerde chats af dat [medeverdachte 6] samen met [verdachte] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat vanaf 9 maart 2017 om 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 6] op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . [medeverdachte 6] zegt tegen [medeverdachte 5] dat het niet mis mag gaan. [medeverdachte 5] antwoordt hierop dat [medeverdachte 6] ‘ [verdachte] ’ het moet laten uitleggen. [medeverdachte 5] stuurt vervolgens naar [verdachte] dat hij het ‘ [medeverdachte 6] ’ moet uitleggen. [medeverdachte 5] laat nog wel aan [medeverdachte 6] weten dat hij vindt dat de ‘tata’ het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl ‘jullie’ hem betalen. [medeverdachte 5] geeft vervolgens aan naar de ‘heads’ te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [medeverdachte 5] aan [verdachte] wat hij de ‘heads’ kan zeggen. [verdachte] antwoordt hierop dat er morgen wat ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld) wordt gestuurd voor de moeite en dat [medeverdachte 5] dat dan met [verdachte] kan delen. [medeverdachte 5] vindt dit goed. In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 6] wat het adres is. [medeverdachte 6] antwoordt hierop “ [straat] kruising [straat] ”. [medeverdachte 5] zegt tegen [medeverdachte 6] dat hij iemand stuurt en geeft vervolgens dat adres aan [N] door. [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 5] of het klopt dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ 35 heeft afgesproken. [medeverdachte 5] antwoordt hierop “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [medeverdachte 5] laat aan [medeverdachte 6] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 6] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [N] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [straat] te [plaats] gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 6] of [medeverdachte 6] het redelijk vindt. [medeverdachte 6] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!” Vervolgens antwoordt [medeverdachte 5] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000.- aan [medeverdachte 5] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 6] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [medeverdachte 5] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [verdachte] en [medeverdachte 6] gezamenlijk [medeverdachte 5] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [medeverdachte 5] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit hetgeen de rechtbank hierna overweegt met betrekking tot de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [medeverdachte 5] is verteld wat de verblijfplaats van het slachtoffer zou zijn op het moment van de voorgenomen liquidatie, dat het over een Marokkaanse man uit [plaats] gaat die [slachtoffer 10] heet, die lang en kaal is en die in een auto van het merk Mazda rijdt.
4.3.4.2
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 10] , ‘ [plaats] ’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 10] . [slachtoffer 10] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 meter lang. [slachtoffer 10] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt al jaren in verband gebracht met de handel in harddrugs. De rechtbank leidt op basis van het voorgaande af dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 10] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was.
4.3.4.3
Plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 18] gevraagd wat het adres is van café [café 1] en of dit café nog open is voor publiek of dat het dicht is. Café [café 1] was gelegen aan de [adres] te [plaats] . In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling [plaats] van [motorclub] gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [medeverdachte 5] contact met [medeverdachte 2] (die geen verdachte is in dit onderzoek). Om 19.33 uur laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] weten dat hij thuis is op de [adres] te [plaats] en dat dat vlakbij het café is. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 5] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [medeverdachte 5] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 5] of hij al wat weet. [medeverdachte 5] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [medeverdachte 2] moet wachten. Daarna vinden er nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen plaats tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] . Daarvan is de inhoud niet bekend geworden.
Uit de hierna te noemen chatberichten tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] blijkt dat het beoogde doelwit ook bij een café zou komen. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoelding was dat [slachtoffer 10] op de avond van 9 maart 2017 in of in de nabijheid van café [café 1] te [plaats] zou worden geliquideerd.
4.3.4.4
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
4.3.4.4
Gebruik van de PGP-telefoon door [medeverdachte 5]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [medeverdachte 5] en [verdachte] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets te gebeuren staat. [verdachte] stuurt namelijk een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’, vermoedelijk [B] , door met de inhoud “ [PGP gebruikersnaam B 1] , het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [verdachte] aan [medeverdachte 5] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘ [PGP-account] ’ via PGP-account ‘ [PGP-account] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’ via [verdachte] aan [medeverdachte 5] weten dat hij om 9 uur exact naar binnen loopt. ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’ zegt daarover “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 5] dat ze ready moeten staan. De rechtbank leidt uit de inhoud van de berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘ [PGP-account] ’ het doelwit is dat om 9 uur ergens zou komen en dat vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [medeverdachte 5] in de minuten daarna meermalen aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij meermalen vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [verdachte] benadrukt daarop dat ‘ [PGP-account] ’ heeft aangegeven dat hij exact 21 uur naar binnen loopt, dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [medeverdachte 5] noemt dat er ‘popo’ (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [verdachte] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘ [PGP-account] ’ via ‘ [PGP-account] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’ via [verdachte] dat de “tent gesloten is”. [verdachte] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 5] : “ [PGP gebruikersnaam B 1] die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [medeverdachte 5] van [verdachte] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ (de rechtbank begrijpt: auto) staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [verdachte] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken “want man gaat [bijnaam medeverdachte 12] 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘ [PGP-account] ’ via ‘ [PGP-account] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’ via [verdachte] naar [medeverdachte 5] “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt de rechtbank af dat het kennelijk niet gelukt is om deze persoon te liquideren. Ook na dit moment heeft [medeverdachte 5] nog contact met [verdachte] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [medeverdachte 5] aangetroffen filmpjes van PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 6] met [medeverdachte 5] gaat chatten.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat [medeverdachte 5] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om gebruikt te worden bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] , te weten het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
4.3.4.4.2
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 5] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [verdachte] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [medeverdachte 9] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur, 20.52 uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [medeverdachte 9] aan op de mast [adres] in [plaats] .
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [verdachte] om 21.08 uur “Stuur is foto van ingang van cafe”. [medeverdachte 5] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] aangehouden. [medeverdachte 10] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. De Caddy is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen voor de mislukte liquidatie van [slachtoffer 10] , in [plaats] gestolen. In het navigatiesysteem van deze Caddy stond het adres [straat] de [plaats] . De eigenaar heeft verklaard dit adres als enige van de adressen niet te hebben ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] WhatsApp-contact met elkaar en gaat het erover of [medeverdachte 9] een sleutel aan [medeverdachte 10] heeft gegeven. [medeverdachte 10] geeft aan de sleutel te hebben. [medeverdachte 9] noemt nog dat als [medeverdachte 10] ernaar gevraagd wordt, hij moet zeggen dat [medeverdachte 9] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de bestelbus.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 10] appt om 10.09 uur naar [medeverdachte 9] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] weten dat [medeverdachte 10] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [medeverdachte 9] toe moet komen. Om 18.35 uur straalde een toestel van [medeverdachte 10] aan op de mast aan de [adres] te [plaats] . Zoals eerder genoemd, straalde een telefoon van [medeverdachte 9] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 10] aan op de mast [adres] te [plaats] . Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [medeverdachte 5] aan de [adres] te [plaats] .
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [café 1] hebben bevonden. De verdediging van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] heeft gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden . In dat verband hebben zij mede aangevoerd dat [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] ook op andere avonden in de betreffende periode in [plaats] waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in [plaats] waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
De rechtbank acht op basis van de telecomgegevens met betrekking tot (het tijdstip van) de contacten tussen [medeverdachte 9] en [medeverdachte 5] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de bestelbus en het feit dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] de avond na de mislukte liquidatie samen naar [medeverdachte 5] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in [plaats] waren, voldoende aannemelijk dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in [plaats] waren, is gelet op het overige belastende bewijsmateriaal niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] de beoogde schutters zouden zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 10] en dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] eerder genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . De rechtbank heeft daarbij gelet op het gegeven dat [medeverdachte 5] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [verdachte] en later ook [medeverdachte 6] over de uitvoering van de liquidatie en dat [medeverdachte 5] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [medeverdachte 9] .
4.3.4.5
Alternatief scenario
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachten moeten worden vrijgesproken omdat de inhoud van de PGP-chats niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken, wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank zal de daartoe strekkende verweren daarom verder onbesproken laten.
4.3.4.6
De rol van verdachten [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10]
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich in [plaats] bevonden ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 10] van het leven te beroven. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij al tot een strafbaar begin van uitvoering waren gekomen. De rechtbank zal [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] daarom vrijspreken van alle feiten waarbij een pogingsvariant ten laste is gelegd.
