ECLI:NL:RBMNE:2022:2403

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
16/659034-19; 16/659036-19; 16/659072-19; 16/659077-19; 16/659126-19; 16/659022-20; 16/659023-20, 16/659025-20; 16/659043-20 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leiderschap in een criminele organisatie met meerdere liquidaties en voorbereidingen daartoe

In de zaak Eris heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een omvangrijke strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het leiden van een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties en voorbereidingen daartoe. De verdachte is betrokken bij meerdere liquidaties, waaronder die van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 14], [slachtoffer 15] en [slachtoffer 16]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een spilfunctie vervulde binnen de organisatie, die professioneel opereerde en gebruik maakte van PGP-communicatie om liquidaties te coördineren. De verdachte heeft de leiding genomen in het uitvoeren van liquidaties en het aansteken van de betrokken schutters. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij enkele vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De zaak benadrukt de ernstige gevolgen van georganiseerde misdaad en de noodzaak van een stevige reactie van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Locatie Utrecht
Parketnummers: 16/659034-19; 16/659036-19; 16/659072-19; 16/659077-19; 16/659126-19; 16/659022-20; 16/659023-20, 16/659025-20; 16/659043-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970] te Distrikt [distrikt] (Suriname),
gedetineerd in de PI [locatie 1] te [plaats ] .

1.INLEIDING

1.1
De loop van het onderzoek
Op 7 juli 2017 is [slachtoffer 1] van het leven beroofd bij het station van [plaats ] (deelonderzoek Breuk). De politie kwam al snel op het spoor van twee verdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] werd in oktober 2017 aangehouden in Spanje, [medeverdachte 2] in Nederland. [medeverdachte 1] heeft als verdachte vrijwel direct een bekennende verklaring afgelegd. Vervolgens werd duidelijk dat hij in staat en bereid was om meer te verklaren over mededaders en opdrachtgevers in het onderzoek Breuk, maar ook over andere ernstige strafbare feiten. Hij heeft diverse kluisverklaringen afgelegd en uiteindelijk is met hem in november 2018 een zogenoemde kroongetuige-overeenkomst gesloten. Zijn verklaringen hebben nieuwe aanknopingspunten gegeven voor liquidatie-onderzoeken die waren vastgelopen en er is zicht gekregen op een groep personen die zich bezig leek te houden met het plegen van liquidaties en feiten die daarmee verband houden. Op 21 november 2018 is een landelijke klapdag gehouden, waarop vele aanhoudingen zijn verricht en een zeer groot aantal gegevensdragers in beslag is genomen. Het onderzoek naar deze criminele organisatie en de feiten die in dat kader zijn gepleegd heeft de naam Eris gekregen. In dat onderzoek doet de rechtbank vandaag uitspraak.
1.2
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis wordt op tegenspraak gewezen. Na diverse voorbereidende zittingen is op 30 augustus 2021 de inhoudelijke behandeling begonnen en zijn in totaal 51 zittingsdagen gevolgd, zoals in bijlage 1 opgenomen. Gedurende die dagen is de kroongetuige op zitting gehoord en zijn de deelonderzoeken en vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie in het onderzoek Eris en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag , naar voren hebben gebracht. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht. Dit betrof de volgende personen:
  • [getuige 1] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 2] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 3] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 4] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 5] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 6] , bijgestaan door mr. S .Tromp;
  • [benadeelde 7] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde 8] , bijgestaan door mr. F.A. ten Berge;
  • [benadeelde 9] ;
  • [benadeelde 10] ;
  • [benadeelde 11] , bijgestaan door mr. W. van Egmond;
  • [benadeelde 12] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 13] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 14] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 15] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 16] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 17] , bijgestaan door mr. N. Kose-Albayrak;
  • [benadeelde 18] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 19] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 20] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers;
  • [benadeelde 21] , bijgestaan door mr. F.J.M. Hamers.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen [A] , bijgestaan door mr. D.A. Segbedzi en [B] , bijgestaan door mr. S. Schuurman, in hun slachtofferverklaringen naar voren hebben gebracht.
1.3
Het onderzoek Eris
Het onderzoek Eris heeft betrekking op 21 verdachten, die ervan worden beschuldigd al dan niet in wisselende samenstelling betrokken te zijn geweest bij één of meer liquidaties, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. De zaken van twee van deze verdachten, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , die alleen verdachte zijn in het deelonderzoek Charon, zijn afgesplitst en worden door een andere meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld (Charon 2).
Zeventien verdachten worden beschuldigd van het vormen van een criminele organisatie gericht op liquidaties, voorbereidingen daartoe en wapendelicten. Daarnaast worden enkele verdachten beschuldigd van andere strafbare feiten. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de andere achttien medeverdachten die gelijktijdig terecht hebben gestaan.
Het procesdossier Eris bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken, die ook onderling met elkaar verweven zijn, al is het maar door de daarop gebaseerde verdenking van deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar ook, waar nodig, hetgeen is aangevoerd in andere zaken in haar oordeel zal betrekken.
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in plaats van de termen verdachte en getuige de namen gebruiken: [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 15] , [medeverdachte 16] , [medeverdachte 17] , [medeverdachte 18] , [medeverdachte 19] en [medeverdachte 20] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere personen in het dossier dezelfde achternaam hebben. Waar de rechtbank de naam ‘ [naam 1] ’ noemt gaat het in alle gevallen om [medeverdachte 1] , zijn vader wordt steeds aangeduid als [C] .
Er zijn sterke aanwijzingen voor de betrokkenheid van [D] (verder: [D] ) in een groot aantal deelonderzoeken in Eris. De officier van justitie heeft toegelicht dat [D] ook daadwerkelijk als verdachte wordt beschouwd: hij zou kort gezegd de persoon zijn die aan de organisatie van [verdachte] opdrachten tot liquidaties gaf. Meer in het bijzonder zou zijn gebleken dat [verdachte] communiceerde met een persoon dan wel personen met onder andere de volgende gebruikersnamen:
  • ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam D 3] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam D 4] ’.
In het dossier van het onderzoek Eris wordt daartoe verwezen naar conclusies waarop de politie baseert dat achter deze PGP-namen de persoon van [D] schuil gaat. De onderliggende onderzoeksbevindingen zijn blijkbaar deels afkomstig uit het onderzoek in de strafzaak Marengo, maar die zijn grotendeels niet gevoegd in het dossier Eris. Ook in Eris zijn sterke aanwijzingen dat [D] als opdrachtgever van [verdachte] betrokken is. [medeverdachte 1] heeft dit immers met zoveel woorden verklaard, terwijl ook ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ aan ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’ laat weten dat de berichten die hij af en toe doorstuurt (van ‘ [PGP gebruikersnaam D 3] ’) van [D] zijn. Omdat [D] in het megaproces Marengo wordt vervolgd, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen om hem niet ook in het Eris-proces te dagvaarden. Dit heeft tot gevolg dat [D] zich in dit proces niet heeft kunnen verweren en de rechtbank hem ook niet kan confronteren met aanwijzingen die doen vermoeden dat [D] schuilgaat achter genoemde PGP-namen. De rechtbank zal daarom in haar overwegingen telkens spreken van
vermoedelijk [D], daar waar zij deze sterke aanwijzingen ziet.
1.4
Het dossier waar de rechtbank bij haar beoordeling van is uitgegaan
De verschillende deelonderzoeken in chronologische volgorde:
1. Charon, de moord op [slachtoffer 2] op 31 januari 2017;
2 Eend, het beramen van de moord op [B] in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018;
3 Kraai, het beramen van de moord op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] op 18 februari 2017;
4 Spreeuw, het beramen van de moord op [slachtoffer 5] op 18 februari 2017;
5 Mus, het beramen van de moord op [slachtoffer 6] op 18 februari 2017;
6 Duif, het beramen van de moord op [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] op 18 februari 2017;
7 Barbera, de poging tot moord op [slachtoffer 9] op 9 maart 2017;
8 Arford, de poging tot moord op [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] en [slachtoffer 13] op 17 maart 2017;
9 Charlie17, de moord op [slachtoffer 14] op 17 april 2017;
10 Gezicht, de poging afschieten raketwerper op een woning in [plaats ] op 28 juni 2017 en het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning in [plaats ] op 29 juni 2017;
11 Breuk, de voorbereiding voor de moord op [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 en de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017;
12 Langenhorst, de moord op [slachtoffer 15] op 26 juli 2017;
13 Lis, de moord op [slachtoffer 16] op 21 september 2017;
14 Goudvink, de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 17] in de periode van juli 2018 tot en met 24 september 2018;
15 de criminele organisatie in de periode van januari 2017 tot en met 21 november 2018.
En daarnaast nog de volgende deelonderzoeken:
16 Waterspin, de afpersing en poging tot afpersing van [slachtoffer 18] en [slachtoffer 19] in de periode van 2017-2018 (verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] );
17 Amarone, het bezit van en de handel in vuurwapens van 15 augustus 2017 tot en met 16 april 2019 (verdachte [medeverdachte 13] );
18 Brunello, de mishandeling van [slachtoffer 20] op 7 februari 2019 en het bezit van een vuurwapen op 25 oktober 2016 (verdachte [medeverdachte 12] ).
In de strafdossiers van iedere verdachte zijn, behalve het gehele zogeheten Eris-dossier (bovengenoemde achttien deelonderzoeken), tevens gevoegd:
  • alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Eris-verdachten, met uitzondering van de processen-verbaal over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten;
  • alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van één of meer van de verdachten zijn opgemaakt, met uitzondering van enkele getuigenverklaringen in de zaak Waterspin die alleen in de zaken van verdachten [medeverdachte 14] en [medeverdachte 20] zijn opgenomen;
  • documenten en bescheiden die, op initiatief van de verdediging of anderszins, gedurende de procedure zijn toegevoegd aan het dossier in de zaak tegen één of meer verdachten.
Hoewel de meeste verdachten al dan niet op verzoek van een medeverdachte op zitting als getuige zijn gehoord, zijn daarnaast alle processen-verbaal van de zittingen in alle dossiers gevoegd vóórdat het requisitoir en de pleidooien zijn gehouden. Ten gevolge hiervan maken alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de zittingen in bijzijn van hun advocaat deel uit van het procesdossier, dus niet alleen de verklaringen die zij daar als getuige hebben afgelegd, maar ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het dossier voor elke verdachte gelijkluidend is.
De vonnissen zijn in beginsel als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: de inleiding
Hoofdstuk 2: de verkorte weergave van de tenlastelegging
Hoofdstuk 3: de voorvragen, overwegingen en algemene conclusies met betrekking tot de kroongetuige
Hoofdstuk 4: de waardering van het bewijs en de conclusies van de veredelingen
Hoofdstuk 5: de bewezenverklaring
Hoofdstuk 6: de strafbaarheid van de feiten
Hoofdstuk 7: de strafbaarheid van de verdachte
Hoofdstuk 8: de strafmaat
Hoofdstuk 9: het beslag
Hoofdstuk 10: de benadeelde partijen
Hoofdstuk 11: de toepasselijke wettelijke voorschriften
Hoofdstuk 12: de beslissing
Bijlage 1: de zittingsdagen
Bijlage 2: de tenlastelegging per verdachte
Bijlage 3: de door de rechtbank vastgestelde veredelingen en identificaties
Bijlage 4: de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen
In bijlage 3 bij dit vonnis heeft de rechtbank de gebruikers van diverse PGP-accounts, telefoons, en andere gegevensdragers veredeld en geïdentificeerd. Waar de rechtbank in het vonnis benoemt dat een gebruiker is veredeld/geïdentificeerd, verwijst de rechtbank daarvoor naar de bewijsmiddelen en conclusies in deze bijlage 3.
In bijlage 4 heeft de rechtbank per deelonderzoek de bewijsmiddelen opgenomen die zij gebruikt voor het bewijs in dat deelonderzoek. In een aantal deelonderzoeken verwijst de rechtbank op grond van de onderlinge verwevenheid naar bewijsmiddelen opgenomen onder andere deelonderzoeken, voor zover deze mede ten grondslag liggen aan de bewijsbeslissing.
Gelet op de onderlinge verwevenheid van de deelonderzoeken en de criminele organisatie waarbinnen het merendeel van deze deelonderzoeken is uitgevoerd, zijn de bijlagen 1, 3 en 4 voor alle verdachten grotendeels gelijkluidend, voor zover een veroordeling volgt. Dit geldt niet voor de deelonderzoeken Waterspin, Amarone en Brunello. Deze deelonderzoeken zijn niet in het verband van de criminele organisatie gepleegd en de bewijsmiddelen in die deelonderzoeken worden daarom alleen in de bijlage bij het vonnis van de betreffende verdachten opgenomen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort, feitelijk en chronologisch weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van 16/659023-20 (Charon)
Primairop 31 januari 2017 te [plaats ] met een ander of anderen [slachtoffer 2] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 te [plaats ] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 2] heeft uitgelokt;
Meer subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 2] ;
Meest subsidiairin de periode van 12 januari tot en met 31 januari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 2] heeft verricht;
Ten aanzien van 16/659025-20 (Eend)
in de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de moord op [B] ;
Ten aanzien van 16/659126-19 (Mus, Duif, Kraai, Spreeuw, Barbera en Arford)
Feit 1, primairin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 6] te vermoorden;
Feit 1, subsidiairin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 6] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 1, meer subsidiairin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen de medeplichtigheid aan de poging om [slachtoffer 6] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 1, nog meer subsidiairin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 6] of het daaraan medeplichtig zijn uit te lokken;
Feit 1, meest subsidiairin de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 6] heeft verricht;
Feit 2in de periode van 17 februari tot en met 19 februari 2017 in Nederland met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moorden op [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft verricht;
Feit 3, primairop 9 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 9] te vermoorden;
Feit 3, subsidiairin de periode van januari tot en met 9 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 9] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 3, meer subsidiairin de periode van januari tot en met 9 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd de moord op [slachtoffer 9] uit te lokken;
Feit 3, meest subsidiairin de periode van januari tot en met 9 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 9] heeft verricht;
Feit 4, primairop 17 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 10] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] te vermoorden;
Feit 4, subsidiairin de periode van januari tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen de poging om [slachtoffer 10] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] te vermoorden heeft uitgelokt;
Feit 4, meer subsidiairin de periode van januari tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd de moorden op [slachtoffer 10] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] uit te lokken;
Feit 4, meest subsidiairin de periode van januari tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] met een ander of anderen voorbereidingshandelingen voor de moorden op [slachtoffer 10] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] heeft verricht;
Ten aanzien van 16/659077-19 (Charlie17)
Primairop 17 april 2017 te [plaats ] met een ander of anderen [slachtoffer 14] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 1 januari tot en met 17 april 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] samen met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 14] heeft uitgelokt;
Ten aanzien van 16/659072-19 (Gezicht)
Feit 1, primairop 28 juni 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] te doden door een raketwerper op de woning te richten en de trekker over te halen;
Feit 1, subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden heeft uitgelokt;
Feit 1, meer subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging om personen in/rond de woning aan de [adres] te doden;
Feit 1, meer meer subsidiairop 28 juni 2017 te [plaats ] met een ander of anderen personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] met de dood heeft bedreigd door een raketwerper te richten;
Feit 1, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] ,
subsidiair[plaats ] en/of [plaats ] de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] heeft uitgelokt;
Feit 1, meest subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van personen in/rond de woningen aan de [adres] en [adres] ;
Feit 2op 28 juni 2017 te [plaats ] met een ander of anderen een raketwerper en/of projectiel voorhanden heeft gehad;
Feit 3, primairop 29 juni 2017 te [plaats ] met een ander of anderen heeft geprobeerd personen in/rond de woning aan de [adres] en een naastgelegen woning te doden door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 3, subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 3, meer subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de poging tot het doden van personen in/rond de woningen aan de [adres] ;
Feit 3, meer meer subsidiairop 29 juni 2017 te [plaats ] openlijk geweld heeft gepleegd op de [straat] door woningen te beschieten;
Feit 3, nog meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] ,
subsidiair[plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen het plegen van openlijk geweld op de [straat] heeft uitgelokt;
Feit 3, nog meer meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] ,
subsidiair[plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan het plegen van openlijk geweld op de [straat] ;
Feit 3, nog meer meer meerop 29 juni 2017 te [plaats ] met een ander of anderen personen
meer subsidiairin/rond de woningen aan de [adres] met de dood heeft bedreigd door met een vuurwapen op die woningen te schieten;
Feit 3, nog meer meer meerin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] ,
meer meer subsidiair[plaats ] en/of [plaats ] de bedreiging van de bewoners van de [adres] heeft uitgelokt;
Feit 3, meest subsidiairin de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de bedreiging van de bewoners van de [adres] ;
Feit 4op 29 juni te [plaats ] met een ander of anderen een vuurwapen en scherpe patronen voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/659034-19 (Breuk)
Primairop 7 juli 2017 te [plaats ] [slachtoffer 1] met een ander of anderen heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 5 juli tot en met 7 juli 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 1] heeft uitgelokt;
Meer subsidiairin de periode van 5 juli tot en met op 7 juli 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 1] ;
Ten aanzien van 16/659036-19 (Langenhorst)
Primairop 26 juli 2017 te [plaats ] met een ander of anderen [slachtoffer 15] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 15] heeft uitgelokt;
Meer subsidiairin de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 15] ;
Ten aanzien van 16/659022-20 (Lis)
Primairop 21 september 2017 te [plaats ] met een ander of anderen [slachtoffer 16] heeft vermoord;
Subsidiairin de periode van 1 april tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] met een ander of anderen de moord op [slachtoffer 16] heeft uitgelokt;
Ten aanzien van 16/659043-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en/of [plaats ] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die als oogmerk het plegen van levensdelicten, de voorbereiding daarvan en het voorhanden hebben van wapens en munitie had.
3.
VOORVRAGEN,
OVERWEGINGEN EN ALGEMENE CONCLUSIES MET BETREKKING TOT DE KROONGETUIGE
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Het debat dat is gevoerd over de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging heeft zich toegespitst op het inzetten van de kroongetuige in het Eris-proces.
3.1
De kroongetuige
3.1.1
Algemeen
De kerntaak van de zittingsrechter met betrekking tot een kroongetuige is tweeledig. Zij beoordeelt de betrouwbaarheid van diens verklaringen en de rechtmatigheid van de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten, voor zover de rechtmatigheid is betwist.
Als eerste zal de rechtbank de totstandkoming van de overeenkomst met [medeverdachte 1] schetsen. Daarna zal zij de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen en de daaraan te verbinden gevolgen. Vervolgens komen de verweren die de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige betwisten aan bod. Hoewel niet alle raadslieden zich concreet bij alle verweren hebben aangesloten, zal de rechtbank deze verweren ambtshalve bespreken in alle vonnissen waarin de verklaringen van [medeverdachte 1] van belang zijn.
Bij de beoordeling heeft de rechtbank rekening gehouden met de bepalingen in de artikelen 226g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) e.v., die zien op de kroongetuigeregeling, op artikel 359a Sv en op artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
3.1.2
Totstandkoming van de overeenkomst
Op 13 oktober 2017 is [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van de moord op [slachtoffer 1] gepleegd op 7 juli 2017 te [plaats ] . Hij heeft als verdachte in die zaak een bekennende verklaring afgelegd. In november 2017 heeft [medeverdachte 1] kenbaar gemaakt dat hij bereid en in staat was om over meer dan alleen zijn eigen rol in deze zaak verklaringen af te leggen in ruil voor bescherming, omdat hij vreesde voor zijn leven. Tussen januari 2018 tot en met mei 2018 heeft [medeverdachte 1] in totaal 25 zogenaamde kluisverklaringen afgelegd tegenover het team Bijzondere Getuigen. Op 12 november 2018 heeft de rechter-commissaris in strafzaken de voorgenomen overeenkomst tussen de Staat en [medeverdachte 1] getoetst en rechtmatig bevonden. Op 13 november 2018 heeft de Staat een overeenkomst gesloten met [medeverdachte 1] . Daarbij heeft [medeverdachte 1] zich verbonden om als getuige zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (de zogenoemde ‘dealfeiten’) en afstand gedaan van zijn verschoningsrecht als verdachte (de rechtbank begrijpt: in zijn hoedanigheid van getuige). De officier van justitie verbond zich om bij volledige nakoming door [medeverdachte 1] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaar gevangenisstraf. Daarbij werd opgemerkt dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige was, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van 24 jaren zou bedragen (“de basisstrafeis”). De strafvervolging van [medeverdachte 1] zou zich, behoudens gewijzigde omstandigheden, uitstrekken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] , medeplegen van het voorhanden hebben van twee vuurwapens, medeplegen van opzetheling van twee personenauto’s, medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse kentekenplaat, alsmede – bij voldoende bewijs – medeplegen van poging doodslag dan wel bedreiging en vernieling op 28 en 29 juni 2017 aan de [straat] te [plaats ] en tot deelname aan een criminele organisatie.