De rechtbank acht op basis van het bovenstaande wel wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Nu de moord destijds niet is uitgevoerd, kan voor [medeverdachte 6] en [verdachte] wettig en overtuigend worden bewezen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van poging tot uitlokking van medeplegen van moord. Uit het voorgaande volgt immers ook dat er bij [verdachte] , net zoals bij [medeverdachte 6] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] evident sprake is geweest van voorbedachte raad. Uit het dossier blijkt dat er sprake was van een samenwerkingsverband tussen de criminele organisatie van [medeverdachte 5] en de criminele organisatie van vermoedelijk [B] , waarbij [medeverdachte 5] in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [B] liquidaties uitvoerde en waarbij [medeverdachte 6] en [verdachte] voor [medeverdachte 5] als contactpersoon van die organisatie optraden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de bewijsmiddelen zoals besproken bij de het lidmaatschap van de criminele organisatie. Het dossier bevat geen aanknopingspunt voor het oordeel dat in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken [medeverdachte 6] en [verdachte] in deze zaak voor zichzelf hebben gehandeld. De rechtbank wijst hiervoor op de deelname aan de chats van 9 maart 2017 door ‘ [PGP gebruikersnaam B 2] ’, vermoedelijk [B] . De rechtbank heeft daarbij overwogen dat in deze fase van de samenwerking de communicatie tussen vermoedelijk [B] en [medeverdachte 5] nog niet rechtstreeks plaatsvond maar verliep via [verdachte] en [medeverdachte 6] , zodat [verdachte] en [medeverdachte 6] een belangrijke schakel waren in het contact met de opdrachtgever. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 6] en [verdachte] met vermoedelijk [B] , waarbij de bijdragen van [medeverdachte 6] en [verdachte] van voldoende gewicht zijn geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
4.3.5Arford
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.5.1
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’, veredeld als [medeverdachte 6] plaats. [medeverdachte 6] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [straat] 90. Op een harde schijf die onder [medeverdachte 5] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres, waar zijn vriendin en kind woonden, komt de politie bij [slachtoffer 11] die zichzelf op één van de door [medeverdachte 6] gestuurde foto’s herkent. Ook zijn vriend [slachtoffer 12] herkent zichzelf op één van de twee foto’s. [medeverdachte 6] geeft [medeverdachte 5] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [straat] de [straat] in na [straat] , dan verder na [straat] , komt vanaf de [straat] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”,, “hij traint ook bij die [sportschool 2] bij [straat] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur”, “weet ook waar ze eten in […] , tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 11] herkent zichzelf in deze informatie en zowel [slachtoffer 11] als [slachtoffer 12] geven aan dat er maar één persoon is die al deze informatie kende, namelijk een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’ noemen. [slachtoffer 11] wijst [medeverdachte 6] op een foto aan als de persoon die hij kent als ‘ [bijnaam medeverdachte 6] ’.
[medeverdachte 6] laat aan [medeverdachte 5] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [medeverdachte 5] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 6] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [medeverdachte 5] “hem pakken”. [medeverdachte 5] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 6] tipt nog dat ze “in die hoofdstraat tegen over [sportschool 2] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 6] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] uitzet, daarover inlichtingen aan [medeverdachte 5] verschaft en hier een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] weten dat als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen [bijnaam medeverdachte 12] klaar moet zijn”. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog” en hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [medeverdachte 5] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ en heeft hij het over een Clio.
4.3.5.2
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] bij de ingang van het [locatie] aan de [straat] tegenover de [sportschool 2] aan de [straat] aangetroffen. Zij hielden zich daar enige tijd op en waren met elkaar aan het praten. Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens aangehouden. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 10] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelbus. In deze bestelbus bevonden zich meerdere wapens, namelijk twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op één van de pistolen paste, munitie voor de aanvalsgeweren en voor de pistolen en een bivakmuts. Op een deel van deze goederen is het DNA van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [medeverdachte 11] . Door de kroongetuige is verklaard dat leden van [motorclub] wapens in tv’s verstopten. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 9] is er een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met [medeverdachte 5] . Ook vlak voor de aanhouding zijn er nog berichten gewisseld met [medeverdachte 5] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [medeverdachte 5] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen de dag ervoor van [medeverdachte 6] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn aangetroffen precies de plek is die [medeverdachte 6] in de chat met [medeverdachte 5] noemt als plek waar hij moet staan.
4.3.5.3
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair medeplegen poging tot moord en subsidiair het uitlokken van medeplegen poging tot moord tenlastegelegd. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake kan zijn van een strafbare poging als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die
directwas gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] werden aangehouden was van dergelijke handelingen nog geen sprake. Dit betekent dat er geen sprake is van een strafbare poging. De rechtbank spreekt [verdachte] daarom vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde, zoals ook gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de verdediging.
Meer subsidiair is aan [verdachte] tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot het uitlokken van het medeplegen van moord. De rechtbank stelt vast dat het dossier een aanwijzing bevat dat [verdachte] op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] . Dat is op zichzelf echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen voor de tenlastegelegde uitlokking. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] zich – al dan niet in vereniging – schuldig heeft gemaakt aan de uitlokkingshandelingen zoals die aan hem zijn tenlastegelegd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde, zoals ook gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de verdediging.
Nog meer meer subsidiair wordt [verdachte] verweten dat hij de voorbereiding van de moorden heeft uitgelokt en meest subsidiair wordt hem verweten dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht. Ook voor die feiten is in het dossier geen bewijs aanwezig. De rechtbank zal [verdachte] ook daarvan vrijspreken.
4.3.6Charlie17
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.6.1
Liquidatie van [slachtoffer 15]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 15] op een parkeerplaats bij de [sportschool 2] in [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.6.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 15] onder meer verklaard dat hij in de middag van 17 april 2017 samen met zijn vader [A] een afspraak heeft gehad met [medeverdachte 5] bij het [hotel] op de [straat] te [plaats] waar zij hebben geluncht. Gedurende deze afspraak is ook [medeverdachte 12] verschenen en zijn [medeverdachte 12] en [medeverdachte 5] apart gaan zitten. Na de lunch heeft [A] op verzoek van [medeverdachte 5] bij vertrek een tas aangepakt van [medeverdachte 12] met daarin een kalasjnikov. Hierna heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] teruggereden naar [plaats] , [A] reed hier vervolgens met het wapen in de auto achteraan en [medeverdachte 12] is toen eveneens vertrokken. Aangekomen in [plaats] bij de verblijfplaats van [medeverdachte 5] heeft [medeverdachte 5] de tas uit de auto van [A] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn [medeverdachte 1] en [A] vertrokken en is [medeverdachte 5] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. Bij het uitrijden van de straat zag [medeverdachte 1] [medeverdachte 12] aan komen rijden in de richting van [medeverdachte 5] in een grijze stationwagen.
Op de avond van 17 april 2017 was [medeverdachte 1] onderweg met [E] en ontving hij een bericht van [medeverdachte 5] met het verzoek om [medeverdachte 5] en zijn vrouw op te halen. Het betreffende adres werd nog niet gedeeld en [medeverdachte 1] werd verzocht te wachten in de buurt waar hij op dat moment reed. [medeverdachte 1] besloot daarop te wachten bij een Esso-tankstation gelegen aan de [adres] in [plaats] . Uiteindelijk kreeg [medeverdachte 1] het adres [adres] te [plaats] door en is hij daar samen met [E] naartoe gereden. Eenmaal aangekomen kreeg [medeverdachte 1] het verzoek om zijn lichten aan te zetten en op dat moment kwamen niet [medeverdachte 5] en zijn vrouw maar drie mannen in het zwart gekleed aangerend. Van hen herkende [medeverdachte 1] [medeverdachte 12] van de club en [medeverdachte 13] als het neefje van [medeverdachte 12] . De derde man herkende hij niet. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [medeverdachte 12] reed [medeverdachte 1] naar [plaats] . Tijdens de rit hoorde [medeverdachte 1] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [medeverdachte 1] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [medeverdachte 12] in [plaats] en heeft [medeverdachte 5] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [medeverdachte 1] te horen dat hij de volgende dag bij [medeverdachte 5] in [plaats] langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [medeverdachte 1] in [plaats] waar hij van [medeverdachte 5] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 15] bij de [sportschool 2] heeft opgehaald, waarvoor hij van [medeverdachte 5] € 500,- kreeg. [medeverdachte 5] vertelde [medeverdachte 1] dat [B] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [medeverdachte 5] in [plaats] waar zij [medeverdachte 12] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] elkaar omhelsd en hebben zij gevierd dat de liquidatie was gelukt. [medeverdachte 12] heeft daarbij in bijzijn van [medeverdachte 1] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto klem gereden, zijn uitgestapt en hebben vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant geschoten. [medeverdachte 12] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 15] al door de eerste handelingen dood was, omdat hij door zijn hoofd was geschoten en zijn hersenen eruit lagen. Hierop waren zij weggereden. [medeverdachte 1] heeft daarbij van [medeverdachte 12] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [medeverdachte 12] of [medeverdachte 13] , de chauffeur was. [medeverdachte 12] heeft verder tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de vluchtauto was afgebroken.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij op een later moment de Peugeot 308, die weer later bij de liquidatie in [plaats] is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [medeverdachte 12] heeft gestald. [medeverdachte 12] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.6.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.6.3.1
Ontmoeting [straat] te [plaats] en verplaatsing naar [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] blijkt dat hij in de middag van 17 april 2017 heeft verbleven in de omgeving van de [straat] te [plaats] . Uit de bankafschriften van [A] blijkt dat hij die middag om 16.02 uur een bedrag van € 90,25 heeft betaald bij het [hotel] aan de [straat] . Hieruit leidt de rechtbank af dat hij in gezelschap bij het [hotel] te [plaats] heeft verbleven. Vervolgens valt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [A] af te leiden dat [A] vanuit [plaats] naar [plaats] is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres [adres] te [plaats] van [medeverdachte 5] .
4.3.6.3.2
Het wachten van [medeverdachte 1] en [E] bij het tankstation
De rechtbank leidt uit zowel de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] als van het telefoonnummer van [E] af dat zij tussen 22.59 uur en 23.22 uur verbleven op het door [medeverdachte 1] aangewezen parkeerterrein van tankstation Esso aan de [adres] te [plaats] . De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de verklaringen van [E] over deze avond.
4.3.6.3.3
De liquidatie van [slachtoffer 15]
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat zij heeft waargenomen dat de Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donker getinte mannen, achteruit reed richting de [straat] . Nadat [getuige 1] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een ander voertuig staan. Dit betrof een Citroën. De Peugeot stond dusdanig achter de Citroën dat deze nooit achteruit weg had kunnen rijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in de auto zijn gestapt waarna de auto snel wegreed. Hieruit leidt de rechtbank af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie, namelijk twee mannen buiten de auto en de chauffeur in de auto.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 van [slachtoffer 15] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62x39mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 15] door de kogels die op hem zijn afgevuurd een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich deels buiten zijn schedel bevonden.
Het voorgaande betreft informatie die niet door het onderzoeksteam naar buiten is gebracht en waarover geen informatie in de media is verschenen. Dit betekent dat [medeverdachte 1] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over daderwetenschap die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die wordt bevestigd door voornoemde onderzoeksbevindingen.
4.3.6.3.4
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] . In dit gesprek stuurt [verdachte] een bericht door van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGP-chatgesprek van 18 april 2017 om 02:24 uur tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] stuurt [medeverdachte 5] [verdachte] een tweetal afbeeldingen, waarop [verdachte] reageert met: “Ok sterk broers hahahha. Ben trots op jullie” en “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “hahahahaha wat hoofd” leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over het ernstig letsel dat [slachtoffer 15] heeft opgelopen door zijn schedelperforatie en dat deze berichten dus betrekking hebben op de moord op [slachtoffer 15] . De rechtbank concludeert uit deze berichten in onderling verband en samenhang bezien dat ‘pap’ ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord zal worden betaald.
4.3.6.3.5
Het ophalen en afzetten van de schutters door [medeverdachte 1] en [E]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat de telefoon, nadat hij tussen 22.59 uur en 23.22 uur bij het tankstation in [plaats] heeft verbleven, rond 23.53 uur aanstraalde in [plaats] , Zuid-Holland, en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation in [plaats] aanstraalde. Het adres waar [medeverdachte 12] woont in [plaats] valt binnen het bereik van dit station.
Verder verklaart getuige [E] dat hij samen met [medeverdachte 1] was toen [medeverdachte 1] een bericht kreeg van ‘ [bijnaam medeverdachte 5] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ), waarin [medeverdachte 1] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt bij [plaats] en [plaats] bij appartementencomplexen. Dit betroffen jongens die [medeverdachte 1] zou kennen van de club. [medeverdachte 1] en [E] hebben de jongens vervolgens afgezet in [plaats] bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 5] gewezen heeft op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [E] , constateert de rechtbank dat [E] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern gelijkluidend aan [medeverdachte 1] verklaart. Dit terwijl [E] en [medeverdachte 1] ten tijde van de verklaringen van [E] geen vrienden meer waren en [E] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Tevens wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de hiervoor onder 4.3.8.3.2 genoemde historische verkeersgegevens.
4.3.6.3.6
Het op de hoogte worden gebracht door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] in [plaats] en [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 april 2017 in de middag in [plaats] is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [medeverdachte 1] verschillende zendmasten aan in [plaats] , waaronder een zendmast op het [adres] te [plaats] . Het verblijfadres van [medeverdachte 5] aan de [adres] te [plaats] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast op het [adres] . Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer verplaatste via [plaats] naar [plaats] en dat het daar om 15.06 uur en 15.14 uur de zendmast op de [adres] te [plaats] aanstraalde. Het verblijfadres [adres] te [plaats] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast [adres] .
In zijn eerste kluisverklaring heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] in [plaats] heeft gezien die middag, maar later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in [plaats] is geweest, een andere vaste verblijfplaats van [medeverdachte 5] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in [plaats] aanstraalde, heeft hij ook op de terechtzitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in [plaats] was. De rechtbank ziet deze discrepantie, maar deze maakt naar haar oordeel niet dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] zodanig wordt ondergraven dat deze niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij op veel momenten met [medeverdachte 5] heeft rondgelopen in [plaats] en in [plaats] en dat hij soms moeite heeft om tijd en plaats te duiden. De verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen tijdens die ontmoeting is besproken betreft bovendien daderinformatie die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen zoals de verklaringen van getuige [getuige 1] en de forensische onderzoeksgegevens, genoemd onder 4.3.6.3.3.
4.3.6.3.7
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen op de [adres] in [plaats] . Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [adres] te [plaats] . Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat de Peugeot 308 met kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd ter hoogte van de [straat] [plaats] , richting de A12. De [straat] bevindt zich in de directe omgeving van de [straat] te [plaats] , alwaar om 17.15 uur de telefoon van [A] een zendmast heeft aangestraald.
De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij bij het wegrijden bij [medeverdachte 5] [medeverdachte 12] in een grijze stationwagen heeft aan zien komen rijden in de richting van [medeverdachte 5] . Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur een Renault Clio aangetroffen, brandend en zonder kentekenplaten. Aan dit voertuig behoort het kenteken [kenteken] toe. Het voertuig dat op 12 april 2017 werd gestolen, werd aangetroffen op de [adres] te [plaats] . Deze locatie ligt eveneens op minder dan een kilometer afstand van de [adres] te [plaats] . Door de forensische opsporing is vervolgens onderzoek gedaan naar de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is getrokken, is slechts een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook was zichtbaar op de sleutelkaart aangetroffen in de Renault Clio met kenteken [kenteken] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen [medeverdachte 12] hem had verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was er een vervoersprobleem ontstaan en heeft [medeverdachte 5] [medeverdachte 1] opgeroepen om stand-by te staan, waarna [medeverdachte 1] de mannen heeft opgehaald in [plaats] .