3.1.3
Rechtmatigheid van de overeenkomst
Er zijn diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] , omdat de overeenkomst met [medeverdachte 1] niet rechtmatig gesloten zou zijn.
Hiertoe is door de verdediging onder meer aangevoerd dat het onmogelijk is te toetsen of de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 1] is beïnvloed door eventuele verboden toezeggingen in het kader van de met [medeverdachte 1] gesloten beschermingsovereenkomst, omdat deze laatste niet toetsbaar of controleerbaar is. Voorts is volgens de verdediging de uiteindelijke netto strafeis van acht jaar in de overeenkomst disproportioneel laag en is door het Openbaar Ministerie op ongerechtvaardigde en onbegrijpelijke gronden afgezien van vervolging van [medeverdachte 1] in het deelonderzoek Langenhorst. Ook is aangevoerd dat in de overeenkomst verboden beloningen zijn ingebouwd. Dit omdat het Openbaar Ministerie geen ontnemingsvordering indient voor onder meer het wederrechtelijk door [medeverdachte 1] verkregen voordeel van € 10.000,- voor de moord op [slachtoffer 1] , omdat [medeverdachte 1] een miljoenenschuld die hij aan derden heeft niet meer zal hoeven te betalen omdat hij straks in de anonimiteit verdwijnt en omdat de vader van [medeverdachte 1] niet zal worden vervolgd. Deze beloningen zouden niet openlijk zijn gedeeld met de rechtbank en de verdediging.
De rechtbank moet aan de hand van de feiten en omstandigheden die ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomst met [medeverdachte 1] aan de orde waren, de vraag beantwoorden of deze overeenkomst binnen de grenzen van het recht is gebleven. De rechtbank zal dit bespreken bij de hieronder genoemde onderwerpen.
Overeenkomst ex artikel 226g Sv in dit geval mogelijk?
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de overeenkomst met [medeverdachte 1] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst ook overigens binnen de grenzen van het recht is gebleven.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] betrekking hebben op misdrijven als bedoeld in artikel 226g, eerste lid Sv. De rechtbank is verder van oordeel dat het Openbaar Ministerie het op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [medeverdachte 1] te komen. [medeverdachte 1] kon immers verklaren over een aantal voltooide levensdelicten waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen betroffen niet alleen vermeende uitvoerders, maar ook vermeende opdrachtgevers. Door de verklaringen van [medeverdachte 1] is zicht gekregen op een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van liquidaties in opdracht van anderen voor geld en die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook boden zijn verklaringen veel aanknopingspunten voor nader onderzoek in lopende onderzoeken en zaken die op dat moment nog niet bekend waren bij de politie.
Beïnvloeding door beschermingsovereenkomst?
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet over de details van een getuigenbeschermingsovereenkomst met de kroongetuige wordt gesproken. Er wordt alleen toegezegd dat kroongetuigen hulp en steun zullen krijgen om na afloop van de detentie elders een veilig bestaan op te bouwen. De details en de financiële aspecten komen pas aan de orde als de fictieve datum van invrijheidstelling van de kroongetuige in zicht komt. Nu de verklaringen reeds lang daarvoor zijn afgelegd kunnen die niet beïnvloed zijn door de beschermingsovereenkomst.
De rechtbank bespreekt het verweer omtrent de beschermingsovereenkomst in het licht van de zorgplicht die wordt ontleend aan de positieve verplichtingen van het EVRM, het burgerlijk recht en aan de in artikel 226l Sv neergelegde bepaling. Aan deze zorgplicht wordt in voorkomende gevallen uitvoering gegeven door het maken van afspraken over getuigenbescherming met kroongetuigen. Door de medewerking te vragen van deze getuigen aan de opsporing, neemt de Staat ook een gedeelte van de ‘veiligheidsverantwoordelijkheid’ van deze persoon op zich.
Uit het samenstel van de wettelijke regeling en de toepasselijke beleidsregels volgt dat met betrekking tot de rechtmatigheid en de doelmatigheid van maatregelen van getuigenbescherming in de strafvorderlijke context aan de strafrechter in het geheel geen toetsende rol is toebedeeld. De kroongetuigenregeling en de getuigenbescherming betreffen juist juridisch twee verschillende trajecten. Hoewel in de afgelopen jaren soms duidelijk werd dat er in de praktijk wel degelijk verstrengeling kan bestaan tussen de strafvorderlijke overeenkomst en de beschermingsovereenkomst, in die zin dat de mate van ervaren geboden veiligheid en de bereidheid om te verklaren elkaar kunnen beïnvloeden, en er in de literatuur regelmatig wordt gepleit voor een vorm van externe, rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst, biedt de wet hiervoor ook thans nog geen grond. De Hoge Raad heeft in dit kader overwogen: “Zo een verplichting zou – temeer omdat de huidige wet geen specifieke regeling kent met betrekking tot de afscherming van processtukken in het belang van de veiligheid van de kroongetuige – onverenigbaar zijn met het doel van bescherming van de getuige en de aard van de daartoe strekkende maatregelen.”
. [1] De rechtbank wijst er overigens in dit verband op dat de kluisverklaringen door [medeverdachte 1] reeds zijn afgelegd vóórdat de strafvorderlijke overeenkomst met hem is gesloten, dus zonder dat hij wist óf de overeenkomst gesloten zou worden en zo ja, onder welke voorwaarden, terwijl de details van de beschermingsovereenkomst nóg later, namelijk pas kort voor het aflopen van de gevangenisstraf zullen worden bepaald. Dit levert dus geen aanwijzing op dat er sprake is van verboden toezeggingen in het kader van de beschermingsovereenkomst.
Overeenkomst proportioneel?
De rechtbank zal achtereenvolgens ingaan op de omvang van de vervolging van [medeverdachte 1] en het afzien van vervolging van de vader van [medeverdachte 1] , de basisstrafeis, de eis en het achterwege laten van een ontnemingsvordering en het feit dat [medeverdachte 1] een schuld aan derden niet meer zou hoeven te betalen.
Bij requisitoir heeft het Openbaar Ministerie uitgebreid toegelicht dat de beslissing om [medeverdachte 1] niet te vervolgen in Langenhorst ruim ná het sluiten van de overeenkomst is genomen door de zaaksofficieren naar aanleiding van de resultaten van het opsporingsonderzoek en dat daarbij geen gebruik is gemaakt van het opportuniteitsbeginsel, maar dat is beslist dat een vervolging in de ogen van het Openbaar Ministerie geen kans van slagen had. Deze beslissing was volgens het Openbaar Ministerie gelegen in het gegeven dat [medeverdachte 1] – in tegenstelling tot de andere verdachten – uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en duidelijk heeft gemaakt dat hij de moord helemaal niet wilde plegen en ook tijdig is gestopt. Deze verklaringen acht het Openbaar Ministerie betrouwbaar en in lijn met andere onderzoeksbevindingen.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. In de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna te noemen: de Aanwijzing) zijn beleidsregels geformuleerd over de toepassing van de artikelen 226g tot en met 226l Sv. In de Aanwijzing is geregeld welke toezeggingen aan getuigen toelaatbaar zijn en welke toezeggingen niet. Punt 5.1 van deze Aanwijzing bevat een verbod om toezeggingen te doen met betrekking tot de inhoud van de tenlastelegging (bijvoorbeeld het aantal feiten op de tenlastelegging en de zwaarte daarvan). Punt 5.2 bevat een verbod om in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid af te zien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten.
Bij de beoordeling door het Openbaar Ministerie of vervolging van een verdachte voor een bepaald strafbaar feit opportuun is spelen in ieder geval de aard van het feit, de bewijsbaarheid van het feit en het algemeen belang een rol. Ook in geval van een potentiële kroongetuige is de afweging daarvan bij uitstek een taak van het Openbaar Ministerie. De rechter die de overeenkomst met een kroongetuige toetst, dient deze afweging in beginsel te eerbiedigen. Het is niet de taak van die rechter om zelf te bepalen voor welke feiten de kroongetuige zou moeten worden vervolgd en welke strafeis bij die vervolging zou passen. Wel dient de rechter, gelet op de geldende wet- en regelgeving, te toetsen of er geen sprake is geweest van onderhandelingen met de getuige over het aantal ten laste te leggen feiten en de kwalificatie daarvan en of niet in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten. In dat geval zou er immers sprake kunnen zijn van een niet toegestane toezegging in de zin van de Aanwijzing.
De rechtbank stelt vast dat is gesteld noch gebleken dat [medeverdachte 1] en het Openbaar Ministerie hebben onderhandeld over de ten laste te leggen feiten. Het Openbaar Ministerie heeft zoals hiervoor besproken verklaard dat de vervolgingsbeslissing in het deelonderzoek Langenhorst het resultaat was van intern overleg tussen de zaaksofficieren ruim ná het sluiten van de overeenkomst en dat het resultaat daarvan aan [medeverdachte 1] is medegedeeld. Evenmin is gebleken dat het achterwege laten van vervolging van [medeverdachte 1] voor zijn handelingen in dit deelonderzoek is te duiden als een verboden toezegging. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 226g, tweede lid Sv schrijft voor dat in de overeenkomst met een kroongetuige wordt vastgelegd voor welke feiten de getuige zelf zal worden vervolgd. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de strafbaarheid van het feit, de kans op een veroordeling en aspecten van algemeen belang naar de stand van zaken van dat moment moet inschatten. Vanuit een oogpunt van algemeen belang is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie de vervolging van de potentiële kroongetuige beperkt tot feiten waarvoor reeds op dat moment voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn of die mogelijkheid in ieder geval reëel te achten is na verder opsporingsonderzoek. Wanneer het Openbaar Ministerie een kroongetuige ook zou moeten vervolgen voor feiten waarin de bewijspositie dubieus is of zeer weinig kans van slagen heeft, zouden de te verwachten veroordeling en de straf(eis) uiterst onzeker worden. Het nuttig effect van de kroongetuigenregeling zou in die interpretatie ernstig worden aangetast.
Het Openbaar Ministerie heeft na de totstandkoming van de overeenkomst geoordeeld dat de slagingskans van een vervolging van [medeverdachte 1] in de zaak Langenhorst te klein was, omdat – kort gezegd – bewijs voor het vereiste opzet op de moord bij [medeverdachte 1] ontbrak. De rechtbank acht deze beoordeling in de zaak van [medeverdachte 1] weliswaar voor (enige) discussie vatbaar, maar niet zo onbegrijpelijk dat geoordeeld zou kunnen worden dat het niet anders kan dan dat in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid aan de getuige is toegezegd af te zien van vervolging voor bepaalde feiten en dat het achterwege laten van vervolging voor dit feit achteraf moet worden opgevat als een verkapte verboden toezegging voor het afleggen van verklaringen. De rechtbank acht de beslissing van het Openbaar Ministerie om alleen te vervolgen in bewijstechnisch stevig ogende zaken dan ook rechtmatig.
Voor een toezegging aan [medeverdachte 1] dat zijn vader [C] niet zal worden vervolgd voor strafbare feiten in Eris is geen enkele aanwijzing gevonden in het dossier.
Netto strafeis disproportioneel?
Het Openbaar Ministerie heeft gesteld dat geen sprake is van een disproportionele eis. Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basisstrafeis bepaald op 24 jaren en, bij nakoming van de verplichtingen door [medeverdachte 1] , toegezegd om 50% hiervan als straf te zullen eisen, namelijk twaalf jaren gevangenisstraf.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Ook voor de tegen een kroongetuige te formuleren basisstrafeis geldt dat het Openbaar Ministerie een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter heeft te eerbiedigen. Op voorhand kan echter niet worden uitgesloten dat een toegezegde basisstrafeis zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. De rechter dient in verband daarmee te toetsen of het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid tot de toegezegde basisstrafeis heeft kunnen komen.
De rechtbank kan de rechtmatigheid van die basisstrafeis slechts afmeten aan de feiten die daadwerkelijk aan [medeverdachte 1] ten laste zijn gelegd. Zoals gezegd gaat het om het medeplegen van een moord, het voorhanden hebben van wapens, de heling van auto’s en het voorhanden hebben van een valse kentekenplaat en zijn daarbij tevens de feiten betrokken in het deelonderzoek Gezicht en deelname aan een criminele organisatie. Al deze feiten overziende acht de rechtbank de basisstrafeis van 24 jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van 50% niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [medeverdachte 1] ook op dit punt niet onrechtmatig.
Bij aanvang van de inhoudelijke behandeling heeft het Openbaar Ministerie evenwel aangekondigd bij requisitoir een lagere straf te zullen eisen dan in de overeenkomst is toegezegd. Dit naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaar bij gevangenisstraffen vanaf zes jaar. Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zou een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van acht jaar betekenen. Daar mocht [medeverdachte 1] bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. In het geval van de nieuwe wet betekent een gevangenisstraf van twaalf jaar een netto straf van tien jaar. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een zodanige gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaar moet zitten. Bij requisitoir is daarom niet 24 jaar gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaar gevangenisstraf, die met 50% is verminderd tot de uiteindelijke eis van tien jaar in plaats van twaalf jaar.
De rechtbank overweegt dat bij het aangaan van de overeenkomst in 2018 de oude regelgeving gold dat een veroordeelde in beginsel na afloop van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] hebben bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening gehouden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [medeverdachte 1] op te leggen straf. Na de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen zou [medeverdachte 1] bij een gelijkblijvende basiseis immers in een nadeliger positie komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan. Zijn netto straf zou namelijk twee jaar langer zijn.
Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basiseis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank aannemelijk dat juist de te verwachten netto straf voor [medeverdachte 1] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan, zoals ter terechtzitting bij requisitoir respectievelijk pleidooi ook expliciet door beide partijen is betoogd. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [medeverdachte 1] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank betrekt verder bij haar oordeel dat ook een basisstrafeis van twintig jaar op zichzelf nog past binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt en dus ook op zichzelf beschouwd niet zo onbegrijpelijk laag is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank dan ook van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn eis ter zitting mocht baseren op een basisstrafeis van twintig jaar. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.
Dat betekent dat er gelet op het voorgaande geen sprake is van disproportionele eis. Ook op dit punt is de overeenkomst daarom rechtmatig.
Ontoelaatbare toezegging inzake ontneming?
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Voor zover het Openbaar Ministerie los van een eventuele overeenkomst ook al niet tot vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn overgegaan, hoeft het dat bij een getuige met wie een overeenkomst is gesloten ook niet te doen. Het Openbaar Ministerie kan dan eenzijdig beslissen van ontneming af te zien, zonder dat van een toezegging in de zin van de Aanwijzing sprake is. Ook op dit punt komt aan het Openbaar Ministerie een zekere beoordelingsvrijheid toe. Wel zal uit de motivering van het besluit om volledig van een ontnemingsvordering af te zien, moeten blijken dat geen sprake is van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een toezegging aan [medeverdachte 1] dat er geen ontnemingsvordering zal worden ingediend. Uit de stukken die zijn opgenomen in het dossier blijkt niet dat hierover is gesproken tussen de officier van justitie van het team Bijzondere Getuigen en [medeverdachte 1] en zijn advocaat. Hoewel dit had gekund, is daarover geen afspraak gemaakt. Het Openbaar Ministerie heeft verder aangevoerd dat [medeverdachte 1] na afloop van zijn detentie elders, vermoedelijk in een ver land, een veilig nieuw bestaan zal moeten opbouwen. Financieel gezien begint hij bij nul en zal hij in het begin een redelijke tegemoetkoming van het team Getuigenbescherming ontvangen. Bij de bepaling van de hoogte van die tegemoetkoming is het uitgangspunt dat iemand gezien de nieuwe leefomstandigheden een redelijk bestaan kan opbouwen. Een eventuele ontneming zou dus ook door het team Getuigenbescherming betaald moeten worden. Dat is volgens het Openbaar Ministerie geen werkelijke ontneming en uit oogpunt van de Staat een vestzak-broekzak-aangelegenheid. Om die reden zal het Openbaar Ministerie geen vordering ontneming indienen voor [medeverdachte 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie in het licht van het geschetste kader in het ontbreken van
eigenverhaalsmogelijkheden bij [medeverdachte 1] op enigszins afzienbare termijn voldoende reden heeft kunnen zien om een ontnemingsvordering niet opportuun te achten. Van een zo onbegrijpelijke beslissing dat er in feite slechts sprake kan zijn van een verkapte financiële beloning is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat [medeverdachte 1] in het criminele circuit een miljoenenschuld heeft aan derden, en dat deze schuld hem feitelijk is kwijtgescholden omdat [medeverdachte 1] door het aangaan van de overeenkomst onvindbaar is geworden voor zijn schuldeisers.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat op dit punt sprake is van een (verkapte) beloning, verwerpt de rechtbank dit verweer. Allereerst is niet gebleken dat de kroongetuige een juridisch afdwingbare (miljoenen)schuld heeft bij derden. Reeds daarom slaagt dit verweer niet. Los daarvan is geen sprake van enige toezegging door het Openbaar Ministerie dat deze schulden niet meer betaald zouden hoeven worden en slaagt het verweer ook daarom niet.
Samenvatting en conclusie
De overeenkomst met [medeverdachte 1] heeft betrekking op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv. Het Openbaar Ministerie heeft het sluiten van de overeenkomst op goede gronden dringend noodzakelijk geacht en heeft de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden. Noch uit de omvang van de vervolging, noch uit de strafeis, noch uit het achterwege laten van een ontnemingsvordering kan worden afgeleid dat aan [medeverdachte 1] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Ook in onderling verband en samenhang bezien is geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid of het uitsluiten van bewijs van de verklaringen van [medeverdachte 1] op die grond niet slagen.
3.1.4
Betrouwbaarheid verklaringen kroongetuige
Door diverse raadslieden is aandacht gevraagd voor de onbetrouwbaarheid van de getuige. Aangevoerd is dat [medeverdachte 1] al sinds jonge leeftijd op meerdere terreinen strafbare feiten pleegt, zoals handel in drugs en oplichtingen. Omdat hij al zijn hele leven liegt en bedriegt, is het zeer riskant om zijn verklaringen te gebruiken voor het bewijs, zeker nu [medeverdachte 1] een duidelijk eigen belang heeft bij het afleggen van zijn verklaringen, aldus de raadslieden.
Alle raadslieden hebben daarnaast op inhoudelijke gronden de bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwist. Zoals in de zaak van [medeverdachte 14] is verwoord: “De kroongetuige heeft veel vermoedens, invullingen, veronderstellingen en gevoelens en verkeerde ten tijde van de feiten waarover hij verklaart niet zelden onder invloed van verdovende middelen. Hij is na talloze verhoren door de politie, bij de rechter-commissaris en op de zitting nauwelijks meer in staat om onderscheid te maken tussen wat hij daadwerkelijk heeft meegemaakt, wat hij van derden heeft gehoord en wat hij later heeft opgepikt uit de media. De primaire bron is uiteindelijk vaak [verdachte] , die ooit iets tegen hem gezegd zou hebben, al weet hij niet meer waar, wanneer, in welke bewoordingen en in welke context.”. Andere raadslieden hebben daaraan nog toegevoegd dat de verklaringen bewust of onbewust onbetrouwbaar zijn te achten: door de wijze van verhoren, namelijk het toepassen van Neuro Linguïstisch Programmeren (NLP), het bestaan van valse herinneringen en het voeden met informatie door politie en justitie. De verklaringen kunnen daarom niet worden gebezigd voor het bewijs. In ieder geval is het volgens de raadslieden noodzakelijk om deze verklaringen met grote voorzichtigheid te benaderen. Voorwaardelijk is verzocht om nader deskundigenonderzoek te gelasten over geheugentraining, dan wel hierover een deskundige ter zitting te bevragen.