4.3.6.3.8
Connectie [medeverdachte 5] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13]
Begin april 2017 vraagt [medeverdachte 5] via WhatsApp aan [medeverdachte 12] om de hele dag paraat te zijn en [medeverdachte 12] zegt dat hij wacht op zijn kans. De rechtbank leest dit bericht in de context van de aanhouding van [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [medeverdachte 5] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en daarbij een beroep kon doen op [medeverdachte 12] die hij al kende vanuit de [naam 3] . [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van de liquidatieklussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [medeverdachte 5]
.Voorts zijn [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] in de tenlastegelegde periode al [bijnaam 2] tijd goede bekenden van elkaar en noemt [medeverdachte 12] zijn broertje
.
4.3.6.4
De rol van [verdachte]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de moord op [slachtoffer 15] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de feitelijke uitvoerders van de moord dat sprake is van medeplegen. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Wel blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van uitlokking van medeplegen van de moord op [slachtoffer 15] . Zoals hiervoor overwogen kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 15] uit de criminele organisatie van vermoedelijk [B] , waar [verdachte] blijkens de bewijsmiddelen deel van uitmaakte. Hoewel [verdachte] heeft gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer 15] en dat hij vanaf half april 2017 geen gebruik meer heeft gemaakt van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ heeft de rechtbank vastgesteld dat dit PGP-account ook in de hier van belang zijnde periode tussen 1 en 18 april 2017 in gebruik is geweest bij [verdachte] . De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen is overwogen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties). De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en vermoedelijk [B] .
Hoewel de PGP-berichten van [verdachte] en [medeverdachte 5] op 17 en 18 april 2017 steeds berichten betreffen die na de liquidatie zijn uitgewisseld, blijkt uit de berichten dat [verdachte] precies weet waar het over gaat. Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder de deelonderzoeken Mus en Barbera blijkt dat de opdrachten en communicatie vanuit vermoedelijk [B] in die periode enkel nog via [verdachte] (en [medeverdachte 6] ), en dus niet rechtstreeks met vermoedelijk [B] zelf, verliepen. Dit was ook het geval met de berichten van 17 en 18 april 2017. Hieruit leidt de rechtbank af dat ook de daaraan voorafgaande opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 15] door of via [verdachte] moet zijn doorgegeven aan [medeverdachte 5] . De rechtbank ziet hiervoor ook aanknopingspunten in de hiervoor genoemde chat van 18 april 2017 waar [verdachte] dezelfde nacht al een nieuw slachtoffer op het oog heeft en vraagt of [medeverdachte 5] daarvoor nog tijd heeft. Nu de beloning voor de liquidatie ook door [verdachte] wordt uitbetaald is zijn bijdrage aan de uitlokking ook van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen van uitlokking te rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] evident sprake is geweest van voorbedachte raad.
4.3.7Gezicht
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.7.1 28
28 juni 2017
4.3.7.1 28
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over het voornemen om een pand te beschieten met een raketwerper onder meer het volgende verklaard. Een dag voor de beschieting heeft hij [medeverdachte 5] opgehaald in [plaats] . [medeverdachte 1] heeft toen van [medeverdachte 5] begrepen dat hij samen met [medeverdachte 5] ter voorverkenning naar [plaats] moest rijden, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [medeverdachte 5] had van [B] de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [medeverdachte 5] de woning gelegen aan de [adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [medeverdachte 1] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper overhandigen aan de uitvoerders. Op de dag van deze voorgenomen beschieting bleek dat één van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te weinig vond, waarna [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar [plaats] gereden en [medeverdachte 1] heeft de uitvoerder de woning getoond. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om de raketwerper af te vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen om te schieten afgebroken en zijn [medeverdachte 1] en de schutter weggereden.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in [plaats] in opdracht van [medeverdachte 5] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van [B] .
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.7.1.2
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.7.1.2.1
De voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] , blijkt dat [verdachte] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [B] . In dit doorgestuurde bericht wordt aan [medeverdachte 5] doorgegeven dat het een aardige donkere straat met bomen betreft en dat je daar kan komen via [plaats] en via de afslag [plaats] op de A12.
Op een onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen harde schijf is een routebeschrijving aangetroffen van 27 juni 2017 met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] te [plaats] (één van de woningen waar [medeverdachte 5] vaak verbleef) en als eindbestemming de [straat] te [plaats] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in [plaats] heeft bevonden om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [straat] te [plaats] . Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon tot 12.42 uur in [plaats] verbleef. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [straat] te [plaats] om 14.13 uur. De zendmasten op de [straat] te [plaats] en de [straat] te [plaats] bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
4.3.7.1.2.2
Verplaatsen naar de loods aan de [straat] in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 te 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij [plaats] . Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van [plaats] . Uit de gegevens van de onder [medeverdachte 5] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig op 28 juni 2017 omstreeks 14.26 uur van [plaats] naar [plaats] is verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] te [plaats] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] op 28 juni 2017 in de loods in [plaats] is geweest.
4.3.7.1.2.3
Verplaatsen naar [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruik maakte van de zendmast aan de [adres] te [plaats] . Vervolgens verplaatste de telefoon zich via [plaats] , [plaats] en [plaats] naar [plaats] om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] op 28 juni 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden.
4.3.7.1.2.4 ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde camerabeelden van de [adres] te [plaats] blijkt dat er tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is komen rijden.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man zag lopen over de ventweg langs de [straat] te [plaats] . Hij zag dat de man een legergroene buis langs zijn linkerzijde hield met een diameter van ongeveer 10 centimeter. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruit rijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte, waarop de auto snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp wat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka betrof.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur wederom voorbij de [adres] reed.
4.3.7.2 29
29 juni 2017
4.3.7.2 29
Beschieting [adres]
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur, gelegen aan de [adres] , geraakt.
4.3.7.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de beschieting op de [adres] te [plaats] verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in [plaats] hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek eveneens huisnummer [nummer] te hebben, maar bevond zich op de [straat] in [plaats] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens van [medeverdachte 5] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [medeverdachte 1] is vervolgens weer naar [plaats] gereisd en heeft daarbij met een Samsung-telefoon foto’s genomen van de [adres] te [plaats] . Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid in [plaats] met zijn iPhone ook een foto gemaakt van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat. Nadat [medeverdachte 5] , na het zien van de door [medeverdachte 1] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van [B] , werd aan [medeverdachte 5] bevestigd dat de woning aan de [adres] de juiste woning betrof.
De volgende dag heeft [medeverdachte 1] de opdracht van [medeverdachte 5] gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] te [plaats] . Nadat [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] had aangegeven dat hij dat zelf niet wilde doen, is [medeverdachte 5] contact gaan opnemen met [medeverdachte 18] , de president van het chapter [plaats] van [motorclub] . [medeverdachte 18] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter naar voren geschoven, namelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] . Ondertussen had [medeverdachte 1] van [medeverdachte 5] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest, maar met een kalasjnikov, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 2] als schutter zou fungeren en [medeverdachte 16] als back-up wanneer [medeverdachte 2] zou weigeren om te schieten op de woning. [medeverdachte 1] is vervolgens naar [medeverdachte 18] toegereden in [plaats] , heeft daar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in [plaats] gereden. Aldaar hebben ze de Seat Leon gepakt, de telefoons achtergelaten en zijn ze naar [plaats] gereden. Nadat [medeverdachte 1] de juiste woning had aangewezen, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] de auto uitgestapt en heeft [medeverdachte 2] de woning beschoten. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] terug gerend naar de Seat Leon en zijn ze weggereden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] zijn vervolgens naar [plaats] gereden. Nadat ze de auto met het wapen erin in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van [plaats] gelopen en zijn toen bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van de bar heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [medeverdachte 5] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] contact gezocht met hun partners en heeft [medeverdachte 2] geregeld dat ze zijn opgehaald door [F] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] later de Seat Leon in [plaats] heeft opgehaald en dat [medeverdachte 2] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het wapen bleef hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vast zat in de loop.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.7.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.7.2.3.1
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in [plaats] . Blijkens de coördinaten betreft dit de [adres] te [plaats] . Op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in [plaats] is geweest om vast te stellen wat de juiste woning was.