Het Openbaar Ministerie heeft hiertegen het volgende aangevoerd. [medeverdachte 1] heeft in zijn kluisverklaringen slechts uit zijn eigen geheugen geput. In de vele tactische verklaringen die [medeverdachte 1] bij de verhoorders uit het onderzoek Eris heeft afgelegd, heeft [medeverdachte 1] globaal telkens hetzelfde verhaal verteld, maar vooral méér dan in zijn kluisverklaringen. Nergens is hij teruggekomen op zijn eerder afgelegde kluisverklaringen in de zin dat deze bewust onjuist zouden zijn geweest. De tactische verklaringen bevatten vooral meer details dan de kluisverklaringen, dit naar aanleiding van verhelderende vragen. Uiteindelijk is [medeverdachte 1] geconfronteerd met de onderzoeksresultaten. Soms om uit te leggen hoe zijn verklaringen passen in het beeld dat met harde onderzoeksbevindingen tot stand is gekomen, maar ook om zaken, die hij zich kennelijk niet goed herinnerde, helder te krijgen. Dat ging vaak om tijd en plaats. Zo heeft hij zich vergist of één bepaalde ontmoeting van zijn vele ontmoetingen met [verdachte] in [plaats ] of [plaats ] heeft plaatsgevonden en heeft hij grote moeite gehad om bepaalde gebeurtenissen in tijd goed te plaatsen. Het Openbaar Ministerie heeft tot slot opgemerkt dat als gevolg van de zeer getrapte wijze van verhoren van [medeverdachte 1] en de letterlijke uitwerking van zijn verhoren, het in elk geval helder is hoe zijn verklaringen tot stand zijn gekomen en controle ten behoeve van de bruikbaarheid van zijn verklaringen goed uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat de rechtbank niet de betrouwbaarheid van de persoon van [medeverdachte 1] maar die van zijn verklaringen dient te toetsen.
Een kritische benadering van de verklaringen van [medeverdachte 1] ligt voor de hand, nu hij deze heeft afgelegd als kroongetuige. Immers, het feit dat een kroongetuige van het Openbaar Ministerie een tegenprestatie krijgt in ruil voor zijn verklaringen, verschaft hem een bijzondere positie, die maakt dat zijn verklaringen met extra behoedzaamheid dienen te worden benaderd, zoals voorgeschreven in artikel 360, tweede lid Sv in verband met artikel 342, tweede lid Sv. De eis van behoedzaamheid geldt in het bijzonder waar het gaat om die verklaringen die zien op informatie die [medeverdachte 1] stelt van [verdachte] te hebben verkregen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] hebben over [verdachte] immers verklaard dat hij informatie wel eens aandikte of dat hij met desinformatie strooide. Uitgangspunt is dat ‘de auditu-verklaringen’ in beginsel bruikbaar zijn voor bewijs, maar dat de verdediging wel de gelegenheid moet hebben gehad om de getuige, het liefst ter terechtzitting, te horen. Vastgesteld kan worden dat de verdediging [medeverdachte 1] ook ter zitting aan vele indringende verhoren heeft onderworpen, waarbij het aspect ‘van horen zeggen van [verdachte] ’ uitvoerig aan de orde is geweest. Het zou dan ook te ver gaan om aan de verklaringen van [medeverdachte 1] om die reden op voorhand slechts de waarde van steunbewijs toe te kennen, zeker omdat de beweerde bron van de ‘de auditu-verklaringen’, [verdachte] , zich hoofdzakelijk heeft beperkt tot het enkel ontkennen van de beweringen van [medeverdachte 1] .
Op de rechtbank komt [medeverdachte 1] in zijn wijze van verklaren bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting, zelfverzekerd, helder en in grote lijnen consistent over. Bij deze algemene positieve indruk staat voorop dat [medeverdachte 1] zichzelf heeft belast in zaken waarin hij tot op dat moment bij het Openbaar Ministerie in het geheel niet in beeld was gekomen en het gegeven dat zijn, op punten gedetailleerde, verklaringen voor een belangrijk deel ook bevestiging vinden in objectieve onderzoeksbevindingen. De rechtbank wijst hier onder meer op de bevindingen in het uitgebreide verificatie/falsificatiedossier. Wel is duidelijk gebleken dat [medeverdachte 1] grote moeite heeft met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd en dat hij bepaalde zaken heeft ingevuld en met elkaar verward, zoals bijvoorbeeld in de deelonderzoeken Lis en Barbera. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn verklaringen gedurende het proces op punten moeten nuanceren, daar waar hij eerder, al dan niet ingegeven door zijn eigen overtuigingen, in al te concluderende zin had verklaard. Sommige ongerijmdheden in de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn niet geheel opgehelderd of op andere wijze verklaarbaar gebleken. Hiervan is bijvoorbeeld sprake in de deelonderzoeken Charlie17 en Langenhorst, daar waar het de gang van zaken in aanloop naar de moord, dan wel de rol van [medeverdachte 1] zelf betreft. Ook in deze beide zaken, die in de vonnissen van de verdachten die het betreft en voor zover relevant bij de beantwoording van de vragen van 348 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) nader aan de orde komen, komt de rechtbank evenwel niet op voorhand tot de conclusie dat [medeverdachte 1] bewust niet volledig naar waarheid heeft verklaard.
Ondanks de kanttekeningen die op punten bij de verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen worden geplaatst, blijft, tegen de achtergrond van het totaal van zijn vele verklaringen in het licht van de overige onderzoeksbevindingen, het beeld van [medeverdachte 1] als een overwegend betrouwbaar verklarende getuige in stand. Uit de verbatim uitgewerkte verhoren van [medeverdachte 1] is van het toepassen van NLP, van het opwekken van valse herinneringen en het voeden van informatie in de verhoren door de politie niet gebleken, noch zijn hiervoor aanwijzingen te vinden. De rechtbank ziet dan ook geen noodzaak om hieromtrent nader deskundigenonderzoek te laten doen of een deskundige te bevragen, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen.
De genoemde kanttekeningen maken wel dat de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte 1] met de vereiste extra behoedzaamheid zal benaderen. De rechtbank geeft hieraan op de volgende wijze concreet uiting. Een verklaring van [medeverdachte 1] over het daderschap van een medeverdachte bij een tenlastegelegd feit kan in beginsel in aanzienlijke mate bijdragen aan het bewijs maar slechts dan leiden tot een veroordeling van deze medeverdachte indien er naast deze verklaring sprake is van ander zelfstandig bewijs, dus uit andere bron, dat deze verklaring in voldoende mate ondersteunt. Voor de feitelijke invulling hiervan verwijst de rechtbank naar de bespreking van de diverse deelonderzoeken.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS EN DE CONCLUSIES VAN DE VEREDELINGEN

4.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 16/659023-20: primair, 16/659126-19: feit 1 meest subsidiair, feit 3 meest subsidiair, feit 4 meest subsidiair, 16/659077-19: primair, 16/659072-19: feit 1 primair, feit 2, feit 3 primair, feit 4, 16/659034-19: primair, 16/659036-19: primair, 16/659022-20: primair en 16/659043-20 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 16/659025-20, 16/659126-19: feit 2, feit 3 primair – meer subsidiair en feit 4 primair – meer subsidiair tenlastegelegde.
4.2
De verdediging
De verdediging van [verdachte] heeft verzocht hem vrij te spreken van alle feiten. De daartoe gevoerde verweren komen, voor zover van belang voor de bewijswaardering, aan de orde in de overwegingen van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Conclusies veredelingen en identificaties
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen en conclusies die zijn opgenomen in bijlage 3 onder meer de volgende veredelingen van PGP-namen en bijnamen vastgesteld.
[verdachte]
is de persoon die schuil ging achter de PGP-namen:
  • ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ (tussen 18 en 20 februari 2017);
  • ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’;
  • ‘ [PGP gebruikersnaam 3 verdachte ] ’;
  • [PGP gebruikersnaam 4 verdachte ] (deelonderzoek Goudvink).
De verdediging van [verdachte] heeft – samengevat – aangevoerd dat de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht ten aanzien van het trekken van conclusies over de gebruikers van de PGP-berichten. De werking van de chatapplicatie, het feit dat de toestellen en namen aantoonbaar wisselden en het feit dat het dossier niet de volledige chatgeschiedenis bevat, maken dat uiteindelijk slechts een beperkt beeld is verkregen. De aanwijzingen die uit dit beperkte beeld zijn verkregen, zijn onvoldoende om buiten redelijke twijfel vast te stellen dat [verdachte] gedurende de genoemde periodes schuil ging achter de PGP-namen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 verdachte ] ’. In ieder geval kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het de volledige periode betrof. Meer in het bijzonder heeft de verdediging van [verdachte] aangevoerd dat het onder [verdachte] aangetroffen materiaal het resultaat is van research voor zijn werk als documentairemaker en dat hij dus niet degene hoeft te zijn die schuilgaat achter de genoemde PGP-namen.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
Het bewijs waaruit volgt dat de onder [verdachte] in beslag genomen telefoons en gegevensdragers, met daarop de belastende (foto’s en films van) chatgesprekken en overige gegevens, daadwerkelijk aan [verdachte] toebehoren is overtuigend en het verweer van [verdachte] biedt geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Uit genoemde bewijsmiddelen volgt onmiskenbaar dat [verdachte] schuilgaat achter de PGP-namen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 verdachte ] ’. [verdachte] heeft geen enkele concrete omstandigheid naar voren gebracht die tot een andere conclusie kan leiden .
Dat het ook [verdachte] is die daadwerkelijk deelnemer is aan de op de gegevensdragers gevoerde chats met de namen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 verdachte ] ’ volgt eveneens overtuigend uit de bewijsmiddelen, zodat het verweer van [verdachte] reeds door de gebruikte bewijsmiddelen wordt weersproken.
De rechtbank betrekt daarbij in het bijzonder ook de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gebruiker van de PGP-naam ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’ zichzelf ‘ [bijnaam 1] ’ noemt, baas van de [motorclub 2] en een grote motorclub en van zichzelf ook meldt dat hij uit ‘ [plaats ] ’ komt en onder meer ‘ [verdachte] ’ zijn naam is. Verdachte heeft ter terechtzitting nog de suggestie gewekt dat iemand anders mogelijk zich op deze wijze heeft voorgedaan als [verdachte] , maar hiervoor is geen enkele aanwijzing in het dossier en bovendien wijzen immers ook de andere gebruikte bewijsmiddelen ieder voor zich en in onderling verband naar [verdachte] als gebruiker van de accountnaam ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’. De rechtbank neemt bovendien de conclusies van het ‘Vergelijkend beeldonderzoek betreffende opnamen van handen’ en ‘Vergelijkend dactyloscopisch onderzoek betreffende screenshots’ van het NFI over en concludeert uit deze onderzoeken dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de PGP-telefoon die te zien is op de onderzochte afbeeldingen. Tenslotte betrekt de rechtbank ook het onderzoek naar de schrijfstijl van de berichten van de genoemde PGP-namen bij haar overweging en neemt de conclusies van dat onderzoek over.
In het licht van de gebruikte bewijsmiddelen lijdt het geen twijfel dat [verdachte] telkens degene is die schuil ging achter de accountnamen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 3 verdachte ] ’ op het moment dat door [verdachte] de opnames werden gemaakt van de chats die onder deze accountnamen met anderen werden gevoerd.
Overige verdachten
De rechtbank concludeert ten aanzien van de andere verdachten het volgende:
  • [medeverdachte 5] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’;
  • [medeverdachte 6] is de gebruiker van de PGP-accounts ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.2] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.3] ’;
  • [medeverdachte 12] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 12] ’ en [medeverdachte 12] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam 2] ’ en ‘ [bijnaam 3] ’;
  • [medeverdachte 11] is van 22 tot en met 24 februari 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ en [medeverdachte 11] heeft de bijnamen ‘ [bijnaam 4] ’/‘ [bijnaam 5] ’;
  • [medeverdachte 9] is van 14 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’ en [medeverdachte 9] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam 6] ’;
  • [medeverdachte 17] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam 7] ’;
  • [medeverdachte 7] heeft de bijnaam ‘ [bijnaam 8] ’;
  • [medeverdachte 3] is de gebruiker van het PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’.
De bewijsmiddelen die deze conclusies ondersteunen heeft de rechtbank uitgewerkt in bijlage 3 bij dit vonnis: de door de rechtbank vastgestelde veredelingen en identificaties
4.3.2
Charon
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.2.1
Liquidatie van [slachtoffer 2]
Op 31 januari 2017 omstreeks 22.30 uur is [slachtoffer 2] in [plaats ] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie in zijn kluisverklaring verklaard dat hij van [verdachte] heeft gehoord dat de zoon van [bijnaam 8] betrokken is geweest bij een vergismoord in [plaats ] . Als gevolg van feit dat de verkeerde persoon zou zijn geliquideerd is de zoon van [bijnaam 8] in de problemen gekomen en heeft [bijnaam 8] de hulp ingeschakeld van [verdachte] . Ter vergelding moest een betrokkene bij deze vergismoord geliquideerd worden en [verdachte] heeft vervolgens geregeld dat een andere betrokkene dan de zoon van [bijnaam 8] is geliquideerd. Met deze actie heeft [verdachte] aangetoond dat hij in staat is om liquidatieopdrachten uit te voeren en heeft hij ‘het stokje overgenomen’ van de uitvoerders van de vergismoord en is hij verder gegaan met het uitvoeren van liquidaties in opdracht van [D] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 8] als chauffeur betrokken is geweest bij een liquidatie. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen zoals weergeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) blijkt dat met [medeverdachte 8] wordt bedoeld.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.2.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.2.3.1
Veredeling van ‘ [bijnaam 8] ’ en ‘de zoon van [bijnaam 8] ’
Op basis van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) stelt de rechtbank vast dat met [bijnaam 8] wordt bedoeld [medeverdachte 7] en met de zoon van [bijnaam 8] [medeverdachte 3] .
4.3.2.3.2
Betrokkenheid van [medeverdachte 3] bij de vergismoord in [plaats ]
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] aan hem heeft verteld dat hij betrokken was bij een liquidatie in [plaats ] , waarbij de verkeerde is gepakt. Hij was samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . [slachtoffer 2] was de spotter en chauffeur en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn uitgestapt, waarbij [medeverdachte 4] is gaan schieten. De volgende dag zou [slachtoffer 2] terug moeten om alsnog de juiste persoon te pakken. Hij heeft toen gehoord dat hij eraan moest, omdat de liquidatie fout was gegaan en er iemand voor moest boeten.
Uit de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 maart 2019 blijkt dat [slachtoffer 21] op 12 januari 2017 omstreeks 01.45 uur aan de [straat] te [plaats ] is neergeschoten en is komen te overlijden. Het beoogd doelwit van deze liquidatie bleek echter [slachtoffer 22] te zijn. Voor de liquidatie op 12 januari 2017 op [slachtoffer 21] en het voorbereiden van de liquidatie van [slachtoffer 22] op 13-14 januari 2017 zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] veroordeeld.
4.3.2.3.3
Het inschakelen van [verdachte]
Uit onder meer de WhatsApp-chatberichten tussen [medeverdachte 7] en [verdachte] en de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 3] elkaar, soms door tussenkomst van [medeverdachte 7] , in de dagen voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 2] hebben ontmoet. Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-conversaties van 28 januari 2017 dat [verdachte] door [medeverdachte 7] op de hoogte wordt gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer 2] door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 28 januari 2017, waarbij [slachtoffer 2] uiteindelijk in [plaats ] bij zijn vader ( [getuige 1] ) wordt gevonden.
4.3.2.3.4
Het voorbereiden van de liquidatie
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] voorafgaand aan 31 januari 2017 een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI-nummer] heeft ontvangen vanuit de opdracht gevende organisatie. [medeverdachte 7] laat op 31 januari 2017 via WhatsApp aan [verdachte] weten dat [medeverdachte 3] [verdachte] een telefoon heeft gegeven en dat [verdachte] berichten ontvangt en leest, maar dat hij niet reageert op ontvangen berichten. Dit kunnen ‘de mannen’ zien en zij vragen aan [medeverdachte 3] waarom [verdachte] niet reageert.
Op de dag van de liquidatie, 31 januari 2017, geeft [verdachte] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [E] en [medeverdachte 9] om [medeverdachte 8] op te halen omdat ze ‘laat zijn’. Wanneer [E] vraagt of ze naar ‘L’ of ‘ […] ’ moeten, antwoordt [verdachte] : “Nee. [bijnaam 6] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
4.3.2.3.5
De liquidatie – forensisch onderzoek naar de aangetroffen hulzen op de plaats delict
Op de plaats delict zijn 30 hulzen aangetroffen, waarbij het voor 29 hulzen extreem veel waarschijnlijker is dat deze zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en dezelfde systeemkenmerken. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat op één van deze 29 hulzen een DNA-profielcluster is aangetroffen, waarvan het DNA van [medeverdachte 9] deel uitmaakt.
4.3.2.3.6
Het verbranden van de vluchtauto
In een WhatsApp-conversatie tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] van 3 februari 2017 stuurt [medeverdachte 9] omstreeks 18.50 uur “OG. Ik moet de fiets (de rechtbank begrijpt: auto) gaan halen” en “En ik wil niet lang wachten”. Diezelfde avond heeft [medeverdachte 9] tweemaal contact met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] heeft ter terechtzitting van 20 september 2021 verklaard dat hij in opdracht van [verdachte] samen met iemand anders een personenauto in brand heeft gestoken, waarbij hij zijn gezicht heeft verbrand.
Op 4 februari 2017 kwam in de nacht een melding binnen dat er een personenauto in brand zou staan in De Zilk. Het ging om een Renault Clio die was voorzien van een vals kenteken en die gestolen bleek. Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] stuurt om 13.57 uur “Oké ik kijk nieuws ma zie nergens daarom!”. [verdachte] reageert daarop met “Ik stuur je. Zie mijn mensen zo”. Omstreeks 14.00 uur belt [verdachte] tweemaal tevergeefs naar [medeverdachte 10] en vervolgens vraagt [verdachte] via WhatsApp aan zowel [E] als [F] of [medeverdachte 8] daar is, waarop bevestigend wordt geantwoord door beide personen. [medeverdachte 8] moet wachten totdat [verdachte] er is. Vervolgens stuurt [verdachte] om 15.44 uur via de PGP aan [medeverdachte 5] “Tussen [plaats ] en [plaats ] . Lichterlaaie. Een van mijn mensen is zelfs bijna verbrand. Dan weet je”. Vervolgens geeft [medeverdachte 5] uitleg over hoe je het beste een auto in brand kunt steken.
De rechtbank leidt uit het feit dat de betreffende Renault Clio in brand is gestoken door mensen uit de organisatie van [verdachte] , dat [verdachte] juist specifiek over deze auto chat met [medeverdachte 5] , die namens de opdrachtgever van de liquidatie optreedt, dat de papieren van deze auto zijn aangetroffen in een loods die bij de organisatie van de opdrachtgever in gebruik was en waar ook de papieren van auto’s die zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer 21] en de voorbereiding van de moord op [slachtoffer 22] zijn aangetroffen af dat het hier gaat om de auto die als vluchtauto is gebruikt bij het uitvoeren van de liquidatie.
4.3.2.3.7
De uitbetaling
Op 1 februari 2017 om 20.57 uur geeft [verdachte] aan [medeverdachte 7] het adres [adres] door, alwaar restaurant [restaurant 1] is gevestigd en op dat moment het verjaardagsfeest van [medeverdachte 8] en [G] gaande is. Op diezelfde avond om 23.36 uur maakt [medeverdachte 9] met zijn telefoon een foto van een stapel bankbiljetten van € 50,- op het toilet van restaurant [restaurant 1] aan de [adres] . Op 4 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] ’, veredeld als [medeverdachte 3] . Ze chatten over onder meer ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld). [medeverdachte 3] stuurt daarbij “En Oja. Zeg hem niets over het geld gedoe wat laatst ontbrak. Zeg em je hebt ’t al geregeld met mij”. [verdachte] reageert met “Komt goed”. Op 23 februari 2017 chat ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] met [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] vraagt aan [verdachte] hoeveel hij ‘die dag’ heeft gekregen, waarop [verdachte] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 3] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 5] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [verdachte] wordt genaaid door [medeverdachte 3] . [verdachte] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg.”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] betaald heeft gekregen vanuit de opdrachtgever, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [medeverdachte 9] die avond over een stapel geld beschikte.
4.3.2.3.8
Het overnemen van de ‘BV’
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [slachtoffer 2] als uitvoerders betrokken zijn geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 21] . Zoals hiervoor is overwogen is [verdachte] vervolgens benaderd en heeft [verdachte] de opdracht om [slachtoffer 2] ter vergelding van de gemaakte fout te liquideren aangenomen en uitgevoerd.
Nadien heeft [verdachte] op 4 februari 2017 contact met [medeverdachte 3] via de PGP. Ze praten onderling over ‘pap’ en PGP’s. [medeverdachte 3] stuurt daarbij: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real.” en “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”. Op 4 februari 2017 chat [verdachte] met [medeverdachte 5] waarbij [medeverdachte 5] aangeeft dat [verdachte] het deze dagen met hem moet doen en vraagt hij aan [verdachte] waar hij de ‘spotfiets’ wilt hebben. Op 22 februari 2017 heeft [verdachte] wederom contact met [medeverdachte 5] . [verdachte] stuurt: “Geld komt bij mij als laatste respect als eerst. [medeverdachte 5] reageert met “Ja bij ons ook broeder. [verdachte] : “Dat is wat me aantrok. Voor dat geld zo ik had die kleine nooit geholpen hebben” en “Ik besliste letterlijk 1 dag.. Ik zat zijn paniek en ken zijn vader.”. Later in hetzelfde chatgesprek zegt [verdachte] : “Mooiste is die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik voelde dat hij niet wist waar hij meebezig was. En vroeg hem openkaart te spelen.hij wilde niets zeggen. Niet eens tegen zijn vader” en “Ik zei ook maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] ‘het stokje’ heeft overgenomen van de zoon van [bijnaam 8] .
4.3.2.3.9
Opdrachtgever achter de ‘BV’
Voor zowel de liquidatie van [slachtoffer 21] (Audi A5) en de voorbereidingshandelingen die zien op de moord op [slachtoffer 22] (Skoda Fabia en een Audi Q5) als de liquidatie van [slachtoffer 2] (Renault Clio) zijn personenauto’s gebruikt waarvan de originele bescheiden zijn aangetroffen in een loods op het [adres] te [plaats ] . Uit nader onderzoek naar de loods is gebleken dat een persoon genaamd [H] is geïdentificeerd als koper van diverse goederen die in de loods zijn aangetroffen.
Tevens stelt de rechtbank vast dat [verdachte] voorafgaand aan de liquidatie een PGP-toestel met simnummer [simnummer] en IMEI-nummer [IMEI-nummer] heeft ontvangen, dat later onder [medeverdachte 9] is inbeslaggenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat in dit toestel op 28 januari 2017 respectievelijk 30 januari 2017 de contacten ‘ [PGP gebruikersnaam 2] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ zijn toegevoegd als contacten. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat beide contacten toebehoren aan de groep rondom [D] . In onderzoek 09Kreta vond op 10 mei 2017 een doorzoeking plaats in de woning van [H] . Tijdens deze doorzoeking werd onder meer administratie inbeslaggenomen, waarin onder meer de gegevens ‘ [PGP gebruikersnaam 3] ’, ‘Simnummer [simnummer] ’ en ‘Datum: 28-01 ecc: [PGP gebruikersnaam 1] ’ waren genoteerd.
Voorts is onder [verdachte] een chatgesprek aangetroffen tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] van 22 februari 2017 waarin [medeverdachte 5] aan [verdachte] uitleg geeft over de achterliggende redenen voor de liquidatie van [slachtoffer 2] . [medeverdachte 5] zegt onder meer: “Maar dan die jonge die weg is is een neef van [I] z’n neef en die [J] ook”. [verdachte] reageert met “Ohhh. Ohjaa nu begrijp ik…dus hun zijn neven”. [medeverdachte 5] vervolgt het gesprek: “Maar ze gaven niet thuis ken hem vanaf kleins toen zag ik jullie niet klaar voor dit want als die $an was gekomen hun gemait driver was weg kijken ze na ll voor 2e x in 1 flat!!! Is doodstraf voor driver”. [verdachte] : “Jaaaa. Zei ik ook. Klopt klopt. Was het hun 2de x? In 1 flat? Oh nu begrijp ik. Als de doelwit gekomen was ja. Nu kijken ze al naar LL”. [medeverdachte 5] : “Waarom waren ze bang eerste doen ze fout onze eigen $an 2e x rijdt driver weg. 3e x ander team gepakt”. [verdachte] reageert: “Jaa. Veel fouten. Veel” en “Plus driver sprak. Misschien wel meer dan we denken”. [medeverdachte 5] : “En ik zag me me neefje ook dus heb het kunnen saven en nog pap getrokken bro”. [verdachte] : Ja weet niet eens of ik ze gespaard had eerlijk gezegd.. zei ik hem ook. Ja ze moeten je dankbaar zijn broer echt”. [medeverdachte 5] : “Broer als ik het was op weg terug had ik ‘m door z’n kop geschoten en verbrandt in foets. Fiets” en “En dat was hun fout hebben bijna drie weken laten lopen met angst”. Uit nader onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] een neef heeft genaamd ‘ [J] ’. [slachtoffer 2] is negentien dagen na de vergismoord in [plaats ] geliquideerd. Dit is iets minder dan drie weken. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat [medeverdachte 5] voorafgaand aan de liquidatie van [slachtoffer 21] ook in contact heeft gestaan met de uitvoerders van die liquidatie.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande en van hetgeen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) bij dit vonnis is opgenomen over de rol van [H] het voldoende aannemelijk dat [medeverdachte 5] deel uitmaakt van de criminele organisatie van vermoedelijk [D] , net zoals [H] .
4.3.2.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] . [medeverdachte 3] heeft in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [D] een liquidatie uitgevoerd op de verkeerde persoon. Omdat hij vreesde voor zijn leven, heeft zijn vader [verdachte] benaderd met het verzoek om te bemiddelen. Deze bemiddelingspoging heeft ertoe geleid dat [verdachte] de uitvoering van liquidaties in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [D] zou overnemen van [medeverdachte 3] en dat het leven van [medeverdachte 3] gespaard zou worden. Om te laten zien dat hij daadwerkelijk in staat was om liquidaties uit te voeren, heeft [verdachte] vervolgens in opdracht van de organisatie van vermoedelijk [D] [slachtoffer 2] laten vermoorden door [verdachte] eigen mensen, onder wie in ieder geval [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [verdachte] niet alleen aan zijn eigen mensen de opdracht om [slachtoffer 2] te liquideren heeft gegeven, maar ook dat hij zelf betrokken was bij het organiseren van deze liquidatie. Zo werd hij op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 2] , is hij betrokken bij het maken van een vervolgafspraak als [slachtoffer 2] is gevonden, geeft hij op de dag van de liquidatie de opdracht om [medeverdachte 8] op te halen, geeft hij de opdracht tot het in brand steken van de vluchtauto, legt hij hierover verantwoording af aan zijn opdrachtgever en neemt hij het geld voor de liquidatie in ontvangst om dit vervolgens te verdelen onder zijn mensen. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] betrokken was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 2] , is hiermee wel sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.3
Eend
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.3.1
De aangetroffen chats
Op 2 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam 4] ’. Dit account is niet veredeld. ‘ [PGP gebruikersnaam 4] ’ stuurt in dit gesprek aan [verdachte] “Sportschool adres [adres] in [plaats ] sir . Huis adres is [adres] ”.
Op 4 februari 2017 stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] , naar [verdachte] “Is zijn gym trouwens sir !”. Vervolgens stuurt [medeverdachte 5] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , door dat afkomstig is van het account ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’, waarvan zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat dit account kan worden veredeld als [D] . Hierin staat: “Hy sluit hem vaak af alleen”. [medeverdachte 5] stuurt daarna naar [verdachte] dat hij een klein moment moet hebben en dat [medeverdachte 5] zo alles zal doorsturen.
Uit het dossier van de deelonderzoeken Mus, Kraai, Duif en Spreeuw blijkt dat er op 18 en 19 februari 2017 eveneens een PGP-chatgesprek plaatsheeft tussen een account veredeld als [verdachte] , ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, en [medeverdachte 5] waar min of meer op eenzelfde wijze informatie wordt gedeeld over personen (‘ [naam 3] ’, ‘ […] ’, ‘ [bijnaam 9] ’ en ‘ [bijnaam 10] en [bijnaam 11] ’) die moeten worden geliquideerd.
Op 26 februari 2017 stuurt [medeverdachte 6] de berichten “In die porsche ryd zyn vriendin vaak klopt” en “ [PGP gebruikersnaam D 1] dat is die man precies op die foto die u stuurde” door van ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’. [verdachte] reageert daarop door te stellen dat hij dan genoeg weet.
Naar de inhoud van bovengenoemde gesprekken is nader onderzoek gedaan. Hieruit is gebleken dat in februari 2017 op de [adres] in [plaats ] een democenter was gevestigd van de sportschool [sportschool] . De uiteindelijke belanghebbende van deze sportschool is [B] . Ook had [B] in februari 2017 een relatie met [K] . Zij woonde in 2017 op de [adres] te [plaats ] . Deze [K] had van 17 april 2015 tot 25 februari 2017 een Porsche Panamera op haar naam staan.
Voorts bleek uit onderzoek naar de onder [verdachte] inbeslaggenomen Acer-laptop dat hier verschillende afbeeldingen op staan van [B] .
4.3.3.2
De rol van [verdachte]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde voorbereidingshandelingen van de moord op [B] . De aan [verdachte] verweten feitelijke gedragingen bestaan volgens de tenlasteleggingen enkel uit het verwerven en voorhanden hebben van een PGP-telefoon. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoon bestemd was tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Het voorhanden hebben van de PGP-telefoon kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd. Hoe verwerpelijk de rechtbank het ook acht dat [verdachte] deze opdracht heeft aangenomen, het kan niet leiden tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank zal deze omstandigheden echter wel betrekken bij de beoordeling in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
4.3.4
Mus
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.4.1
De aangetroffen chats
Op 18 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 5] : “wie zoek je” en “wat staat op (…) hoofd sir !!”. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij “70 de hoofd geeft” met “onze yzers en fietsen”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘70 de hoofd’ € 70.000,- per liquidatie wordt bedoeld en dat met ‘yzers’ en ‘fietsen’ vuurwapens en auto’s worden bedoeld. [verdachte] antwoordt aan [medeverdachte 5] dat hij de service van de organisatie goed vindt. Verder wordt nog besproken dat [verdachte] “niets aan vijanden verkoopt alleen de dood. Alleen de dood” en dat hij “wist dat er oorlogskast was”, waarop [medeverdachte 5] antwoordt dat “die kast leeg moet op hun allemaal” en dat de kas(t) “nog laaaaaaang niet leeg is”. [medeverdachte 5] noemt dat ze “ratten moeten bestrijden broer” en vraagt “we zijn 1 team toch sir ?”. [verdachte] antwoordt hierop: “Jaaa” en “Meer dan 1”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] en [medeverdachte 5] via de chat verder aan het verkennen zijn wat zij voor elkaar kunnen betekenen en dat het daarbij om het liquideren van personen gaat. Ook leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] daarbij zorgt dat er vuurwapens en auto’s beschikbaar zijn en dat hij geld in het vooruitzicht stelt. Uit het chatgesprek van 19 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] blijkt dat een ‘soldaat’ van [verdachte] ook daadwerkelijk een ‘yzer’ bij [medeverdachte 5] heeft opgehaald. [verdachte] geeft hiervan een ontvangstbevestiging aan [medeverdachte 5] .
In het vervolg van het chatgesprek van 18 februari 2017 worden door [verdachte] en [medeverdachte 5] personen besproken die worden gezocht. Eén van die personen wordt “ [bijnaam 9] ”, “ [bijnaam 9] ” of “ [bijnaam 9] ” genoemd. Deze persoon zou rijden in een witte Volkswagen Polo met het kenteken [kenteken] . Uit de politiesystemen blijkt dat [slachtoffer 6] in 2017 meermalen in een auto met dit kenteken is gecontroleerd. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 5] of hij “ [bijnaam 9] wil”. [medeverdachte 5] antwoordt hierop met “Ja graag!”. [verdachte] vraagt vervolgens voor “hoeveel” en zegt dat ‘ [bijnaam 9] ’ “heeel dichtbij is” en “zeg met wat je met hem wilt en de prijs kan komende week”. [medeverdachte 5] antwoordt “Laats wou hem lokken maar ging mis hij kwam met gepantserde wagen en nog aanhang met andere auto’s en die head was alleen hij zou ook zelf rijden!”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘head’ schutter wordt bedoeld. [medeverdachte 5] noemt vervolgens de prijs waar [verdachte] om vraagt: “Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”. [verdachte] antwoordt: “Ok”, “Maak er werk van” en “Ik hou je op de hoogte”. [medeverdachte 5] geeft nog mee dat het ook top is als [verdachte] hem in de fiets kan verbranden.
Op 19 februari 2017 overdag en aan het begin van de avond stuurt [medeverdachte 5] naar [verdachte] een aantal berichten van ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , door, al dan niet eerst doorgestuurd van het account ‘ [PGP gebruikersnaam D 3] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [D] . Deze berichten luiden: “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] [02/19/2017 @ FW: [PGP gebruikersnaam D 3] 15.20] En sir fiets in de fik met die hond erin beste geen fouten sir ”, “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] [02/19/2017 @ 15.52] Hahahaha ok heel sterk bro mensen naar ons hart zijn dit” en “ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] [02/19/2017 @ 15.51] Laat m aub vndg slapen zou mooi zijn”. [medeverdachte 5] stuurt naar [verdachte] dat “iedereen jullie begint te mogen broer is alleen maar goed teken!”. Een paar uur later vraagt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 5] “Bro hoe bgaat t met [bijnaam 9] hou me op de hoogte zien ze m vndg”. [medeverdachte 5] heeft dit doorgestuurd naar [verdachte] . Als [verdachte] hierop stuurt dat ze “al goed contact met degene die mee gaat helpen” hebben en dat “hij hem nu in positie moet zetten” antwoordt de persoon die vermoedelijk [D] is via de accounts van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] “Met gods wil sir whoooooooppppp (…) ooooooooooooooooppppp dat wil ik horen whoooppppppp whooooppppp Jij ook bedankt bro!”. Om 23.47 uur laat [verdachte] aan [medeverdachte 5] weten dat “hij er vandaag niet was”, dat “de mensen die hem rijden en thuiszetten ons gaan seinen” en “dus nog heel even geduld iedereen staat klaar”. [verdachte] laat [medeverdachte 5] weten dat hij naar huis gaat, maar dat hij er “morgen weer op is”, “hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 6] ) zit al in de net… nu timeren” en “je voelt me.deze gaat nergens dan naar boven”.
De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 5] als [medeverdachte 6] betrokken zijn bij de opdracht aan [verdachte] tot het liquideren van [slachtoffer 6] en dat [verdachte] aan beiden verslag uitbrengt over de voortgang.
4.3.4.2
De rol van [verdachte]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot moord niet kan worden bewezen. Er blijkt immers niet van een begin van uitvoering, zodat een poging tot moord in strafrechtelijke zin niet bewezen kan worden. Reeds daarom kan ook het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen worden. Ook voor bewezenverklaring van die varianten van de tenlastelegging moet immers tenminste vaststaan dat sprake was van een strafrechtelijke poging.
Nog meer subsidiair is aan [verdachte] tenlastegelegd het medeplegen van een poging tot uitlokking van de moord op [slachtoffer 6] , of het daaraan medeplichtig zijn. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] ook van deze variant van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. De feitelijke handelingen die aan [verdachte] worden verweten in deze variant van de tenlastelegging zijn niet geschikt als uitlokkingsmiddel (‘het willen ontvangen van berichten’) of kunnen niet worden bewezen (‘het doorsturen van berichten over de liquidatie’).
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord op [slachtoffer 6] , zoals meest subsidiair aan hem ten laste is gelegd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] door middel van een PGP-toestel een kenteken van een auto waarin het beoogde slachtoffer werd rondgereden heeft doorgegeven aan opdrachtgever [medeverdachte 5] . De rechtbank acht dit echter niet bewezen en zal [verdachte] daarom vrijspreken van al hetgeen aan hem ten laste is gelegd in het deelonderzoek Mus. [verdachte] heeft weliswaar een PGP-toestel verworven en voorhanden gehad, maar het is niet komen vast te staan dat deze PGP-telefoon bestemd was tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – waardoor niet is voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Hoe verwerpelijk de rechtbank het ook acht dat [verdachte] deze opdracht heeft aangenomen, het kan niet leiden tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank zal deze omstandigheden echter wel betrekken bij de beoordeling in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
De rechtbank ziet overigens in de chatconversaties ook (sterke) aanwijzingen dat er door [medeverdachte 5] een yzer (wapen), via [G] aan [verdachte] is overgedragen, hetgeen mogelijk wel als voorbereidingshandelingen voor een moord zou kunnen gelden. Dit is echter niet aan [verdachte] tenlastegelegd.
4.3.5
Duif, Kraai en Spreeuw
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.5.1
De aangetroffen chats
Op 18 februari 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] . [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 5] : “wie zoek je” en “wat staat op (…) hoofd sir !!”. [medeverdachte 5] antwoordt dat hij “70 de hoofd geeft” met “onze yzers en fietsen”. De kroongetuige heeft verklaard dat met ‘70 de hoofd’ € 70.000,- per liquidatie wordt bedoeld en dat met ‘yzers’ en ‘fietsen’ vuurwapens en auto’s worden bedoeld. [verdachte] antwoordt aan [medeverdachte 5] dat hij de service van de organisatie goed vindt. Verder wordt nog besproken dat [verdachte] “niets aan vijanden verkoopt alleen de dood. Alleen de dood” en dat hij “wist dat er oorlogskast was”, waarop [medeverdachte 5] antwoordt dat “die kast leeg moet op hun allemaal” en dat de kas(t) “nog laaaaaaang niet leeg is”. [medeverdachte 5] noemt dat ze “ratten moeten bestrijden broer” en vraagt “we zijn 1 team toch sir ?”. [verdachte] antwoordt hierop: “Jaaa” en “Meer dan 1”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] en [medeverdachte 5] via de chat aan het verkennen zijn wat zij voor elkaar kunnen betekenen en dat het daarbij om het liquideren van personen gaat. Ook leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] daarbij zorgt dat er vuurwapens en auto’s beschikbaar zijn en dat hij geld in het vooruitzicht stelt. Uit het chatgesprek van 19 februari 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] blijkt dat een ‘soldaat’ van [verdachte] ook daadwerkelijk een ‘yzer’ bij [medeverdachte 5] heeft opgehaald. [verdachte] geeft hiervan een ontvangstbevestiging aan [medeverdachte 5] .
In het vervolg van het chatgesprek van 18 februari 2017 worden door [verdachte] en [medeverdachte 5] personen besproken die worden gezocht. Op de vraag van [verdachte] wie hij zoekt antwoordt [medeverdachte 5] “2ling Marokkaans 1 anabole 1 speelt slim [plaats ] wonen ze” en “ […] nummen ze hem en samen [naam 3] ”. [verdachte] vraagt of “ze van […] waren” en of “1 van hun gepopped” was en deelt mede dat hij “hier en daar gaat kijken” en “ik kijk [naam 3] voor je”. [medeverdachte 5] reageert met “juist top sir !!!” en “oké als je ze kan doen sir top pap licht klaar”. Met ‘pap’ wordt geld bedoeld. De politie komt in het deelonderzoek Kraai tot de conclusie dat met de ‘tweeling [tweeling] ’ [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] worden bedoeld. Zij zijn opgegroeid in [plaats ] en één van hen heeft in de jaren 2016 en 2017, dus ten tijde van het voeren van het chatgesprek, ingeschreven gestaan in [plaats ] . Deze persoon heeft in die periode ook aangifte gedaan van poging doodslag nadat hij met een kalasjnikov is beschoten. [verdachte] heeft het over “1 van hun die gepopped was”. De rechtbank begrijpt dat met ‘poppen’ schieten wordt bedoeld.
Nadat [verdachte] zegt dat hij zal uitkijken naar de ‘ [naam 3] ’ vraagt hij aan [medeverdachte 5] wat [medeverdachte 5] wil geven voor ‘ […] ’. Die moet volgens [verdachte] “makkelijk te spotten zijn”. [medeverdachte 5] wil daarvoor ‘70’ geven, want “die is ook heel makkelijk die zwervertje. Is een niks nut”. [verdachte] antwoordt hierop met “ok” en geeft [medeverdachte 5] mee dat hij moet bepalen wie hij eerst wil en dat hij, [verdachte] , alvast gaat kijken. In het deelonderzoek Spreeuw concludeert de politie dat met ‘ […] ’ [slachtoffer 5] , de halfbroer van de in 2015 geliquideerde [L] wordt bedoeld.