4.3.7.2.3.2
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] blijkt dat [verdachte] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [PGP account] ’. ‘ [PGP account] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] [plaats] ”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over handgranaten.
4.3.7.2.3.3
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , [medeverdachte 16] [telefoonnummer] en [medeverdachte 18] [telefoonnummer] dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. [medeverdachte 2] belde om 18.07 uur uit naar [medeverdachte 16] . Om 15.15 uur belde [medeverdachte 2] uit naar [medeverdachte 18] . Vervolgens belde [medeverdachte 2] om 18.39 uur nogmaals naar [medeverdachte 16] en om 19.00 uur en 19.03 uur tweemaal naar [medeverdachte 18] uit.
4.3.7.2.3.4
Vertrekken vanaf [plaats] naar de loods in [plaats]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [adres] te [plaats] . Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [medeverdachte 1] verplaatste vanaf [plaats] (18.43 uur), via [plaats] (19.59 uur) naar [plaats] (22.00 uur). De telefoon van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] bewoog van [plaats] (19.18 uur), via [plaats] (19.37 uur) en [plaats] (20.07 uur) eveneens naar [plaats] (20.08 uur) en maakte daar tot 21.24 uur gebruik van zendmasten in [plaats] .
Uit screenshots aangetroffen op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 te 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 [plaats] rechts.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met in ieder geval [medeverdachte 2] vanuit [plaats] naar de loods in [plaats] is vertrokken.
4.3.7.2.3.5
Het achterhalen van de telefoons in [plaats]
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast, te weten aan de [adres] te [plaats] . Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek aan de iPhone van [medeverdachte 1] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in [plaats] . Dit was ook zo ten tijde van het schietincident op de [adres] te [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij en in ieder geval [medeverdachte 2] hun telefoon in [plaats] hebben achtergelaten.
4.3.7.2.3.6
Het schieten op de [adres] te [plaats]
Uit de camerabeelden van de [adres] te [plaats] volgt dat er om 22.51 uur over de [straat] een persoon met iets in zijn handen liep. Een tweede persoon liep daarbij achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later waren er lichtflitsen waar te nemen bij de [adres] , waarna beide personen weer terug renden naar waar zij vandaan kwamen.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vier hulzen van het kaliber 7,62x39mm zijn en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47). De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62x39mm.
4.3.7.2.3.7
Vluchten naar [plaats] – Café [café 2]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 5] [telefoonnummer] , [F] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 2] ) en [G] [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 16] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer behoort toe aan [café 2] te [plaats] .
4.3.7.2.3.8
Het ophalen door [F]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [F] [telefoonnummer] blijkt dat het telefoonnummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in [plaats] . Vervolgens straalde het telefoonnummer tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] te [plaats] aan om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [straat] te [plaats] aan te hebben gestraald. Daarnaast is het navigatiesysteem uit de Fiat Panda die in gebruik was bij [F] nader onderzocht. Hieruit volgt dat er twee opvallende locaties zijn aangetroffen, namelijk de [straat] te [plaats] en City Centre [plaats] . Tevens zijn er coördinaten aangetroffen in de TomTom-navigatie en deze coördinaten kwamen uit op de locatie [locatie] in [plaats] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [F] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 1] heeft opgehaald in [plaats] . Het adres [straat] komt overeen met de door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving van de plaats waar ze de auto in [plaats] hebben geparkeerd en waar de auto en het wapen later door [medeverdachte 2] zijn opgehaald.
4.3.7.2.3.9
Onderzoek Kalasjnikov door [medeverdachte 2]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] te [plaats] zijn verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 2] en [F] . Tevens zijn er vier opvallende afbeeldingen aangetroffen. Het betreft twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenzijde van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en lege huls. In het uitwerpmechanisme is een patroon of huls te zien dat/die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov betreft, waarmee doorgaans munitie met het kaliber 7,62x39mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een storing te zien. Er is namelijk een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de voornoemde afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is een houten bruine tafel met een zwarte placemat en de ondergrond daarvan, witte rechthoekige tegels, te zien. Zowel [medeverdachte 1] als [F] herkennen de ondergrond als de woning van de moeder van [F] . [F] herkent ook de tafel en placemat als van haar moeder.
4.3.7.3
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] berichten heeft doorgestuurd van vermoedelijk [B] over de route naar de te beschieten woning in [plaats] en dat hij een bericht heeft doorgestuurd van het PGP-account ‘ [PGP account] ’ waarin wordt aangegeven dat er handgranaten kunnen worden opgehaald op 29 juni 2017 te [plaats] .
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van uitlokking van bedreiging van de bewoners van de [adres] , zoals dat aan hem ten laste is gelegd als feit 4 nog meer meer subsidiair. De rechtbank zal de tenlastelegging verbeterd lezen, in die zin dat daarin
het medeplegen vanuitlokking wordt gelezen, zoals dat ook het geval is bij soortgelijke tenlasteleggingen die zien op uitlokking in het onderzoek Eris. Dat sprake is geweest van bedreiging van de bewoners van de [adres] door dreigend een raketwerper te richten op de woning van de [adres] blijkt uit het volgende. De medeverdachten hadden opzet tot het bedreigen van de bewoners van de [adres] en alleen al de omstandigheid dat deze bewoners zullen vernemen dat abusievelijk op een woning in de directe nabijheid van hun eigen woning is gericht met een raketwerper (terwijl hun eigen woning het eigenlijke doelwit was) kwalificeert als een bedreiging met de dood. Uit dit handelen volgt immers vanzelfsprekend dat de redelijke vrees kan ontstaan op de dood, terwijl ook de aanmerkelijke kans is aanvaard dat deze bedreiging de bewoners van het huis dat eigenlijk doelwit was zou bereiken. Zij waren immers al eerder geconfronteerd met een handgranaat die aan het tuinhek van hun woning was bevestigd en zouden daarom terecht de acties die abusievelijk op het verkeerde huis waren gericht, op hun eigen situatie betrekken. [verdachte] heeft deze bedreiging samen met anderen uitgelokt, waarbij zijn aandeel bestond uit het doorsturen van informatie over het te beschieten pand. Zoals hiervoor overwogen kwam de opdracht voor de beschieting uit de organisatie van vermoedelijk [B] , waar [verdachte] blijkens de bewijsmiddelen deel van uitmaakte. Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder de deelonderzoeken Mus, Barbera en Charlie blijkt dat de opdrachten en communicatie vanuit vermoedelijk [B] in die periode nog niet rechtstreeks vanuit hem maar via [verdachte] verlopen.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd onder feit 5 primair en subsidiair. Niet vastgesteld kan worden dat de medeverdachten opzet hadden (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres] . De bedoeling was immers om een huis te beschieten waarvan het uitgangspunt was dat de bewoners juist
nietthuis zouden zijn. Dit uitgangspunt vindt bevestiging in de omstandigheid dat [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zich onmiddellijk terugtrokken toen bleek dat er wel bewoners thuis waren. Van opzet in voorwaardelijke zin is evenmin sprake. Verdachten gingen uit van een te beschieten huis waarvan de bewoners niet thuis zouden zijn. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in ieder geval niet thuis zijn, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis.
[verdachte] heeft zich met zijn handelen op 28 juni 2017 ook schuldig gemaakt aan het onder feit 6 nog meer meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van uitlokking van openlijke geweldpleging op 29 juni 2017. Dit vloeit rechtstreeks voort uit de omstandigheid dat [verdachte] ook veroordeeld wordt voor het onder feit 4 tenlastegelegde medeplegen van uitlokken van bedreiging en dat de openlijke geweldpleging daarvan van meet af aan onderdeel zou zijn. De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van hetgeen hem onder feit 6 primair, subsidiair en meer subsidiair alsmede onder feit 7 ten laste is gelegd, omdat van al dan niet voorwaardelijk opzet op de dood (of zwaar lichamelijk letsel) niet is gebleken. Van het onder feit 6 nog meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van openlijk geweld zal [verdachte] ook worden vrijgesproken, omdat zijn feitelijk handelen niet kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
4.3.8Breuk
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.8.1
Liquidatie van [slachtoffer 1]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 1] op een parkeerplaats bij station [plaats] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.8.2
Verklaring van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 1] onder meer verklaard dat hij hiervoor door [medeverdachte 5] is benaderd om te fungeren als chauffeur. Van [medeverdachte 5] moest [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] vragen om als schutter op te treden. [medeverdachte 1] heeft hiervoor een wapen (Scorpion) bij de groep van [B] opgehaald. Eerder had [medeverdachte 1] al een Peugeot 308 stationwagen in [plaats] en een Seat Leon in [plaats] opgehaald bij de groep van [B] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (Zastava) opgehaald bij [H] , president van het chapter van [motorclub] in [plaats] . Deze goederen heeft [medeverdachte 1] gestald in de loods aan de [adres] te [plaats] . Dit pand is door [medeverdachte 14] geregeld die toen naast deze loods woonde. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] toestemming aan [medeverdachte 5] heeft gegeven om wapens en auto’s in deze loods te stallen.