Vervolgens gaat het in het gesprek over “green” waarover [verdachte] zegt “zijn rappertjes”. [medeverdachte 5] antwoordt hierop dat “die rappertje op zijn neefje heeft geschoten” en dat hij “dus ook een prijs voor hem heeft!”. [verdachte] vraagt hierop “welke rapper wil je?” en zegt “ik geef je”. [medeverdachte 5] zegt “ [bijnaam 10] liefst maar die komt niet voorlopig die oen! Dan z’n maatje [bijnaam 11] . Die moet zo vrij komen”. [verdachte] geeft aan dat het geen probleem is, want hij heeft “mensen binnen” (de rechtbank begrijpt: in de gevangenis), die “hitte em daar als ik het zeg” en “zeg me prijzen en is aan”. [medeverdachte 5] wil ‘1T’ (de rechtbank begrijpt: 1 ton) geven als [verdachte] “ [bijnaam 10] binnen kan doen”. [verdachte] zegt hierop “ok”. De politie concludeert in deelonderzoek Duif dat met ‘ [bijnaam 10] ’ en ‘ [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] worden bedoeld. Dit zijn twee rappers van de [naam 6] die beiden vastzitten. [slachtoffer 7] zit een gevangenisstraf van achttien jaren uit, hetgeen overeenkomt met de opmerking in het chatgesprek dat [bijnaam 10] voorlopig niet komt. In het chatgesprek wordt genoemd dat ‘ [bijnaam 11] ’ binnenkort vrijkomt. Het chatgesprek is gevoerd op 18 februari 2017 en [slachtoffer 8] zat een gevangenisstraf uit tot 23 februari 2017.
Dat ook deze chats gaan over voorgenomen liquidaties vanuit de criminele organisatie van vermoedelijk [D] en dus dat sprake is van medeplegen, concludeert de rechtbank mede op grond van de gegeven uitleg bij de chats in deelonderzoek Mus. In het bijzonder wijst de rechtbank daarbij op de chat van 19 februari 2017.
4.3.5.2
De rol van [verdachte]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde voorbereidingshandelingen in de zaken Kraai, Duif en Spreeuw. De aan [verdachte] verweten feitelijke gedragingen bestaan volgens de tenlasteleggingen enkel uit het verwerven en voorhanden hebben van PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidaties – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Hoe verwerpelijk de rechtbank het ook acht dat [verdachte] deze opdracht heeft aangenomen, het kan niet leiden tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De rechtbank zal deze omstandigheden echter wel betrekken bij de beoordeling in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie.
4.3.6
Barbera
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] voor dit deelonderzoek buiten beschouwing zal laten. De verweren die de verdediging op dat punt heeft gevoerd, kunnen daarom onbesproken blijven.
4.3.6.1
Uitlokken van de liquidatie
Op 6 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] vraagt aan [verdachte] of ‘ze die man in [plaats ] willen doen’. [verdachte] antwoordt hierop bevestigend. [medeverdachte 6] geeft [verdachte] te kennen dat hij het op gaat zetten. [verdachte] laat aan [medeverdachte 6] weten dat ze klaar staan.
Het eerste PGP-chatgesprek waaraan [medeverdachte 5] deelneemt dateert van 9 maart 2017 om 21.42 uur, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 9] is mislukt. De rechtbank leidt uit de inhoud van deze chats en uit de inhoud van nadien gevoerde chats af dat [medeverdachte 5] samen met [medeverdachte 6] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie en overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat vanaf 9 maart 2017 om 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 5] op de hoogte was van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 9] . [medeverdachte 5] zegt tegen [verdachte] dat het niet mis mag gaan. [verdachte] antwoordt hierop dat [medeverdachte 5] ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’ het moet laten uitleggen. [verdachte] stuurt vervolgens naar [medeverdachte 6] dat hij het ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ moet uitleggen. [verdachte] laat nog wel aan [medeverdachte 5] weten dat hij vindt dat de ‘tata’ het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl ‘jullie’ hem betalen. [verdachte] geeft vervolgens aan naar de ‘heads’ te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 6] wat hij de ‘heads’ kan zeggen. [medeverdachte 6] antwoordt hierop dat er morgen wat ‘pap’ (de rechtbank begrijpt: geld) wordt gestuurd voor de moeite en dat [verdachte] dat dan met [medeverdachte 6] kan delen. [verdachte] vindt dit goed. In de nacht van 10 op 11 maart 2017 vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 5] wat het adres is. [medeverdachte 5] antwoordt hierop “ [straat] ”. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 5] dat hij iemand stuurt en geeft vervolgens dat adres aan [G] door. [medeverdachte 5] vraagt aan [verdachte] of het klopt dat ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’ 35 heeft afgesproken. [verdachte] antwoordt hierop “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [verdachte] laat aan [medeverdachte 5] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 5] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [G] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [straat] te [plaats ] gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 5] of [medeverdachte 5] het redelijk vindt. [medeverdachte 5] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!” Vervolgens antwoordt [verdachte] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [verdachte] en [medeverdachte 5] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000.- aan [verdachte] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 5] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [verdachte] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt de rechtbank af dat [verdachte] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
De rechtbank leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gezamenlijk [verdachte] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [verdachte] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit hetgeen de rechtbank hierna overweegt met betrekking tot de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [verdachte] is verteld wat de verblijfplaats van het slachtoffer zou zijn op het moment van de voorgenomen liquidatie, dat het over een Marokkaanse man uit [plaats ] gaat die [slachtoffer 9] heet, die lang en kaal is en die in een auto van het merk Mazda rijdt.
4.3.6.2
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 9] , ‘ [plaats ] ’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 9] . [slachtoffer 9] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 meter lang. [slachtoffer 9] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt al jaren in verband gebracht met de handel in harddrugs. De rechtbank leidt op basis van het voorgaande af dat het aannemelijk is dat [slachtoffer 9] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was.
4.3.6.3
Plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [verdachte] aan [medeverdachte 18] gevraagd wat het adres is van café [café 1] en of dit café nog open is voor publiek of dat het dicht is. Café [café 1] was gelegen aan de [adres] te [plaats ] . In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling [afdeling] van [motorclub 1] gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [verdachte] contact met [medeverdachte 2] (die geen verdachte is in dit onderzoek). Om 19.33 uur laat [medeverdachte 2] aan [verdachte] weten dat hij thuis is op de [adres] te [plaats ] en dat dat vlakbij het café is. [medeverdachte 2] vraagt aan [verdachte] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [verdachte] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij al wat weet. [verdachte] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [medeverdachte 2] moet wachten. Daarna vinden er nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . Daarvan is de inhoud niet bekend geworden.
Uit de hierna te noemen chatberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] blijkt dat het beoogde doelwit ook bij een café zou komen. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoelding was dat [slachtoffer 9] op de avond van 9 maart 2017 in of in de nabijheid van café [café 1] te [plaats ] zou worden geliquideerd.
4.3.6.4
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
4.3.6.4
Gebruik van de PGP-telefoon door [verdachte]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 6] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets te gebeuren staat. [medeverdachte 6] stuurt namelijk een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’, vermoedelijk [D] , door met de inhoud “ [PGP gebruikersnaam D 1] , het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [medeverdachte 6] aan [verdachte] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 5] ’ via PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 6] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’ via [medeverdachte 6] aan [verdachte] weten dat hij om 9 uur exact naar binnen loopt. ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’ zegt daarover “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [medeverdachte 6] zegt tegen [verdachte] dat ze ready moeten staan. De rechtbank leidt uit de inhoud van de berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘ [PGP gebruikersnaam 5] ’ het doelwit is dat om 9 uur ergens zou komen en dat vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [verdachte] in de minuten daarna meermalen aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij meermalen vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [medeverdachte 6] benadrukt daarop dat ‘ [PGP gebruikersnaam 5] ’ heeft aangegeven dat hij exact 21 uur naar binnen loopt, dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [verdachte] noemt dat er ‘popo’ (de rechtbank begrijpt: politie) in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [medeverdachte 6] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam 5] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam 6] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’ via [medeverdachte 6] dat de “tent gesloten is”. [medeverdachte 6] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [medeverdachte 6] naar [verdachte] : “ [PGP gebruikersnaam D 1] die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [verdachte] van [medeverdachte 6] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ (de rechtbank begrijpt: auto) staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [medeverdachte 6] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘ [PGP gebruikersnaam 5] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam 6] ’ via ‘ [PGP gebruikersnaam D 2] ’ via [medeverdachte 6] naar [verdachte] “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt de rechtbank af dat het kennelijk niet gelukt is om deze persoon te liquideren. Ook na dit moment heeft [verdachte] nog contact met [medeverdachte 6] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [verdachte] aangetroffen filmpjes van PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 5] met [verdachte] gaat chatten.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat [verdachte] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om gebruikt te worden bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 9] , te weten het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
4.3.6.4.2
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [verdachte] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [medeverdachte 6] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [medeverdachte 9] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur, 20.52 uur, 21.01 uur, 21.10 uur, 21.14 uur en 21.17 uur. Om 21.18 uur straalde een toestel van [medeverdachte 9] aan op de mast [adres] in [plaats ] .
In het chatgesprek van 9 maart 2017 stuurt [medeverdachte 6] om 21.08 uur “Stuur is foto van ingang van cafe”. [verdachte] antwoordt met “Ze zitten ervoor in bus”. Op 17 maart 2017, acht dagen na het moment van deze mislukte liquidatie, worden [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] aangehouden. [medeverdachte 10] heeft dan een sleutel van een Volkswagen Caddy, een bestelbus, bij zich. De Caddy is in de nacht van 7 op 8 maart 2017, twee dagen voor de mislukte liquidatie van [slachtoffer 9] , in [plaats ] gestolen. In het navigatiesysteem van deze Caddy stond het adres [straat] de [plaats ] . De eigenaar heeft verklaard dit adres als enige van de adressen niet te hebben ingevoerd.
In de nacht van 8 op 9 maart 2017 hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] WhatsApp-contact met elkaar en gaat het erover of [medeverdachte 9] een sleutel aan [medeverdachte 10] heeft gegeven. [medeverdachte 10] geeft aan de sleutel te hebben. [medeverdachte 9] noemt nog dat als [medeverdachte 10] ernaar gevraagd wordt, hij moet zeggen dat [medeverdachte 9] de sleutel heeft. Over de inhoud van deze berichten hebben [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] geen aannemelijke verklaring afgelegd. Gelet op alle overige feiten en omstandigheden in dit dossier, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank er daarom van uit dat het hier gaat om de sleutel van de bestelbus.
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] in de ochtend met elkaar hebben afgesproken. [medeverdachte 10] appt om 10.09 uur naar [medeverdachte 9] dat hij nu de deur uit is. Om 10.38 uur laat [medeverdachte 9] aan [medeverdachte 10] weten dat [medeverdachte 10] “gewoon voor kan parkeren” en dat hij dan naar [medeverdachte 9] toe moet komen. Om 18.35 uur straalde een toestel van [medeverdachte 10] aan op de mast aan de [adres] te [plaats ] . Zoals eerder genoemd, straalde een telefoon van [medeverdachte 9] kort na het moment van de beoogde liquidatie ook op deze mast aan. Om 01.27 uur straalde een telefoon van [medeverdachte 10] aan op de mast [adres] te [plaats ] . Deze mast bevindt zich in de nabije omgeving van de woning van [verdachte] aan de [adres] te [plaats ] .
Uit de telecomgegevens die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich op de avond van 9 maart 2017 op enig moment in de nabijheid van café [café 1] hebben bevonden. De verdediging van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] heeft gesteld dat dit tot vrijspraak zou moeten leiden . In dat verband hebben zij mede aangevoerd dat [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] ook op andere avonden in de betreffende periode in [plaats ] waren waarbij hun telefoons de zendmast aan de [adres] aanstraalden. Uit het enkele feit dat zij ook op de avond van 9 maart 2017 in [plaats ] waren, kan dus geen betrokkenheid bij het tenlastegelegde worden afgeleid, aldus de verdediging.
De rechtbank acht op basis van de telecomgegevens met betrekking tot (het tijdstip van) de contacten tussen [medeverdachte 9] en [verdachte] , de feiten en omstandigheden met betrekking tot de bestelbus en het feit dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] de avond na de mislukte liquidatie samen naar [verdachte] zijn gereden, in samenhang met het feit dat zij die avond in [plaats ] waren, voldoende aannemelijk dat zij betrokken waren bij de uitvoering van het plan om [slachtoffer 9] van het leven te beroven. Dat zij op andere avonden in die periode ook in [plaats ] waren, is gelet op het overige belastende bewijsmateriaal niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] de beoogde schutters zouden zijn bij de liquidatie van [slachtoffer 9] en dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] eerder genoemde bestelbus voorhanden hebben gehad om te gebruiken bij de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 9] . De rechtbank heeft daarbij gelet op het gegeven dat [verdachte] op het moment van de beoogde liquidatie veelvuldig chatcontact had met [medeverdachte 6] en later ook [medeverdachte 5] over de uitvoering van de liquidatie en dat [verdachte] op datzelfde moment met zijn normale telefoontoestel continu contact zocht of heeft gehad met [medeverdachte 9] .
4.3.6.5
Alternatief scenario
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachten moeten worden vrijgesproken omdat de inhoud van de PGP-chats niet overeenkomt met de werkelijke gang van zaken, wordt dit verweer weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. De rechtbank zal de daartoe strekkende verweren daarom verder onbesproken laten.
4.3.6.6
De rol van verdachten [verdachte] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10]
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich in [plaats ] bevonden ter uitvoering van het plan om [slachtoffer 9] van het leven te beroven. Uit het dossier kan echter niet worden afgeleid dat zij al tot een strafbaar begin van uitvoering waren gekomen. De rechtbank zal [verdachte] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] daarom vrijspreken van alle feiten waarbij een pogingsvariant ten laste is gelegd.
De rechtbank zal [verdachte] vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot uitlokking van moord, omdat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden voor de in de dagvaarding omschreven uitlokkingshandelingen.
De rechtbank acht op basis van het bovenstaande wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor moord. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de (bestel)bus waarvan [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] die avond gebruik maakten, bestemd was tot de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Daarmee is voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] , waarbij de bijdrage van ieder van hen van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, kan het voorhanden hebben van deze bus ook aan [verdachte] worden toegerekend.
Uit het dossier blijkt voorts dat [verdachte] die avond een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad, waarmee hij met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] communiceerde ten behoeve van de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie. Hiermee is voldaan aan het hiervoor genoemde bestemmingsvereiste. Niet gebleken is dat [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] die avond ook een PGP-telefoon voorhanden hebben gehad, zodat zij van het voorhanden hebben daarvan zullen worden vrijgesproken.
Niet gebleken is dat de gewone telefoons die [verdachte] , [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] die avond voorhanden hebben gehad waren bestemd tot de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie, als bedoeld in de hiervoor genoemde jurisprudentie. Het voorhanden hebben van deze telefoons kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd.
4.3.7
Arford
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.7.1
De aangetroffen chats
Op 16 maart 2017 vindt er vanaf ongeveer 16.41 uur een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’, veredeld als [medeverdachte 5] plaats. [medeverdachte 5] stuurt een foto en zegt “die 2” en geeft als adres [adres] . Op een harde schijf die onder [verdachte] in beslag is genomen staan twee foto’s die op 16 maart 2017 om 19.07 uur en 19.08 uur van een mobiele telefoon zijn gemaakt. Via het genoemde adres, waar zijn vriendin en kind woonden, komt de politie bij [slachtoffer 10] die zichzelf op één van de door [medeverdachte 5] gestuurde foto’s herkent. Ook zijn vriend [slachtoffer 11] herkent zichzelf op één van de twee foto’s. [medeverdachte 5] geeft [verdachte] nog de volgende informatie: “vrouw rijdt zwarte golf 6 met zwarte velgen blondje en heeft dochtertje 2 a 3 jaar”, “niet in die straat staan want hij ziet alles als hij thuis is”, “rijdt meestal vanaf de [straat] de [straat] in na [straat] , dan verder na [straat] , komt vanaf de [straat] meestal!”, “hij woont op 3 hoog witte luxa flex daar kan hij heel stiekem door kijken zonder dat je het door hebt bro”, “hij gaat meestal via die deur rechts als je in de straat komt rijden soort brandtrapje niet bij de hoofdingang”,, “hij traint ook bij die [sportschool] bij [straat] is 3 min lopen van z’n huis!”, “z’n vrouw werkt tot 3 uur”, “weet ook waar ze eten in [locatie 3] , tussen 5 en 7 uur”. [slachtoffer 10] herkent zichzelf in deze informatie en zowel [slachtoffer 10] als [slachtoffer 11] geven aan dat er maar één persoon is die al deze informatie kende, namelijk een persoon met wie zij tot voorheen dagelijks samen waren en die zij ‘ [medeverdachte 5] ’ noemen. [slachtoffer 10] wijst [medeverdachte 5] op een foto aan als de persoon die hij kent als ‘ [medeverdachte 5] ’.
[medeverdachte 5] laat aan [verdachte] weten dat de prijs voor de twee mannen “140 allebei op snelheid 160” is. [verdachte] mag deze personen ook een “drive by geven”. Volgens [medeverdachte 5] stapt “hij uit voor zijn deur”, dan moet [verdachte] “hem pakken”. [verdachte] mag hem ook pakken “als hij naar huis loopt van gym”. [medeverdachte 5] tipt nog dat ze “in die hoofdstraat tegen over [sportschool] moeten staan, zie je iedereen erin of eruit rijden”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] via de chat een opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] uitzet, daarover inlichtingen aan [verdachte] verschaft en hier een prijs van € 140.000,- of € 160.000,- tegenover zet.
Later in het chatgesprek laat [medeverdachte 5] aan [verdachte] weten dat als het “vandaag niks is dan morgen op scherp” en dat “deze binnen nu en paar dagen max klaar moet zijn”. [verdachte] antwoordt dat hij het “morgen 200% doet”, “als sportschool klopt of niet klopt hebben we savonds nog” en hij “laat ze morgen hele dag daar zijn”. Ook noemt [verdachte] dat ze in een bus kunnen om te ‘timeren’ en heeft hij het over een Clio.
4.3.7.2
De aanhouding van verdachten en het aantreffen van goederen
Op 17 maart 2017 omstreeks 15.45 uur werden [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] bij de ingang van het [naam 4] aan de [straat] tegenover de [sportschool] aan de [straat] aangetroffen. Zij hielden zich daar enige tijd op en waren met elkaar aan het praten. Op een gegeven moment liepen zij naar een parkeerplaats en reden zij weg in een gestolen Renault Clio met valse kentekenplaten. De politie heeft hen vervolgens aangehouden. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 10] werd een sleutel aangetroffen van een gestolen Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten, die naast de Clio op de parkeerplaats stond. Een Volkswagen Caddy is een bestelbus. In deze bestelbus bevonden zich meerdere wapens, namelijk twee automatische aanvalsgeweren (waarvan één met ontbrekende onderdelen) en twee pistolen, een geluidsdemper die op één van de pistolen paste, munitie voor de aanvalsgeweren en voor de pistolen en een bivakmuts. Op een deel van deze goederen is het DNA van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] aangetroffen. Ook werd er een tv in de bestelbus aangetroffen. Daarop zat een handafdruk van [medeverdachte 11] . Door de kroongetuige is verklaard dat leden van [motorclub 1] wapens in tv’s verstopten. Tijdens de fouillering van [medeverdachte 9] is er een PGP-toestel aangetroffen. Uit de uitgelezen data van dit toestel blijkt dat er op 17 maart 2017 164 berichten zijn gewisseld met [verdachte] . Ook vlak voor de aanhouding zijn er nog berichten gewisseld met [verdachte] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] op 17 maart 2017 bezig waren met de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en dat zij daarbij in nauw contact stonden met [verdachte] , die de opdracht tot het liquideren van deze personen de dag ervoor van [medeverdachte 5] had aangenomen. In dit verband is ook van belang dat de plek waar [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn aangetroffen precies de plek is die [medeverdachte 5] in de chat met [verdachte] noemt als plek waar hij moet staan.
4.3.7.3
De rol van [verdachte]
Aan [verdachte] is primair medeplegen poging tot moord en subsidiair het uitlokken van medeplegen poging tot moord tenlastegelegd. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake is van een strafbare poging als er een begin is gemaakt met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Daarvoor is vereist dat er een handeling is geweest die
directwas gericht op de voltooiing van het delict. Op het moment dat [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] werden aangehouden was van dergelijke handelingen nog geen sprake. Dit betekent dat er geen sprake is van een strafbare poging. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank zal [verdachte] ook vrijspreken van het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot het uitlokken van medeplegen moord, omdat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] met de in de tenlastelegging omschreven uitlokkingsmiddelen [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] heeft proberen uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] .
Ten aanzien van [verdachte] leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen onder meer af dat [verdachte] van [medeverdachte 5] de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] heeft aangenomen.
[verdachte] heeft met [medeverdachte 5] besproken hoe en waar deze liquidatie het beste plaats kon vinden en heeft deze opdracht vervolgens uitgezet bij [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] . Daarbij heeft [verdachte] via de PGP contact onderhouden met [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] op het moment dat zij in de buurt van de plek stonden waar de liquidatie zou plaatsvinden, waarbij zij de beschikking hadden over wapens en gestolen auto’s.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] . Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 11] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen. De rechtbank acht het meest subsidiair tenlastegelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van de daarin genoemde PGP-telefoons. Omdat niet is komen vast te staan dat deze PGP-telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf – namelijk de daadwerkelijke uitvoering van de voorgenomen liquidatie – is niet voldaan aan het zogenoemde bestemmingsvereiste (zie ECLI:NL:HR:2020:1198 en 1380). Het voorhanden hebben van de PGP-telefoons kan daarom niet zonder meer als voorbereiding worden gekwalificeerd. De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het verwerven, vervaardigen en voorhanden hebben van de PGP-telefoons.
4.3.8
Charlie17
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.8.1
Liquidatie van [slachtoffer 14]
Op 17 april 2017 omstreeks 23.00 uur is [slachtoffer 14] op een parkeerplaats bij de [sportschool] in [plaats ] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.8.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 14] onder meer verklaard dat hij in de middag van 17 april 2017 samen met zijn vader [C] een afspraak heeft gehad met [verdachte] bij het [hotel] op de [straat] te [plaats ] waar zij hebben geluncht. Gedurende deze afspraak is ook [medeverdachte 12] verschenen en zijn [medeverdachte 12] en [verdachte] apart gaan zitten. Na de lunch heeft [C] op verzoek van [verdachte] bij vertrek een tas aangepakt van [medeverdachte 12] met daarin een kalasjnikov. Hierna heeft [medeverdachte 1] [verdachte] teruggereden naar [plaats ] , [C] reed hier vervolgens met het wapen in de auto achteraan en [medeverdachte 12] is toen eveneens vertrokken. Aangekomen in [plaats ] bij de verblijfplaats van [verdachte] heeft [verdachte] de tas uit de auto van [C] gepakt en in de achterbak van zijn auto gelegd. Na een kort gesprek zijn [medeverdachte 1] en [C] vertrokken en is [verdachte] buiten blijven staan in verband met een volgende afspraak. Bij het uitrijden van de straat zag [medeverdachte 1] [medeverdachte 12] aan komen rijden in de richting van [verdachte] in een grijze stationwagen.
Op de avond van 17 april 2017 was [medeverdachte 1] onderweg met [M] en ontving hij een bericht van [verdachte] met het verzoek om [verdachte] en zijn vrouw op te halen. Het betreffende adres werd nog niet gedeeld en [medeverdachte 1] werd verzocht te wachten in de buurt waar hij op dat moment reed. [medeverdachte 1] besloot daarop te wachten bij een Esso-tankstation gelegen aan de [adres] in [plaats ] . Uiteindelijk kreeg [medeverdachte 1] het adres [straat] te [plaats ] door en is hij daar samen met [M] naartoe gereden. Eenmaal aangekomen kreeg [medeverdachte 1] het verzoek om zijn lichten aan te zetten en op dat moment kwamen niet [verdachte] en zijn vrouw maar drie mannen in het zwart gekleed aangerend. Van hen herkende [medeverdachte 1] [medeverdachte 12] van de club en [medeverdachte 13] als het neefje van [medeverdachte 12] . De derde man herkende hij niet. De drie mannen stapten achterin de auto en op verzoek van [medeverdachte 12] reed [medeverdachte 1] naar [plaats ] . Tijdens de rit hoorde [medeverdachte 1] het geluid van ijzer op ijzer, waaruit hij afleidde dat de mannen wapens bij zich hadden. [medeverdachte 1] heeft de drie mannen vervolgens afgezet in de omgeving van de verblijfplaats van [medeverdachte 12] in [plaats ] en heeft [verdachte] bericht dat het was gelukt. Hierop kreeg [medeverdachte 1] te horen dat hij de volgende dag bij [verdachte] in [plaats ] langs moest komen.
Op 18 april 2017 was [medeverdachte 1] in [plaats ] waar hij van [verdachte] te horen kreeg dat hij de schutters van de liquidatie van [slachtoffer 14] bij de [sportschool] heeft opgehaald, waarvoor hij van [verdachte] € 500,- kreeg. [verdachte] vertelde [medeverdachte 1] dat [D] de opdrachtgever voor de liquidatie was. Op diezelfde dag was hij met [verdachte] in [plaats ] waar zij [medeverdachte 12] hebben ontmoet. Bij deze ontmoeting hebben [verdachte] en [medeverdachte 12] elkaar omhelsd en hebben zij gevierd dat de liquidatie was gelukt. [medeverdachte 12] heeft daarbij in bijzijn van [medeverdachte 1] uitgelegd hoe de liquidatie was verlopen. Ze hadden de auto klem gereden, zijn uitgestapt en hebben vervolgens eerst via de achterkant en daarna via de zijkant geschoten. [medeverdachte 12] beeldde daarbij een lang vuurwapen uit en hij vertelde dat hij zeker wist dat [slachtoffer 14] al door de eerste handelingen dood was, omdat hij door zijn hoofd was geschoten en zijn hersenen eruit lagen. Hierop waren zij weggereden. [medeverdachte 1] heeft daarbij van [medeverdachte 12] begrepen dat de derde persoon, niet zijnde [medeverdachte 12] of [medeverdachte 13] , de chauffeur was. [medeverdachte 12] heeft verder tegen [medeverdachte 1] gezegd dat hij hun leven had gered, omdat de sleutel van de vluchtauto was afgebroken.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij op een later moment de Peugeot 308, die weer later bij de liquidatie in [plaats ] is gebruikt, heeft moeten ophalen en bij [medeverdachte 12] heeft gestald. [medeverdachte 12] moest toen lachen, omdat ‘ze’ zo’n zelfde auto al een keer eerder hadden gebruikt.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.8.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.8.3.1
Ontmoeting [straat] te [plaats ] en verplaatsing naar [plaats ]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [C] blijkt dat hij in de middag van 17 april 2017 heeft verbleven in de omgeving van de [straat] te [plaats ] . Uit de bankafschriften van [C] blijkt dat hij die middag om 16.02 uur een bedrag van € 90,25 heeft betaald bij het [hotel] aan de [straat] . Hieruit leidt de rechtbank af dat hij in gezelschap bij het [hotel] te [plaats ] heeft verbleven. Vervolgens valt uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [C] af te leiden dat [C] vanuit [plaats ] naar [plaats ] is gereisd. Tussen 17.00 uur en 17.15 uur straalde zijn telefoonnummer verschillende zendmasten aan in de directe omgeving van het verblijfadres [adres] te [plaats ] van [verdachte] .
4.3.8.3.2
Het wachten van [medeverdachte 1] en [M] bij het tankstation
De rechtbank leidt uit zowel de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] als van het telefoonnummer van [M] af dat zij tussen 22.59 uur en 23.22 uur verbleven op het door [medeverdachte 1] aangewezen parkeerterrein van tankstation Esso aan de [adres] te [plaats ] . De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de verklaringen van [M] over deze avond.
4.3.8.3.3
De liquidatie van [slachtoffer 14]
Uit de verklaring van getuige [getuige 2] leidt de rechtbank af dat zij heeft waargenomen dat de Peugeot stationwagen, met daarin in ieder geval twee donker getinte mannen, achteruit reed richting de [straat] . Nadat [getuige 2] enkele knallen had gehoord, zag zij de Peugeot dwars achter een ander voertuig staan. Dit betrof een Citroën. De Peugeot stond dusdanig achter de Citroën dat deze nooit achteruit weg had kunnen rijden. Nadat de bijrijder in de Peugeot sprong, is deze met hoge snelheid weggereden.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard te hebben gezien dat na de knallen twee mannen elk aan een kant achter in de auto zijn gestapt waarna de auto snel wegreed. Hieruit leidt de rechtbank af dat er drie mannen betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de liquidatie, namelijk twee mannen buiten de auto en de chauffeur in de auto.
Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de Citroën C3 van [slachtoffer 14] vanaf de achterkant en de zijkant is beschoten. Nader onderzoek door het NFI heeft aangetoond dat de bevindingen van het onderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer de op de plaats delict aangetroffen hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen dan wanneer de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De hulzen hebben het kaliber 7.62x39mm en de vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen een sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend aanvalsgeweer van het type AK-47 of een daarvan afgeleid model.
Op de plaats delict is geconstateerd dat [slachtoffer 14] door de kogels die op hem zijn afgevuurd een ernstige schedelperforatie heeft opgelopen, waardoor zijn hersenen deels zichtbaar waren en zich deels buiten zijn schedel bevonden.
Het voorgaande betreft informatie die niet door het onderzoeksteam naar buiten is gebracht en waarover geen informatie in de media is verschenen. Dit betekent dat [medeverdachte 1] al in zijn kluisverklaringen heeft gesproken over daderwetenschap die hij niet uit het dossier of uit de media kan hebben vernomen en die wordt bevestigd door voornoemde onderzoeksbevindingen.
4.3.8.3.4
Opdrachtgever op de hoogte brengen van geslaagde liquidatie
Op 17 april 2017 om 23:41 uur vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] . In dit gesprek stuurt [medeverdachte 6] een bericht door van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [D] . In dit bericht staat: “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”. In een PGP-chatgesprek van 18 april 2017 om 02:24 uur tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] stuurt [verdachte] [medeverdachte 6] een tweetal afbeeldingen, waarop [medeverdachte 6] reageert met: “Ok sterk broers hahahha. Ben trots op jullie” en “heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”.
Uit de opmerking “hahahahaha wat hoofd” leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over het ernstig letsel dat [slachtoffer 14] heeft opgelopen door zijn schedelperforatie en dat deze berichten dus betrekking hebben op de moord op [slachtoffer 14] . De rechtbank concludeert uit deze berichten in onderling verband en samenhang bezien dat ‘pap’ ziet op het geldbedrag dat als beloning voor de moord zal worden betaald.
4.3.8.3.5
Het ophalen en afzetten van de schutters door [medeverdachte 1] en [M]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat de telefoon, nadat hij tussen 22.59 uur en 23.22 uur bij het tankstation in [plaats ] heeft verbleven, rond 23.53 uur aanstraalde in [plaats ] , Zuid-Holland, en op 18 april 2017 om 00.18 uur een basisstation in [plaats ] aanstraalde. Het adres waar [medeverdachte 12] woont in [plaats ] valt binnen het bereik van dit station.
Verder verklaart getuige [M] dat hij samen met [medeverdachte 1] was toen [medeverdachte 1] een bericht kreeg van ‘ [PGP gebruikersnaam 5 verdachte ] ’ (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ), waarin [medeverdachte 1] werd verzocht om mensen op te halen. Ze hebben vervolgens drie donkere jongens opgehaald in de buurt bij [plaats ] en [plaats ] bij appartementencomplexen. Dit betroffen jongens die [medeverdachte 1] zou kennen van de club. [medeverdachte 1] en [M] hebben de jongens vervolgens afgezet in [plaats ] bij een bushalte, waarna ze nog twee straten verder moesten.
Hoewel de verdediging van [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [verdachte] gewezen heeft op een aantal discrepanties tussen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [M] , constateert de rechtbank dat [M] in zijn verklaringen, ook als hij meermalen bij de rechter-commissaris wordt gehoord, in de kern gelijkluidend aan [medeverdachte 1] verklaart. Dit terwijl [M] en [medeverdachte 1] ten tijde van de verklaringen van [M] geen vrienden meer waren en [M] kan worden gekenschetst als een getuige die niet bepaald van harte verklaringen aflegt. Tevens wordt zijn verklaring op onderdelen door objectieve onderzoeksbevindingen bevestigd, zoals de hiervoor onder 4.3.8.3.2 genoemde historische verkeersgegevens.
4.3.8.3.6
Het op de hoogte worden gebracht door [verdachte] en [medeverdachte 12] in [plaats ] en [plaats ]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 april 2017 in de middag in [plaats ] is geweest. Omstreeks 13.00 uur straalde het telefoonnummer van [medeverdachte 1] verschillende zendmasten aan in [plaats ] , waaronder een zendmast op het [adres] te [plaats ] . Het verblijfadres van [verdachte] aan de [adres] te [plaats ] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast op het [adres] . Vervolgens is te zien dat het telefoonnummer verplaatste via Nootdorp naar [plaats ] en dat het daar om 15.06 uur en 15.14 uur de zendmast op de [adres] te [plaats ] aanstraalde. Het verblijfadres [adres] te [plaats ] valt binnen het zendmastbereik van de zendmast [adres] .
In zijn eerste kluisverklaring heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij [verdachte] en [medeverdachte 12] in [plaats ] heeft gezien die middag, maar later heeft hij steeds verklaard dat hij meent dat deze ontmoeting in [plaats ] is geweest, een andere vaste verblijfplaats van [verdachte] . Geconfronteerd met de historische gegevens van zijn telefoon die later die middag in [plaats ] aanstraalde, heeft hij ook op de terechtzitting van 1 september 2021 verklaard dat hij erbij blijft dat hij denkt dat het in [plaats ] was. De rechtbank ziet deze discrepantie, maar deze maakt naar haar oordeel niet dat de betrouwbaarheid van de verklaring van [medeverdachte 1] zodanig wordt ondergraven dat deze niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij op veel momenten met [verdachte] heeft rondgelopen in [plaats ] en in [plaats ] en dat hij soms moeite heeft om tijd en plaats te duiden. De verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen tijdens die ontmoeting is besproken betreft bovendien daderinformatie die bevestiging vindt in andere onderzoeksbevindingen zoals de verklaringen van getuige [getuige 2] en de forensische onderzoeksgegevens, genoemd onder 4.3.8.3.3.
4.3.8.3.7
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 2] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen op de [adres] in [plaats ] . Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [straat] te [plaats ] . Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat de Peugeot 308 met kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd ter hoogte van de [straat] [plaats ] , richting de A12. De [straat] bevindt zich in de directe omgeving van de [straat] te [plaats ] , alwaar om 17.15 uur de telefoon van [C] een zendmast heeft aangestraald.
De rechtbank ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij bij het wegrijden bij [verdachte] [medeverdachte 12] in een grijze stationwagen heeft aan zien komen rijden in de richting van [verdachte] . Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur een Renault Clio aangetroffen, brandend en zonder kentekenplaten. Aan dit voertuig behoort het kenteken [kenteken] toe. Het voertuig dat op 12 april 2017 werd gestolen, werd aangetroffen op de [adres] te [plaats ] . Deze locatie ligt eveneens op minder dan een kilometer afstand van de [straat] te [plaats ] . Door de forensische opsporing is vervolgens onderzoek gedaan naar de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is getrokken, is slechts een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook was zichtbaar op de sleutelkaart aangetroffen in de Renault Clio met kenteken [kenteken] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hetgeen [medeverdachte 12] hem had verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was er een vervoersprobleem ontstaan en heeft [verdachte] [medeverdachte 1] opgeroepen om stand-by te staan, waarna [medeverdachte 1] de mannen heeft opgehaald in [plaats ] .
4.3.8.3.8
Connectie [verdachte] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13]
Begin april 2017 vraagt [verdachte] via WhatsApp aan [medeverdachte 12] om de hele dag paraat te zijn en [medeverdachte 12] zegt dat hij wacht op zijn kans. De rechtbank leest dit bericht in de context van de aanhouding van [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [verdachte] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en daarbij een beroep kon doen op [medeverdachte 12] die hij al kende vanuit de [motorclub 2] . [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van de liquidatieklussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [verdachte]
.Voorts zijn [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] in de tenlastegelegde periode al lange tijd goede bekenden van elkaar en noemt [medeverdachte 12] zijn broertje
.
4.3.8.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 14] op 17 april 2017 in [plaats ] . [verdachte] is weliswaar niet bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 14] door [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] aanwezig geweest, maar er is wel degelijk sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 13] . De bijdrage die [verdachte] heeft geleverd lag zowel voor de liquidatie als erna. Deze bijdrage kenmerkt zich door aansturing van [medeverdachte 12] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bij het regelen van het wapen en de Peugeot, en de aansturing van [medeverdachte 1] voor het vervoer van de schutters en chauffeur na de liquidatie, toen bleek dat de tweede vluchtauto niet gebruikt kon worden. [verdachte] heeft voorts verslag uitgebracht aan de opdrachtgevers, [medeverdachte 6] en vermoedelijk [D] , en heeft [medeverdachte 1] betaald voor het ophalen van de mannen. De bijdrage van [verdachte] is daarom van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, waarbij de rechtbank in het handelen van [verdachte] na de liquidatie bevestiging ziet van de sturende rol die hij ook voor en tijdens de liquidatie had.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 14] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 14] van het leven te beroven: er was dus sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.9
Gezicht
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.9.1 28
28 juni 2017
4.3.9.1 28
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over het voornemen om een pand te beschieten met een raketwerper onder meer het volgende verklaard. Een dag voor de beschieting heeft hij [verdachte] opgehaald in [plaats ] . [medeverdachte 1] heeft toen van [verdachte] begrepen dat hij samen met [verdachte] ter voorverkenning naar [plaats ] moest rijden, omdat daar een persoon woonde die moest worden gewaarschuwd. [verdachte] had van [D] de opdracht gekregen om met een raketwerper op de woning van die persoon te schieten. Bij de voorverkenning heeft [verdachte] de woning gelegen aan de [adres] aangewezen als het pand dat moest worden beschoten. [medeverdachte 1] moest de volgende dag een Peugeot 308 en de raketwerper overhandigen aan de uitvoerders. Op de dag van deze voorgenomen beschieting bleek dat één van de uitvoerders de geboden geldelijke beloning te weinig vond, waarna [verdachte] aan [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om als chauffeur te fungeren. [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zijn vervolgens in de Peugeot 308 naar [plaats ] gereden en [medeverdachte 1] heeft de uitvoerder de woning getoond. De schutter is met de raketwerper uitgestapt, naar de woning toegelopen en heeft de raketwerper uitgeklapt. De schutter was bezig om de raketwerper af te vuren, maar voordat hij daadwerkelijk vuurde zag hij in de tuin kinderen spelen. Daarop heeft de schutter zijn handelingen om te schieten afgebroken en zijn [medeverdachte 1] en de schutter weggereden.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij voorafgaand aan de beschieting in [plaats ] in opdracht van [verdachte] een raketwerper in ontvangst heeft genomen van een persoon afkomstig uit de groep van [D] .
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.9.1.2
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.9.1.2.1
De voorverkenning
Uit een PGP-gesprek van 27 juni 2017 tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , blijkt dat [medeverdachte 6] een bericht doorstuurt afkomstig van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’. In het dossier bevinden zich aanwijzingen dat dit account kan worden veredeld als [D] . In dit doorgestuurde bericht wordt aan [verdachte] doorgegeven dat het een aardige donkere straat met bomen betreft en dat je daar kan komen via Driebergen en via de afslag [plaats ] op de A12.
Op een onder [verdachte] inbeslaggenomen harde schijf is een routebeschrijving aangetroffen van 27 juni 2017 met als waarschijnlijke startlocatie de [adres] te [plaats ] (één van de woningen waar [verdachte] vaak verbleef) en als eindbestemming de [straat] te [plaats ] .
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon zich op 27 juni 2017 in de middag tussen 13.28 uur en 13.49 uur in [plaats ] heeft bevonden om vervolgens om 14.17 uur een zendmast aan te stralen op de [straat] te [plaats ] . Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon tot 12.42 uur in [plaats ] verbleef. Vervolgens straalde zijn telefoon voor het eerst weer een zendmast aan op de [straat] te [plaats ] om 14.13 uur. De zendmasten op de [straat] te [plaats ] en de [straat] te [plaats ] bevinden zich in elkaars verlengde langs de A2.
4.3.9.1.2.2
Verplaatsen naar de loods aan de [straat] in [plaats ]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon op 28 juni 2017 te 14.22 uur een zendmast aanstraalde bij [plaats ] . Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van [plaats ] . Uit de gegevens van de onder [verdachte] inbeslaggenomen Volvo blijkt dat dit voertuig op 28 juni 2017 omstreeks 14.26 uur van [plaats ] naar [plaats ] is verplaatst. Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 14.27 uur gebruik heeft gemaakt van een zendmast aan de [adres] te [plaats ] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] op 28 juni 2017 in de loods in [plaats ] is geweest.
4.3.9.1.2.3
Verplaatsen naar [plaats ]
Uit de historische verkeersgegevens van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] volgt dat de telefoon om 18.07 uur nog gebruik maakte van de zendmast aan de [adres] te [plaats ] . Vervolgens verplaatste de telefoon zich via [plaats ] , [plaats ] en [plaats ] naar [plaats ] om daar om 19.05 uur een zendmast aan te stralen aan de [adres] .