Op 4 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] aan [medeverdachte 1] de parkeerplaats van station [plaats] laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 5] foto’s van [slachtoffer 1] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 1] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op 5 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] opgehaald en bevonden zij zich in de middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van station [plaats] . [medeverdachte 1] stond hierbij via de PGP continu in contact met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] stond op zijn beurt in contact met de lokker die [medeverdachte 5] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [medeverdachte 5] stuurde deze informatie vervolgens door naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 1] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [slachtoffer 1] en de lokker waren op 5 juli 2017 vertraagd door een file of een ongeluk. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 1] op de parkeerplaats zou arriveren, heeft [medeverdachte 1] een valse 112-melding gedaan. Dit om onder de liquidatie uit te komen. [medeverdachte 1] heeft foto’s van de politie die ter plaatse kwam gemaakt om aan [medeverdachte 5] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 1] heeft de auto en wapens toen teruggebracht naar de loods in [plaats] en is met [medeverdachte 2] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [medeverdachte 5] via de PGP de druk op [medeverdachte 1] op om te bewerkstelligen dat de liquidatie alsnog zou gebeuren. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [medeverdachte 2] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 5] heeft toen nogmaals de druk opgevoerd en heeft gezegd dat het morgen, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [medeverdachte 5] heeft de Scorpion in de loods in [plaats] gecontroleerd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aan gedaan. Hij is die middag nog naar [medeverdachte 2] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] wederom [medeverdachte 2] opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Daar hebben ze dit keer ook een tweede auto, de Seat, meegenomen. De Peugeot hebben ze in [plaats] geplaatst om als tweede vluchtauto te dienen. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij station [plaats] gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 1] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [medeverdachte 2] is toen uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 1] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [medeverdachte 2] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft opnieuw schoten op hem afgevuurd. [medeverdachte 2] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen. Dit zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn toen vanaf station [plaats] weggereden naar [plaats] , alwaar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [medeverdachte 1] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Seat niet in brand hebben gestoken. Van [plaats] zijn ze vervolgens met de Peugeot terug naar de loods in [plaats] gereden. Daar hebben ze gewacht totdat [medeverdachte 14] thuiskwam. Toen [medeverdachte 1] tegen hem zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [medeverdachte 14] of [slachtoffer 16] was gedaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 16] via [medeverdachte 14] bij [medeverdachte 5] is uitgezet. [medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 14] verteld dat de persoon die hij en [medeverdachte 2] dood hadden moeten schieten niet [slachtoffer 16] maar iemand anders was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens bij [medeverdachte 14] thuis gezeten die hen heeft gekalmeerd na het plegen van de liquidatie. Daar hebben zij gebruik gemaakt van de telefoon van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 2] heeft zijn vriendin, [F] , gebeld om hem op te halen. Zij is later op de avond [medeverdachte 2] vlakbij de loods op komen halen. [medeverdachte 1] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 5] in [plaats] het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] opgehaald. Dit geld werd door [O] , een lid van [motorclub] , op de motor naar [plaats] gebracht, die het had opgehaald in [plaats] . Dit was € 80.000,-. [medeverdachte 1] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [medeverdachte 2] meegekregen en aan hem gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.8.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.8.3.1
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 4 juli 2017 vanuit [plaats] naar [plaats] is gereden. Daar woont de president van het [chapter] chapter van [motorclub] , [H] . [medeverdachte 1] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 1] dat hij na [plaats] is doorgereden naar de loods in [plaats] .
4.3.8.3.2
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij station [plaats] . Daarbij is genoemd dat er een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden.
Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in [plaats] . Naast de Seat lag een jerrycan op de grond.
De Seat is op 21 juni 2017 in [plaats] gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in [plaats] heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij anderhalf uur op [bijnaam 1] heeft moeten wachten toen hij deze auto in [plaats] op is gaan halen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in [plaats] heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni tot en met 29 juni 2017 enkel op 24 en 25 juni 2017 in [plaats] heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde [medeverdachte 1] slechts kort in [plaats] aan en 48 minuten daarna in [plaats] . De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. De rechtbank concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande weg van [plaats] naar [plaats] . Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [medeverdachte 1] een uur en veertien minuten in [plaats] heeft aangestraald. Daarna verplaatst het toestel van [medeverdachte 1] zich naar [plaats] . Rondom deze periode belt [bijnaam 1] naar [medeverdachte 1] en vice versa.
De rechtbank constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [medeverdachte 1] over het ophalen van deze auto in [plaats] en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar [plaats] .
In de Seat werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op de parkeerplaats bij station [plaats] zijn kogels en hulzen aangetroffen. Er werd een wapen- en munitievergelijkendonderzoek met de in [plaats] aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie verschoten is met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is DNA-materiaal aangetroffen van [medeverdachte 5] . Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 5] op 6 juli de Scorpion in de loods in [plaats] heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd er in [plaats] een Peugeot 308 stationwagen met kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Dit voertuig is tussen 18 en 19 mei 2017 in [plaats] gestolen. Op de achterkant van één van deze kentekenplaten zijn vingerafdrukken aangetroffen van [medeverdachte 2] .
4.3.8.3.3
[medeverdachte 2] is de schutter
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldt dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op 7 juli 2017 in het zwart gekleed was, een doek voor zijn gezicht had en een pet op had. Ook noemt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] er precies zo uitzag zoals op de foto die is gemaakt. [medeverdachte 1] zelf droeg een roze polo. De rechtbank ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale belt, waarbij ook melding wordt gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hoe [medeverdachte 2] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en dat er van twee wapens gebruik is gemaakt.
In de Seat Leon werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenzijde van het portier links achter en de grendel aan de binnenzijde van het portier rechts voor. Ook werd zijn DNA-materiaal aangetroffen op de jerrycan naast de Seat. Op de in de Seat aangetroffen wapens werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de Scorpion, Zastava en demper. In de Peugeot 308 werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op het portier rechts achter, het portier links voor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van kentekenplaat [kenteken] achter. In de Peugeot werd een handschoen aangetroffen met daarop eveneens DNA-materiaal van [medeverdachte 2] .
4.3.8.3.4
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 1] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een track-and-trace-systeem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op de parkeerplaats van station [plaats] had geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer vertrok. [slachtoffer 1] maakte verder onder andere gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoons bleek dat er tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging is gemaakt van [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] . Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s blijkt dat deze om 14.35 uur op de [adres] te [plaats] zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in [plaats] . Om 16.34 uur bericht hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op 5 juli 2017 voor bepaalde tijdsperiodes de ARS-camera’s in [plaats] en [plaats] bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf [plaats] (daarna volgt nog [plaats] en [plaats] ) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 1] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] .Uit de rapportage van het NFI van 20 november 2018 blijkt dat de bevindingen van het onderzoek 500.000 keer waarschijnlijker zijn wanneer de telefoon en de PGP van [slachtoffer 1] met de Renault Kangoo reisden dan wanneer deze telefoons met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant dit voertuig op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres] te [plaats] zien staan. Dit voertuig stond ten tijde van 5 juli 2017 op naam van [I] die eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 1] Dit bedrijf had met [K] , woonachtig op het kamp, een verhuurovereenkomst voor dit voertuig gesloten. [K] heeft verklaard dat de [bijnaam 2] een keer de Kangoo heeft meegenomen en dat dat ging om een waterscooter. De [bijnaam 2] is door hem beschreven als een lange, slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 1] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in [plaats] werden de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties [plaats] , [plaats] en [plaats] opgevraagd. Daaruit bleek dat er over masten in [plaats] in de periode dat [slachtoffer 1] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen naar voren kwamen. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat er één toestel was dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur hetzelfde traject aflegt als de toestellen van [slachtoffer 1] en als de Renault Kangoo. Dit betrof een PGP-toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer ] .
Het toestel [IMEI-nummer ] is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 1] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse bleek dat dit toestel tijdens de nacht veelal op de mast [adres] te [plaats] aanstraalde. Het toestel begint of eindigt ook vaak op deze mast. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel destijds in de directe omgeving van deze mast woonachtig was. In de nacht van 6 op 7 juli 2017 heeft dit toestel zich van [plaats] naar [plaats] en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek zijn er vier voertuigen over dit traject op de A2 gereden. Eén daarvan is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] , op naam van [bedrijf 2] B.V. en verhuurd aan [L] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW eveneens een traject afgelegd dat past bij een verplaatsing van PGP-toestel [IMEI-nummer ] .
Omdat het telefoonnummer van [L] in de relevante periode voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats [plaats] , gaat de rechtbank ervan uit dat een ander persoon dan [L] gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E. De lokker heeft dus zowel contact met de personen woonachtig op het woonwagenkamp als met [L] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één contact naar voren, namelijk het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 15] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 15] is woonachtig in [plaats] en hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam 2] is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier verkeersboetes die zijn gereden met de BMW 330E betaald. In een telefoon van [slachtoffer 1] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 15] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 2] supermn’.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer [telefoonnummer] en het PGP-toestel [IMEI-nummer ] in de periode van 4 juli 2017 tot en met 8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 15] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] , het PGP-toestel [IMEI-nummer ] en de BMW 330E. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 15] op 5 juli 2017 de Renault Kangoo heeft geleend teneinde de waterscooter van het kamp naar [plaats] te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 15] en [slachtoffer 1] zich bij elkaar bevonden in één voertuig als bij de hypothese dat ze zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is er uit het genoemde ARS-camerabeelden onderzoek geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Anders dan door de verdediging is bepleit concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 15] voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 1] geliquideerd zou moeten worden op 5 juli 2017 met [slachtoffer 1] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [medeverdachte 1] over de lokker, reed in een grijze bestelbus.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 15] de BMW 330E van [plaats] naar het kamp in [plaats] gebracht. Om 12.36 uur vindt het laatste contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) is dit nummer uitgeschakeld of staat het in vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrekt de BMW naar [plaats] , tezamen met de telefoons van twee kampbewoners en [K] , de huurder van de Renault Kangoo. PGP-toestel [IMEI-nummer ] straalt om 13.21 uur aan op een mast nabij het kamp. Om 13.52 uur straalt het PGP-toestel aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] of station [plaats] . De rechtbank leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 15] met de BMW naar [plaats] zijn gegaan en dat [medeverdachte 15] met de Renault Kangoo terug naar [plaats] is gereden.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 1] zijn Volkswagen Golf bij station [plaats] geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 1] bij station [plaats] door [medeverdachte 15] is opgehaald en dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 15] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen [plaats] en [plaats] , direct naar het kamp zijn gereden. Daarna zijn ze naar [plaats] en [plaats] gegaan, om vervolgens langs [plaats] terug naar [plaats] te rijden. Om 19.42 uur reed [slachtoffer 1] vanaf station [plaats] terug in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer] weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in [plaats] . Om 22.51 uur reed de BMW, tezamen met de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer ] , vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 15] in [plaats] .
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 15] weer over de BMW. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat op 7 juli 2017 de lokker er niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 1] had afgesproken op dezelfde plek. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in [plaats] en eerst nog langs [plaats] moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 15] geparkeerd. De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer ] straalden aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] . Om 12.42 uur reed de BMW naar het kamp in [plaats] . De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer ] straalden aan op een mast nabij het kamp in [plaats] . Om 14.52 uur reed de BMW naar [plaats] . Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer ] om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel [telefoonnummer] te zijn uitgeschakeld of in vliegtuigmodus te zijn gezet. De rechtbank constateert dus dat dit tussen 15.08 uur en 15.21 uur heeft moeten plaatsvinden. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van station [plaats] . Om 15.00 uur is [slachtoffer 1] daar neergeschoten. Hij is pas om 15.45 uur naar het […] vervoerd. Om 15.32-15.33 uur reed de BMW langs de parkeerplaats van station [plaats] . De BMW reed vervolgens zonder enige tussenstop via de N402 terug naar het kamp in [plaats] waar de BMW om 15.57 uur aan komt. Daar bleef de BMW twee minuten, voordat het voertuig naar dezelfde plek als eerder in [plaats] reed waar het om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank constateert dat het toestel dan kennelijk weer is aangezet.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep van [B] de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Ondersteuning voor deze verklaring vindt de rechtbank in een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , en ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, veredeld als [verdachte] , van 9 juli 2017. In dit chatgesprek stuurt [verdachte] naar [medeverdachte 5] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [C ] werd een administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer weergegeven dat in combinatie met een bepaald IMEI-nummer is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 inbeslaggenomen onder [medeverdachte 15] . Uit deze administratie valt volgens bijlage 3 (veredelingen en identificaties) ook af te leiden dat er PGP-toestellen zijn verstrekt aan ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’. [C ] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (liquidatie van [M] in 2016). [B] is in dit onderzoek ook verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 15] in ieder geval in de periode voor de moord op [slachtoffer 1] over een PGP-toestel beschikte dat afkomstig was van de groep van vermoedelijk [B] .
Op een device van [medeverdachte 5] is er een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017 gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, namelijk ‘…der’, en [verdachte] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat de rechtbank ervan uit dat ‘…der’ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] en dus [medeverdachte 5] is. In dit chatgesprek stuurt [verdachte] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet lange laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [medeverdachte 5] stuurt hierop dat hij er ‘morgen 1000% is’.
Uit een sfeerproces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 15] in de jaren 2016 tot en met 2019 diverse malen, al dan niet in de nachtelijke uren, in huurauto’s op naam van anderen met bakens, PGP-toestellen, SD-kaartjes (al dan niet met foto’s van personen, voertuigen en kentekens daarop), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, een app ‘Track it’ en een Blu Eye die tijdig waarschuwt als er hulpdiensten naderen, werd aangetroffen. Ook zijn bij hem diverse (zeer) grote geldbedragen en dure horloges aangetroffen en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd. Dit terwijl [medeverdachte 15] heeft aangegeven geen baan te hebben en dat zijn partner in de thuiszorg werkt. [medeverdachte 15] heeft voor het bezit van deze goederen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook werd hij eind 2017 tweemaal in een voertuig met [J] aangetroffen. [J] wordt in het onderzoek Marengo, waarin de vermeende criminele organisatie rondom [B] centraal staat, vervolgd.
4.3.8.3.5
De loods in [plaats] en het verblijf bij [medeverdachte 14] na de liquidatie
De loods aan de [adres] te [plaats] is eigendom van [getuige 4] , die heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder andere contact heeft gehad met [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] beschikte in ieder geval vanaf eind juni over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [medeverdachte 14] naar hen toe is gekomen om te zeggen dat als er problemen waren, ze niet de politie moesten bellen maar naar [medeverdachte 14] moesten komen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met kenteken [kenteken] in de loods was gezien.
Op 7 juli 2017 werd er tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 14] negentien keer naar telefoonnummer van [medeverdachte 2] en de familie van [medeverdachte 2] gebeld en werd op deze telefoon van [medeverdachte 14] op internet gezocht naar informatie over een schietincident op station [plaats] . Voor 7 juli 2017 werd er nooit naar nummers van (familie van) [medeverdachte 2] gebeld. Tussendoor werd er met het toestel van [medeverdachte 14] naar twee contacten van [medeverdachte 14] zelf gebeld. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 14] zelf als [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 1] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [medeverdachte 14] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [medeverdachte 14] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 1] ter sprake is gekomen.