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 1] op 28 juni 2017 vanuit [plaats ] naar [plaats ] is gereden.
4.3.9.1.2.4 ‘
‘Beschieting’ met raketwerper
Uit veiliggestelde camerabeelden van de [adres] te [plaats ] blijkt dat er tussen 18.53 uur en 19.00 uur vijfmaal een zilvergrijze Peugeot 308 voorbij is komen rijden.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 28 juni 2017 omstreeks 19.05 uur een man zag lopen over de ventweg langs de [straat] te [plaats ] . Hij zag dat de man een legergroene buis langs zijn linkerzijde hield met een diameter van ongeveer 10 centimeter. Kort hierna hoorde de getuige een auto hard achteruit rijden. De getuige zag dat de man met de legergroene buis in een Peugeot stationwagen stapte, waarop de auto snel wegreed. De getuige heeft later op internet gezocht naar het voorwerp wat de man vasthield en is ervan overtuigd dat het een bazooka betrof.
Uit nader onderzoek naar diezelfde camerabeelden is gebleken dat dezelfde zilvergrijze Peugeot 308 om 19.16 uur en 19.18 uur wederom voorbij de [adres] reed.
4.3.9.2 29
29 juni 2017
4.3.9.2 29
Beschieting [adres]
Op 29 juni 2017 is omstreeks 23.00 uur de [adres] beschoten met een kalasjnikov (AK-47), waarbij de gevel van de woning is geraakt. Bij deze beschieting is ook een houten tuinschuur, gelegen aan de [adres] , geraakt.
4.3.9.2.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over de beschieting op de [adres] te [plaats ] verklaard dat achteraf is gebleken dat hij en de schutter op 28 juni 2017 voor de verkeerde woning in [plaats ] hebben gestaan. De woning van 28 juni 2017 bleek eveneens huisnummer [huisnummer] te hebben, maar bevond zich op de [straat] in [plaats ] . [medeverdachte 1] heeft vervolgens van [verdachte] de opdracht gekregen om de juiste woning te zoeken. [medeverdachte 1] is vervolgens weer naar [plaats ] gereisd en heeft daarbij met een Samsung-telefoon foto’s genomen van de [adres] te [plaats ] . Hij heeft daarbij als alibi voor zijn aanwezigheid in [plaats ] met zijn iPhone ook een foto gemaakt van een huurwoning aan het einde van de betreffende straat. Nadat [verdachte] , na het zien van de door [medeverdachte 1] gemaakte foto’s, contact had gelegd met de groep van [D] , werd aan [verdachte] bevestigd dat de woning aan de [adres] de juiste woning betrof.
De volgende dag heeft [medeverdachte 1] de opdracht van [verdachte] gekregen om twee handgranaten naar binnen te gooien bij de [adres] te [plaats ] . Nadat [medeverdachte 1] aan [verdachte] had aangegeven dat hij dat zelf niet wilde doen, is [verdachte] contact gaan opnemen met [medeverdachte 18] , de president van het chapter [chapter] van [motorclub 1] . [medeverdachte 18] heeft vervolgens twee jongens van zijn chapter naar voren geschoven, namelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] . Ondertussen had [medeverdachte 1] van [verdachte] begrepen dat de waarschuwing niet met handgranaten moest, maar met een kalasjnikov, waarbij het de bedoeling was dat [medeverdachte 2] als schutter zou fungeren en [medeverdachte 16] als back-up wanneer [medeverdachte 2] zou weigeren om te schieten op de woning. [medeverdachte 1] is vervolgens naar [medeverdachte 18] toegereden in [plaats ] , heeft daar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] opgehaald en is met zijn Peugeot 206 naar de loods in [plaats ] gereden. Aldaar hebben ze de Seat Leon gepakt, de telefoons achtergelaten en zijn ze naar [plaats ] gereden. Nadat [medeverdachte 1] de juiste woning had aangewezen, zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] de auto uitgestapt en heeft [medeverdachte 2] de woning beschoten. [medeverdachte 1] heeft van [medeverdachte 2] begrepen dat de kalasjnikov na drie of vier schoten bleef hangen. Hierop zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] terug gerend naar de Seat Leon en zijn ze weggereden.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] zijn vervolgens naar [plaats ] gereden. Nadat ze de auto met het wapen erin in een woonwijk hadden geparkeerd, zijn ze naar het centrum van [plaats ] gelopen en zijn toen bij een homobar gaan zitten. Met de telefoon van de bar heeft [medeverdachte 1] contact gezocht met [verdachte] om te laten weten dat de beschieting was gelukt. Verder hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] contact gezocht met hun partners en heeft [medeverdachte 2] geregeld dat ze zijn opgehaald door [N] .
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] later de Seat Leon in Amersfoort heeft opgehaald en dat [medeverdachte 2] daarbij het wapen mee naar huis heeft genomen om te bekijken waarom het wapen bleef hangen. Hieruit bleek dat er een kogel vast zat in de loop.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.9.2.3
Onderbouwing van de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.9.2.3.1
Vasstellen van de juiste woning
Uit nader onderzoek aan de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone volgt dat met dit toestel op 29 juni 2017 om 14.40 uur een foto is gemaakt van een woning in [plaats ] . Blijkens de coördinaten betreft dit de [adres] te [plaats ] . Op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van de [adres] te [plaats ] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij in [plaats ] is geweest om vast te stellen wat de juiste woning was.
4.3.9.2.3.2
Handgranaten
Uit een PGP-gesprek van 29 juni 2017 tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] blijkt dat [medeverdachte 6] een bericht doorstuurt van een account genaamd ‘ [PGP gebruikersnaam 6.4] ’. ‘ [PGP gebruikersnaam 6.4] ’ stuurt om 14.45 uur: “Rond 19.30. Kunnen ze appels aanpakken op de [adres] [plaats ] ”.
Uit de opmerking “appels aanpakken” en de overige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over handgranaten.
4.3.9.2.3.3
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] geregeld als uitvoerders
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] , [medeverdachte 16] [telefoonnummer] en [medeverdachte 18] [telefoonnummer] volgt dat zij op 29 juni 2017 aan het begin van de avond onderling contact hebben gehad. [medeverdachte 2] belde om 18.07 uur uit naar [medeverdachte 16] . Om 15.15 uur belde [medeverdachte 2] uit naar [medeverdachte 18] . Vervolgens belde [medeverdachte 2] om 18.39 uur nogmaals naar [medeverdachte 16] en om 19.00 uur en 19.03 uur tweemaal naar [medeverdachte 18] uit.
4.3.9.2.3.4
Vertrekken vanaf [plaats ] naar de loods in [plaats ]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] blijkt dat zijn telefoon om 18.29 uur en om 18.43 uur een zendmast aanstraalde op de [adres] te [plaats ] . Uit het aanstralen van de zendmasten is af te leiden dat de telefoon van [medeverdachte 1] verplaatste vanaf [plaats ] (18.43 uur), via [plaats ] (19.59 uur) naar [plaats ] (22.00 uur). De telefoon van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] bewoog van [plaats ] (19.18 uur), via [plaats ] (19.37 uur) en [plaats ] (20.07 uur) eveneens naar [plaats ] (20.08 uur) en maakte daar tot 21.24 uur gebruik van zendmasten in [plaats ] .
Uit screenshots aangetroffen op de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen Samsung-telefoon blijkt dat zijn Peugeot 206 op 29 juni 2017 te 19.10 uur een snelheidsovertreding heeft begaan ter hoogte van de trajectcontrole A20 [plaats ] rechts.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met in ieder geval [medeverdachte 2] vanuit [plaats ] naar de loods in [plaats ] is vertrokken.
4.3.9.2.3.5
Het achterhalen van de telefoons in [plaats ]
Het telefoonnummer van [medeverdachte 2] [telefoonnummer] maakte op 29 juni 2017 om 21.24 uur voor het laatst die dag gebruik van een zendmast, te weten aan de [adres] te [plaats ] . Op 1 juli 2017 werd voor de eerste keer weer een zendmast aangestraald. Uit onderzoek aan de iPhone van [medeverdachte 1] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 29 juni 2017 vanaf 22.00 uur tot en met 30 juni 2017 om 21.05 uur zendmasten aanstraalde in [plaats ] . Dit was ook zo ten tijde van het schietincident op de [adres] te [plaats ] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij en in ieder geval [medeverdachte 2] hun telefoon in [plaats ] hebben achtergelaten.
4.3.9.2.3.6
Het schieten op de [adres] te [plaats ]
Uit de camerabeelden van de [adres] te [plaats ] volgt dat er om 22.51 uur over de [straat] een persoon met iets in zijn handen liep. Een tweede persoon liep daarbij achter de eerste persoon aan. Enkele seconden later waren er lichtflitsen waar te nemen bij de [adres] , waarna beide personen weer terug renden naar waar zij vandaan kwamen.
Nabij de woning aan de [adres] zijn vier hulzen en twee projectielen (manteldelen) aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat de vier hulzen van het kaliber 7,62x39mm zijn en dat deze hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semiautomatisch werkend aanvalsgeweer van het type kalasjnikov (AK-47). De twee manteldelen passen bij het kaliber 7,62x39mm.
4.3.9.2.3.7
Vluchten naar [plaats ] – [café 2]
Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [verdachte] [telefoonnummer] , [N] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 2] ) en [O] [telefoonnummer] (partner van [medeverdachte 16] ) is gebleken dat zij op 29 juni 2017 tussen 23.53 uur en 30 juni 2017 om 00.45 uur telefonisch contact hebben gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Dit nummer behoort toe aan [café 2] te [plaats ] .
4.3.9.2.3.8
Het ophalen door [N]
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [N] [telefoonnummer] blijkt dat het telefoonnummer op 30 juni 2017 om 00.45 uur een zendmast aanstraalde in [plaats ] . Vervolgens straalde het telefoonnummer tussen 01.35 uur en 01.40 uur de mast aan het [adres] te [plaats ] aan om vervolgens om 03.12 uur weer de zendmast aan de [straat] te [plaats ] aan te hebben gestraald. Daarnaast is het navigatiesysteem uit de Fiat Panda die in gebruik was bij [N] nader onderzocht. Hieruit volgt dat er twee opvallende locaties zijn aangetroffen, namelijk de [straat] te [plaats ] en City Centre [plaats ] . Tevens zijn er coördinaten aangetroffen in de TomTom-navigatie en deze coördinaten kwamen uit op de locatie [locatie 2] in [plaats ] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat [N] [medeverdachte 2] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 1] heeft opgehaald in [plaats ] . Het adres [straat] komt overeen met de door [medeverdachte 1] gegeven beschrijving van de plaats waar ze de auto in [plaats ] hebben geparkeerd en waar de auto en het wapen later door [medeverdachte 2] zijn opgehaald.
4.3.9.2.3.9
Onderzoek Kalasjnikov door [medeverdachte 2]
Op een mobiele telefoon die inbeslaggenomen is op de [adres] te [plaats ] zijn verschillende foto’s aangetroffen van [medeverdachte 2] en [N] . Tevens zijn er vier opvallende afbeeldingen aangetroffen. Het betreft twee afbeeldingen van het uitwerpmechanisme aan de bovenzijde van een vuurwapen en twee afbeeldingen van een los patroon en lege huls. In het uitwerpmechanisme is een patroon of huls te zien dat/die schuin in het aanvoergedeelte zit.
Uit nader onderzoek blijkt dat het vuurwapen op de afbeeldingen een kalasjnikov betreft, waarmee doorgaans munitie met het kaliber 7,62x39mm wordt verschoten. Op de afbeelding is ook een [PGP gebruikersnaam medeverdachte 3] te zien. Er is namelijk een patroon aangevoerd, terwijl de huls van een vorig schot is blijven hangen.
Op de voornoemde afbeeldingen van het vuurwapen en de munitie is een houten bruine tafel met een zwarte placemat en de ondergrond daarvan, witte rechthoekige tegels, te zien. Zowel [medeverdachte 1] als [N] herkennen de ondergrond als de woning van de moeder van [N] . [N] herkent ook de tafel en placemat als van haar moeder.
4.3.9.3
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen over 28 juni 2017 af dat [verdachte] een opdracht van vermoedelijk [D] heeft aangenomen om een woning te beschieten met een raketwerper en dat [medeverdachte 1] daartoe in opdracht van [verdachte] een raketwerper heeft opgehaald. [verdachte] is door vermoedelijk [D] op de hoogte gebracht van de omgeving van de woning. [verdachte] heeft de route vanaf zijn verblijfplaats in [plaats ] naar de [straat] in [plaats ] opgezocht en is vervolgens samen met [medeverdachte 1] op voorverkenning geweest naar [plaats ] om de woning te bekijken. Voor de uitvoering van deze voorgenomen beschieting heeft [verdachte] twee andere personen geregeld als uitvoerders. Omdat één van deze beoogde uitvoerders de beloning te laag vond, heeft [verdachte] aan [medeverdachte 1] de opdracht gegeven om als chauffeur bij de beschieting met de raketwerper te fungeren.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging van de bewoners van de [adres] , zoals dat aan hem ten laste is gelegd als feit 1 nog meer meer subsidiair. [verdachte] had met [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder immers opzet op het bedreigen van deze bewoners en alleen al de omstandigheid dat deze bewoners zullen vernemen dat abusievelijk op een woning in de directe nabijheid van hun eigen woning is gericht met een raketwerper (terwijl hun eigen woning het eigenlijke doelwit was) kwalificeert als een bedreiging met de dood. Uit dit handelen volgt vanzelfsprekend dat de redelijke vrees kan ontstaan op de dood, terwijl ook de aanmerkelijke kans is aanvaard dat deze bedreiging de bewoners van het huis dat eigenlijk doelwit was zou bereiken. Zij waren immers al eerder geconfronteerd met een handgranaat die aan het tuinhek van hun woning was bevestigd en zouden daarom terecht de acties die abusievelijk op het verkeerde huis waren gericht, op hun eigen situatie betrekken. De wezenlijke bijdrage van [verdachte] in het kader van het medeplegen volgt reeds uit de omstandigheid dat hij de opdracht heeft aangenomen, de uitvoerders heeft aangewezen, betrokken was bij de voorverkenning en het verkrijgen van de raketwerper met munitie. [verdachte] heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een raketwerper en een projectiel, zoals ten laste is gelegd onder feit 2.
De rechtbank acht hetgeen primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken. Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] of de medeverdachten opzet hadden (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres] . De bedoeling was immers om een huis te beschieten waarvan het uitgangspunt was dat de bewoners juist
nietthuis zouden zijn. Dit uitgangspunt vindt bevestiging in de omstandigheid dat [medeverdachte 1] en de andere uitvoerder zich onmiddellijk terugtrokken toen bleek dat er wel bewoners thuis waren. Van opzet in voorwaardelijke zin is evenmin sprake. Verdachten gingen uit van een te beschieten huis waarvan de bewoners niet thuis zouden zijn. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in ieder geval niet thuis zijn, acht de rechtbank onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis. De rechtbank zal [verdachte] ook vrijspreken van bedreiging van de bewoners van de [adres] , nu geen sprake is van opzet op het bedreigen van deze bewoners, ook niet in voorwaardelijke zin. Het was immers juist niet de bedoeling om deze bewoners te bedreigen, deze bewoners hebben de handelingen met de raketwerper niet waargenomen en de verdachten hebben er ook geen rekening mee moeten houden dat de bewoners van de [adres] wel van deze handelingen op de hoogte zouden raken.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen over 29 juni 2017 verder af dat [verdachte] via de groep van vermoedelijk [D] had begrepen dat men het verkeerde huis op het oog had en dat hij vervolgens aan [medeverdachte 1] de opdracht heeft gegeven om de juiste woning in [plaats ] te zoeken. [verdachte] heeft de bevestiging gekregen dat de door [medeverdachte 1] gefotografeerde woning, de [adres] te [plaats ] , het juiste adres betrof en heeft vervolgens via [medeverdachte 18] [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] geregeld, die samen met [medeverdachte 1] de woning op de [adres] te [plaats ] zouden beschieten. [verdachte] is kort na de daadwerkelijke beschieting op de hoogte gebracht door de uitvoerders.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 3 meer meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van openlijke geweldpleging. Hij heeft immers in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] gehandeld en een significante bijdrage geleverd, door de opdracht aan te nemen, zelf informatie te vergaren over het doelwit, door verkenningswerkzaamheden te verrichten, [medeverdachte 1] aan te sturen (hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat [medeverdachte 1] aan hem verslag deed na de beschieting), te zorgen dat [medeverdachte 1] en de andere uitvoerders over een wapen beschikten en voor betaling aan de uitvoerders – waaronder [medeverdachte 1] – zorg te dragen. [verdachte] heeft zich daarmee tevens schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en scherpe patronen, zoals ten laste is gelegd onder de feit 4.
De rechtbank acht de als feit 3 primair tenlastegelegde poging doodslag niet bewezen en zal [verdachte] daarvan vrijspreken. Niet vastgesteld kan worden dat [verdachte] opzet had (al dan niet in voorwaardelijk zin) op de dood van de bewoners van de [adres] en/of naastgelegen woningen. De bedoeling was immers om een huis te beschieten waarvan het uitgangspunt was dat de bewoners juist niet thuis zouden zijn en de bewoners van de te beschieten woning waren ook daadwerkelijk niet thuis. De kans dat toevallig op enig moment iemand zich in een huis bevindt waarvan de bewoners in het buitenland zijn, acht de rechtbank bovendien onder de gegeven omstandigheden niet zodanig groot dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans op de dood van een persoon in dat huis. Ook de kans dat bij de beschieting van een woning een bewoner van een naastgelegen woning dodelijk getroffen wordt, is niet zodanig groot dat de rechtbank die kans onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk acht. Van het op de koop toenemen van een aanmerkelijke kans op de dood van een bewoner van een naastgelegen woning is daarom geen sprake, zodat opzet (ook in voorwaardelijke zin) op de dood van bewoners van naastgelegen woningen ontbreekt.
4.3.10
Breuk
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.10.1
Liquidatie van [slachtoffer 1]
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.00 uur is [slachtoffer 1] op een parkeerplaats bij station [plaats ] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.10.2
Verklaring van [medeverdachte 1]
heeft over de liquidatie van [slachtoffer 1] onder meer verklaard dat hij hiervoor door [verdachte] is benaderd om te fungeren als chauffeur. Van [verdachte] moest [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] vragen om als schutter op te treden. [medeverdachte 1] heeft hiervoor een wapen (Scorpion) bij de groep van [D] opgehaald. Eerder had [medeverdachte 1] al een Peugeot 308 stationwagen in [plaats ] en een Seat Leon in [plaats ] opgehaald bij de groep van [D] . Op 4 juli 2017 heeft hij een tweede vuurwapen (Zastava) opgehaald bij [Q] , president van het chapter van [motorclub 1] in [plaats ] . Deze goederen heeft [medeverdachte 1] gestald in de loods aan de [adres] te [plaats ] . Dit pand is door [medeverdachte 14] geregeld die toen naast deze loods woonde. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] toestemming aan [verdachte] heeft gegeven om wapens en auto’s in deze loods te stallen.
Op 4 juli 2017 heeft [verdachte] aan [medeverdachte 1] de parkeerplaats van station [plaats ] laten zien en gezegd dat daar iemand zou komen. [medeverdachte 1] heeft van [verdachte] foto’s van [slachtoffer 1] en het kenteken van de auto waarin [slachtoffer 1] reed via de PGP toegestuurd gekregen. Op 5 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] opgehaald en bevonden zij zich in de middag met de Peugeot 308 en de wapens op de parkeerplaats van station [plaats ] . [medeverdachte 1] stond hierbij via de PGP continu in contact met [verdachte] . [verdachte] stond op zijn beurt in contact met de lokker die [verdachte] op de hoogte hield van waar ze op dat moment waren. [verdachte] stuurde deze informatie vervolgens door naar [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] moest tijdens de uitvoering letten op de Volkswagen Golf van [slachtoffer 1] , maar ook op een witte of grijze bestelbus van de lokker. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] moesten uitkijken dat ze de lokker niet zouden raken. [slachtoffer 1] en de lokker waren op 5 juli 2017 vertraagd door een file of een ongeluk. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben twee à drie uur op hem gewacht. Iets voordat de lokker met [slachtoffer 1] op de parkeerplaats zou arriveren, heeft [medeverdachte 1] een valse 112-melding gedaan. Dit om onder de liquidatie uit te komen. [medeverdachte 1] heeft foto’s van de politie die ter plaatse kwam gemaakt om aan [verdachte] te laten zien dat de liquidatie echt geen doorgang kon vinden. [medeverdachte 1] heeft de auto en wapens toen teruggebracht naar de loods in [plaats ] en is met [medeverdachte 2] naar huis gegaan.