4.3.8.3.6
Contact [medeverdachte 5] en opdrachtgevers
In de PGP van [medeverdachte 1] die in het vakantiehuisje in [plaats] is aangetroffen werden de contactpersonen ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 medeverdachte 5] ’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel bleek dat er op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de PGP’s van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] is verstuurd en ontvangen. Bij [medeverdachte 5] is op een laptop een foto van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [medeverdachte 5] en [verdachte] . [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 5] dat hij [slachtoffer 1] moet lokken. [medeverdachte 5] antwoordt hierop “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [medeverdachte 5] “Begrijp dit ook niet meer”, “W(…) perfect dit was”. [verdachte] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om 19.2x verstuurd. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat de bestelbus erg vertraagd was in verband met een file of een ongeluk. Om 19.37 uur heeft [medeverdachte 1] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [verdachte] het eerdergenoemde bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door over [bijnaam 2] die hem laat wachten. Ook stuurt [verdachte] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’ door dat [medeverdachte 5] een tijd moet geven als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.
Op 7 juli 2017 stuurt [medeverdachte 5] om 15.22 uur aan [verdachte] berichten van een ander door dat de “Aktie al is gebeurd”, “Branden alleen niet gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] het tegen [verdachte] over “die man van gisteren”. [verdachte] stuurt dan een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door dat luidt “ Sir onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 1] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] de naam van [slachtoffer 1] van de opdrachtgever door heeft gekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte houdt van de voortgang van de liquidatie.
4.3.8.3.7
Geld ophalen bij [medeverdachte 5] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 5] wederom met [verdachte] contact via de PGP. [verdachte] meldt dat [medeverdachte 5] een ‘niffo’ kan sturen. [medeverdachte 5] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [medeverdachte 5] nog 20 minuten. [verdachte] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 5] hoeveel hij aan ‘wizz’ moest geven. [medeverdachte 5] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 5] in [plaats] heeft opgehaald op 8 juli 2017. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [medeverdachte 1] aan in [plaats] . Het toestel van [medeverdachte 5] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten in de omgeving van zijn woning in [plaats] aan.
4.3.8.4
De rol van [verdachte]
Door de verdediging van [verdachte] is vrijspraak bepleit, aangezien [verdachte] in de tenlastegelegde periode naar eigen zeggen niet meer beschikte over de PGP met het ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’-account en het tegendeel – zeker voor de periode na 18 juni 2017 – niet vast te stellen is. In bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit vonnis heeft de rechtbank evenwel anders geconcludeerd. Voor de zaak Breuk gaat de rechtbank er daarom wel van uit dat [verdachte] de gebruiker van het ‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’-account was.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de gefilmde berichten een te gefragmenteerd beeld geven met te veel hiaten, zodat er geen bewijs is voor strafbare betrokkenheid van [verdachte] . De rechtbank overweegt dat zij zich ervan bewust is dat de gefilmde berichten niet een volledig beeld geven van alles wat er mogelijk besproken is door de betrokkenen, en gebruikt deze berichten dan ook alleen voor zover deze voldoende duiding krijgen door deze in samenhang te bezien met andere bewijsmiddelen.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 in [plaats] . Uit de deelonderzoeken Mus, Barbera en Arford blijkt dat [verdachte] zich samen met de criminele organisatie van vermoedelijk [B] bezig hield met het uitlokken van [medeverdachte 5] tot het plegen van liquidaties. Uit het samenstel van gedragingen in het deelonderzoek Breuk blijkt echter dat de betrokkenheid van [verdachte] bij de uitvoering van de moord verder strekte dan slechts de uitlokking vooraf en de betaling achteraf. Uit het bericht van 27 april 2017 blijkt dat [verdachte] daar al met [medeverdachte 5] over het lokken van [slachtoffer 1] spreekt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de organisatie van [B] alles regelt, de gestolen auto’s, de wapens en de lokkers. Dat dit in het deelonderzoek Breuk ook daadwerkelijk is gebeurd en dat [verdachte] daaraan een significante bijdrage leverde, vindt bevestiging in de chat van [verdachte] van 9 juli 2017 dat hij eigenlijk al het werk doet: “ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers.” [verdachte] werd direct op de hoogte gebracht dat het op 5 juli 2017 niet gelukt was en stuurde op 6 juli 2017 berichten door van vermoedelijk [B] over een nieuwe afspraak die gemaakt moest worden. [medeverdachte 5] gaf in de chat aan dat het 6 juli 2017 stroef ging maar ‘morgen 1000%’ en vroeg [verdachte] of hij het bericht doorstuurde. [verdachte] stuurde vervolgens een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam B 1] ’, vermoedelijk [B] , door dat [medeverdachte 5] een tijd moet geven als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. “Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.”
Op 7 juli 2017 rapporteerde [medeverdachte 5] om 15.21 uur en 15.22 uur aan [verdachte] dat de actie gelukt was, maar het branden niet. [verdachte] reageerde door [medeverdachte 5] sterkte te wensen. Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] de beloning voor de moord uitbetaald aan [medeverdachte 5] .
Bovenstaande omstandigheden leveren een zodanig significante bijdrage van [verdachte] aan de uitvoering van de moord op dat deze de kwalificatie medeplegen van de moord rechtvaardigt. Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.9Criminele organisatie
4.3.9.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [B] , waarvan [verdachte] en [medeverdachte 6] deel uitmaakten en de organisatie waarin [medeverdachte 5] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [medeverdachte 5] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [B] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [medeverdachte 5] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [naam 3] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub] . De moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [medeverdachte 5] niet in opdracht van vermoedelijk [B] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [medeverdachte 5] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [medeverdachte 5] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [medeverdachte 5] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [medeverdachte 5] tegen [medeverdachte 6] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [medeverdachte 5] en [verdachte] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.9.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264). In het bestanddeeldeelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] niet behoort tot de criminele organisatie die de officier van justitie heeft bedoeld ten laste te leggen, namelijk [motorclub] . Verder heeft de verdediging betoogd dat, nog afgezien van de vraag of [verdachte] daartoe behoorde, de criminele organisatie van [B] niet wordt vervolgd in Eris, zodat een vrijspraak moet volgen.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Zoals meermalen is overwogen staat de criminele organisatie waar het in deze zaak om gaat niet gelijk aan [motorclub] . Het is dus ook niet relevant of [verdachte] al dan niet lid was van deze motorclub. Dat [verdachte] heeft behoord tot de hiervoor omschreven criminele organisatie en dat hij wist dat deze organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor is overwogen in de deelonderzoeken Eend, Mus, Barbera, Charlie17, Gezicht en Breuk. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] vanaf februari 2017 (deelonderzoek Eend) tot en met 21 november 2018 (de landelijke klapdag in onderzoek Eris) als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. In de samenwerking met [medeverdachte 5] was een duidelijke taakverdeling zichtbaar. [medeverdachte 5] vervulde een leidinggevende rol bij het verder uitzetten van de liquidatieopdrachten bij andere deelnemers aan de criminele organisatie en regisseerde de liquidaties tot in detail, terwijl [medeverdachte 6] en [verdachte] in opdracht van vermoedelijk [B] de opdrachten voor de liquidaties aan [medeverdachte 5] gaven, wapens, auto’s en lokkers regelden en verantwoordelijk waren voor de financiën. Op het moment dat [medeverdachte 6] vanaf april 2017 buiten beeld raakt in de chats werkte [verdachte] met [medeverdachte 5] nauw samen aan de doelstelling van de criminele organisatie en fungeerde hij als tussenpersoon tussen vermoedelijk [B] en [medeverdachte 5] door het doorsturen van berichten via PGP-telefoons. In de door de organisatie van vermoedelijk [B] aan [medeverdachte 1] verstrekte PGP-telefoons stonden de PGP-accounts van [medeverdachte 6] (‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6] ’) en [verdachte] (‘ [PGP gebruikersnaam verdachte 1] ’) voorgeprogrammeerd. [verdachte] is ook het aanspreekpunt voor [medeverdachte 5] en trad sturend op bij bijvoorbeeld afspraken over geld en afspraken over ieders verantwoordelijkheid.