Op 6 juli 2017 voerde [verdachte] via de PGP de druk op [medeverdachte 1] op om te bewerkstelligen dat de liquidatie alsnog zou gebeuren. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat zijn kinderen ziek waren en dat hij niet kon komen. Ook heeft hij aangegeven dat [medeverdachte 2] niet thuis was en dat de liquidatie daarom geen doorgang kon vinden. [verdachte] heeft toen nogmaals de druk opgevoerd en heeft gezegd dat het morgen, vrijdag 7 juli 2017, om 15.00 uur echt moest gebeuren. [verdachte] heeft de Scorpion in de loods in [plaats ] gecontroleerd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voelde dat hij er niet onderuit kon, omdat anders zijn familie of kinderen misschien iets zou worden aan gedaan. Hij is die middag nog naar [medeverdachte 2] gereden om hem op de hoogte te brengen.
Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] wederom [medeverdachte 2] opgehaald en zijn ze opnieuw naar de loods gegaan. Daar hebben ze dit keer ook een tweede auto, de Seat, meegenomen. De Peugeot hebben ze in [plaats ] geplaatst om als tweede vluchtauto te dienen. Daarna zijn ze met de Seat en de wapens naar de parkeerplaats bij station [plaats ] gereden. Dit keer zou de lokker er niet bij zijn. Dezelfde persoon had wel de afspraak gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] waren nog maar net op de parkeerplaats toen [slachtoffer 1] met zijn Volkswagen Golf aan kwam rijden. [medeverdachte 2] is toen uitgestapt met de Scorpion en heeft een aantal schoten op [slachtoffer 1] gelost. Op een gegeven moment deed dit wapen het niet meer. [medeverdachte 2] heeft toen uit de auto het handvuurwapen (Zastava) gepakt, is teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft opnieuw schoten op hem afgevuurd. [medeverdachte 2] is daarna op de achterbank van de Seat gaan liggen. Dit zodat het leek alsof er maar één persoon in de auto zat. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn toen vanaf station [plaats ] weggereden naar [plaats ] , alwaar de Peugeot stond geparkeerd. Ze hebben de wapens in de Seat laten liggen en [medeverdachte 1] heeft de Seat met benzine uit een jerrycan besprenkeld. Hij had echter geen vuur bij zich. Ook bleek er een getuige in de buurt te staan die hun richting op keek. Dit heeft gemaakt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Seat niet in brand hebben gestoken. Van [plaats ] zijn ze vervolgens met de Peugeot terug naar de loods in [plaats ] gereden. Daar hebben ze gewacht totdat [medeverdachte 14] thuiskwam. Toen [medeverdachte 1] tegen hem zei dat ze net een liquidatie hadden gepleegd, vroeg [medeverdachte 14] of [slachtoffer 15] was gedaan. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 15] via [medeverdachte 14] bij [verdachte] is uitgezet. [medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 14] verteld dat de persoon die hij en [medeverdachte 2] dood hadden moeten schieten niet [slachtoffer 15] maar iemand anders was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens bij [medeverdachte 14] thuis gezeten die hen heeft gekalmeerd na het plegen van de liquidatie. Daar hebben zij gebruik gemaakt van de telefoon van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 2] heeft zijn vriendin, [N] , gebeld om hem op te halen. Zij is later op de avond [medeverdachte 2] vlakbij de loods op komen halen. [medeverdachte 1] is met zijn eigen auto naar huis gegaan.
Op 8 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] bij [verdachte] in [plaats ] het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] opgehaald. Dit geld werd door [R] , een lid van [motorclub 1] , op de motor naar [plaats ] gebracht, die het had opgehaald in [plaats ] . Dit was € 80.000,-. [medeverdachte 1] heeft hiervan € 10.000,- ontvangen. Hij heeft ook € 10.000,- voor [medeverdachte 2] meegekregen en aan hem gegeven.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.10.3
Onderbouwing van de verklaring van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.10.3.1
Wapen ophalen op 4 juli 2017
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 4 juli 2017 vanuit [plaats ] naar [plaats ] is gereden. Daar woont de president van het [afdeling] chapter van [motorclub 1] , [Q] . [medeverdachte 1] heeft hier de Zastava opgehaald. Vervolgens blijkt uit de historische verkeersgegevens van [medeverdachte 1] dat hij na [plaats ] is doorgereden naar de loods in [plaats ] .
4.3.10.3.2
Vluchtauto’s en wapens
Op 7 juli 2017 is er om 15.02 uur bij de 112-alarmcentrale melding gemaakt van een schietincident bij station [plaats ] . Daarbij is genoemd dat er een Seat Leon Cupra met het kenteken [kenteken] hard is weggereden.
Deze Seat werd om 15.55 uur aangetroffen in [plaats ] . Naast de Seat lag een jerrycan op de grond.
De Seat is op 21 juni 2017 in [plaats ] gestolen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij deze Seat ook bij het schieten op een woning in [plaats ] heeft gebruikt. Dit heeft plaatsgevonden op 29 juni 2017. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij anderhalf uur op [naam 5] heeft moeten wachten toen hij deze auto in [plaats ] op is gaan halen en dat hij de auto direct daarna naar de loods in [plaats ] heeft gebracht. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat dit nummer in de periode van 21 juni tot en met 29 juni 2017 enkel op 24 en 25 juni 2017 in [plaats ] heeft aangestraald. Op 24 juni 2017 straalde [medeverdachte 1] slechts kort in [plaats ] aan en 48 minuten daarna in [plaats ] . De reistijd tussen deze twee masten is 44 minuten. De rechtbank concludeert dat dit beeld van aanstralen past bij een doorgaande weg van [plaats ] naar [plaats ] . Op 25 juni 2017 heeft de telefoon van [medeverdachte 1] een uur en veertien minuten in [plaats ] heeft aangestraald. Daarna verplaatst het toestel van [medeverdachte 1] zich naar [plaats ] . Rondom deze periode belt [naam 5] naar [medeverdachte 1] en vice versa.
De rechtbank constateert dat de gegevens van 25 juni 2017 passen bij de verklaring van [medeverdachte 1] over het ophalen van deze auto in [plaats ] en het direct daarna wegbrengen van deze auto naar [plaats ] .
In de Seat werden een Scorpion met patroonmagazijn, een Zastava met patroonmagazijn en een demper die op de Zastava past aangetroffen. Op de parkeerplaats bij station [plaats ] zijn kogels en hulzen aangetroffen. Er werd een wapen- en munitievergelijkendonderzoek met de in [plaats ] aangetroffen munitie en de in de Seat aangetroffen wapens gedaan. Daaruit volgt dat de aangetroffen munitie verschoten is met beide aangetroffen wapens. Op ruwe delen van de Scorpion is DNA-materiaal aangetroffen van [verdachte] . Dit past bij de verklaring van [medeverdachte 1] dat [verdachte] op 6 juli de Scorpion in de loods in [plaats ] heeft gecontroleerd.
Op 17 juli 2017 werd er in [plaats ] een Peugeot 308 stationwagen met kentekenplaten [kenteken] aangetroffen. Op deze kentekenplaten ontbraken de lamineercode en het fabrikantstempel. Deze platen waren dus vals. Uit het chassisnummer werd afgeleid dat het originele kenteken van dit voertuig [kenteken] is. Dit voertuig is tussen 18 en 19 mei 2017 in [plaats ] gestolen. Op de achterkant van één van deze kentekenplaten zijn vingerafdrukken aangetroffen van [medeverdachte 2] .
4.3.10.3.3
[medeverdachte 2] is de schutter
Feiten en omstandigheden
Op 7 juli 2017 omstreeks 15.07 uur werd er naar de 112-alarmcentrale gebeld over een persoon die een man neerschoot. De getuige heeft van deze persoon een foto gemaakt. De getuige meldt dat hij eerst een paar schoten hoorde en dat hij toen zag dat de schutter er met een handvuurwapen op af liep. De schutter was een bolle man, met een sjaal voor zijn gezicht en een petje op. De sjaal was wit en zwart. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] op 7 juli 2017 in het zwart gekleed was, een doek voor zijn gezicht had en een pet op had. Ook noemt [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] er precies zo uitzag zoals op de foto die is gemaakt. [medeverdachte 1] zelf droeg een roze polo. De rechtbank ziet in de verklaring van de getuige die naar de 112-alarmcentrale belt, waarbij ook melding wordt gemaakt van de volgorde van schieten, ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 1] over hoe [medeverdachte 2] eruit zag tijdens het schietincident op 7 juli 2017 en dat er van twee wapens gebruik is gemaakt.
In de Seat Leon werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de sleutel uit het contact, de hoofdsteun van de bestuurdersstoel, de hoofdsteun van de achterbank rechts, de hoofdsteun van de achterbank midden, de hoofdsteun van de bijrijdersstoel, de paneelgreep van het portier rechts voor, de paneelgreep van het portier links voor, de grendel aan de binnenzijde van het portier links achter en de grendel aan de binnenzijde van het portier rechts voor. Ook werd zijn DNA-materiaal aangetroffen op de jerrycan naast de Seat. Op de in de Seat aangetroffen wapens werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op de Scorpion, Zastava en demper. In de Peugeot 308 werd DNA-materiaal van [medeverdachte 2] aangetroffen op het portier rechts achter, het portier links voor, het stuur rondom, de versnellingspook, de handrem en op de twee schroeven van kentekenplaat [kenteken] achter. In de Peugeot werd een handschoen aangetroffen met daarop eveneens DNA-materiaal van [medeverdachte 2] .
4.3.10.3.4
De lokker
Het slachtoffer [slachtoffer 1] maakte gebruik van een gehuurde Volkswagen Golf met een track-and-trace-systeem. Hierdoor kon worden uitgelezen dat hij op 5 juli 2017 omstreeks 14.16 uur zijn auto op de parkeerplaats van station [plaats ] had geparkeerd en dat hij daar omstreeks 19.42 uur weer vertrok. [slachtoffer 1] maakte verder onder andere gebruik van een iPhone 6 en een BlackBerry Q10 (PGP-toestel). Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoons bleek dat er tussen 14.16 uur en 19.42 uur een reisbeweging is gemaakt van [plaats ] , [plaats ] , [plaats ] en [plaats ] . Op de iPhone 6 werden drie foto’s van een waterscooter aangetroffen. Uit de tijd en GPS-coördinaten van deze foto’s blijkt dat deze om 14.35 uur op de [adres] te [plaats ] zijn gemaakt. Uit de iPhone 6 bleek verder dat [slachtoffer 1] op 5 juli 2017 om 15.00 uur een afspraak had in [plaats ] . Om 16.34 uur bericht hij via een ander PGP-toestel naar zijn vriendin “Heb net waterscooter gehaald en weggelegd in garagebox”. Op basis van deze bevindingen zijn op 5 juli 2017 voor bepaalde tijdsperiodes de ARS-camera’s in [plaats ] en [plaats ] bevraagd. Daaruit kwam slechts één kenteken naar voren dat vanaf [plaats ] (daarna volgt nog [plaats ] en [plaats ] ) dezelfde reisbeweging heeft gemaakt als de telefoons van [slachtoffer 1] . Dit betrof een Renault Kangoo, kleur grijs, met het kenteken [kenteken] .Uit de rapportage van het NFI van 20 november 2018 blijkt dat de bevindingen van het onderzoek 500.000 keer waarschijnlijker zijn wanneer de telefoon en de PGP van [slachtoffer 1] met de Renault Kangoo reisden dan wanneer deze telefoons met een ander vervoermiddel reisden.
In november 2017 heeft een verbalisant dit voertuig op het woonwagenkamp gelegen aan de [adres] te [plaats ] zien staan. Dit voertuig stond ten tijde van 5 juli 2017 op naam van [eigenaar] die eigenaar is van het bedrijf [bedrijf 1] .nl. Dit bedrijf had met [getuige 7] , woonachtig op het kamp, een verhuurovereenkomst voor dit voertuig gesloten. [getuige 7] heeft verklaard dat de [bijnaam 12] een keer de Kangoo heeft meegenomen en dat dat ging om een waterscooter. De [bijnaam 12] is door hem beschreven als een [bijnaam 12] , slanke, blanke man met kort bruin of zwart haar.
Naar aanleiding van de reisbewegingen van de telefoons van [slachtoffer 1] , de locatiegegevens van de genomen foto’s en de afspraak in [plaats ] werden de mastgegevens van 5 juli 2017 van de locaties [plaats ] , [plaats ] en [plaats ] opgevraagd. Daaruit bleek dat er over masten in [plaats ] in de periode dat [slachtoffer 1] daar is geweest 21 verschillende PGP-toestellen naar voren kwamen. Uit de gegevens van deze toestellen bleek dat er één toestel was dat op 5 juli 2017 tussen 13.52 uur en 20.21 uur hetzelfde traject aflegt als de toestellen van [slachtoffer 1] en als de Renault Kangoo. Dit betrof een PGP-toestel met IMEI-nummer [IMEI-nummer] .
Het toestel [IMEI-nummer] is op 8 juli 2017 om 00.02 uur, enkele uren na de moord op [slachtoffer 1] , uit het netwerk gegaan en daarna niet meer gebruikt. Uit analyse bleek dat dit toestel tijdens de nacht veelal op de mast [adres] te [plaats ] aanstraalde. Het toestel begint of eindigt ook vaak op deze mast. Hieruit kan worden opgemaakt dat de gebruiker van dit toestel destijds in de directe omgeving van deze mast woonachtig was. In de nacht van 6 op 7 juli 2017 heeft dit toestel zich van [plaats ] naar [plaats ] en weer terug verplaatst. Binnen dat tijdsbestek zijn er vier voertuigen over dit traject op de A2 gereden. Eén daarvan is een BMW 330E met het kenteken [kenteken] , op naam van [bedrijf 2] B.V. en verhuurd aan [S] . Op 6 juli 2017 heeft deze BMW eveneens een traject afgelegd dat past bij een verplaatsing van PGP-toestel [IMEI-nummer] .
Omdat het telefoonnummer van [S] in de relevante periode voornamelijk aanstraalde in zijn woonplaats [plaats ] , gaat de rechtbank ervan uit dat een ander persoon dan [S] gebruik heeft gemaakt van de BMW 330E. De lokker heeft dus zowel contact met de personen woonachtig op het woonwagenkamp als met [S] . Uit een vergelijking van de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van deze personen kwam één contact naar voren, namelijk het nummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 15] heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is. [medeverdachte 15] is woonachtig in [plaats ] en hij heeft verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam 12] is. Zijn vriendin heeft via haar nicht in de periode van 2 tot en met 9 juli 2017 vier verkeersboetes die zijn gereden met de BMW 330E betaald. In een telefoon van [slachtoffer 1] stond een telefoonnummer van [medeverdachte 15] opgeslagen onder de naam ‘ [bijnaam 12] ’.
Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er geen afwijkende locatiegegevens voor het telefoonnummer [telefoonnummer] en het PGP-toestel [IMEI-nummer] in de periode van 4 juli 2017 tot en met 8 juli 2017 kunnen worden vastgesteld. De rechtbank gaat er op basis van het voorgaande van uit dat [medeverdachte 15] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer] , het PGP-toestel [IMEI-nummer] en de BMW 330E. Ook gaat de rechtbank ervan uit dat [medeverdachte 15] op 5 juli 2017 de Renault Kangoo heeft geleend teneinde de waterscooter van het kamp naar [plaats ] te vervoeren. Hoewel de kans op het sporenbeeld volgens het rapport van het NFI van 21 november 2018 even groot is bij de hypothese dat [medeverdachte 15] en [slachtoffer 1] zich bij elkaar bevonden in één voertuig als bij de hypothese dat ze zich in aparte voertuigen in elkaars directe omgeving bevonden, is er uit het genoemde ARS-camerabeelden onderzoek geen tweede voertuig naar voren gekomen dat een vergelijkbare route als de Renault Kangoo heeft afgelegd. Anders dan door de verdediging is bepleit concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 15] voorafgaande aan het moment dat [slachtoffer 1] geliquideerd zou moeten worden op 5 juli 2017 met [slachtoffer 1] samen is geweest en dat hij, conform de verklaring van [medeverdachte 1] over de lokker, reed in een grijze bestelbus.
Op 5 juli 2017 tussen 12.16 uur en 12.45 uur heeft [medeverdachte 15] de BMW 330E van [plaats ] naar het kamp in [plaats ] gebracht. Om 12.36 uur vindt het laatste contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Vanaf 12.43 uur (twee minuten voor aankomst op het kamp) is dit nummer uitgeschakeld of staat het in vliegtuigmodus. Om 13.30 uur vertrekt de BMW naar [plaats ] , tezamen met de telefoons van twee kampbewoners en [getuige 7] , de huurder van de Renault Kangoo. PGP-toestel [IMEI-nummer] straalt om 13.21 uur aan op een mast nabij het kamp. Om 13.52 uur straalt het PGP-toestel aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] in [plaats ] of station [plaats ] . De rechtbank leidt hieruit af dat anderen dan [medeverdachte 15] met de BMW naar [plaats ] zijn gegaan en dat [medeverdachte 15] met de Renault Kangoo terug naar [plaats ] is gereden.
Om 14.16 uur heeft [slachtoffer 1] zijn Volkswagen Golf bij station [plaats ] geparkeerd. Om 14.35 uur heeft hij drie foto’s gemaakt van een waterscooter op het woonwagenkamp. De rechtbank leidt hieruit af dat [slachtoffer 1] bij station [plaats ] door [medeverdachte 15] is opgehaald en dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte 15] , gelet op het tijdsverloop en de afstand tussen [plaats ] en [plaats ] , direct naar het kamp zijn gereden. Daarna zijn ze naar [plaats ] en [plaats ] gegaan, om vervolgens langs [plaats ] terug naar [plaats ] te rijden. Om 19.42 uur reed [slachtoffer 1] vanaf station [plaats ] terug in zijn Volkswagen Golf. Omstreeks 20.08 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer] weer ingeschakeld. Dit toestel straalde toen aan op een mast in de buurt van het woonwagenkamp in [plaats ] . Om 22.51 uur reed de BMW, tezamen met de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] , vanaf het kamp naar de woning van [medeverdachte 15] in [plaats ] .
Op 7 juli 2017 beschikte [medeverdachte 15] weer over de BMW. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat op 7 juli 2017 de lokker er niet bij zou zijn, maar dat de lokker wel om 15.00 uur met [slachtoffer 1] had afgesproken op dezelfde plek. Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 om 16.00 uur een afspraak had in [plaats ] en eerst nog langs [plaats ] moest. In de ochtend van 7 juli 2017 stond de BMW in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 15] geparkeerd. De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij de woning van [medeverdachte 15] . Om 12.42 uur reed de BMW naar het kamp in [plaats ] . De toestellen [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] straalden aan op een mast nabij het kamp in [plaats ] . Om 14.52 uur reed de BMW naar [plaats ] . Daar vonden er uitgaande sessies plaats met zowel de [telefoonnummer] en [IMEI-nummer] om respectievelijk 15.08 uur en 15.14 uur. Om 15.21 uur bleek het toestel [telefoonnummer] te zijn uitgeschakeld of in vliegtuigmodus te zijn gezet. De rechtbank constateert dus dat dit tussen 15.08 uur en 15.21 uur heeft moeten plaatsvinden. Om 15.20 uur reed de BMW via de A2 in de richting van station [plaats ] . Om 15.00 uur is [slachtoffer 1] daar neergeschoten. Hij is pas om 15.45 uur naar het [locatie 5] vervoerd. Om 15.32-15.33 uur reed de BMW langs de parkeerplaats van station [plaats ] . De BMW reed vervolgens zonder enige tussenstop via de N402 terug naar het kamp in [plaats ] waar de BMW om 15.57 uur aan komt. Daar bleef de BMW twee minuten, voordat het voertuig naar dezelfde plek als eerder in [plaats ] reed waar het om 16.09 uur aankwam. Om 16.11 uur vond er weer uitgaand contact plaats met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De rechtbank constateert dat het toestel dan kennelijk weer is aangezet.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de groep van [D] de voertuigen, wapens en lokkers voor de liquidaties regelde. Ondersteuning voor deze verklaring vindt de rechtbank in een PGP-chatgesprek tussen ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, veredeld als [medeverdachte 6] , van 9 juli 2017. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 6] naar [verdachte] dat hij de lokkers, spotters, fietsen en ijzers betaalt.
In de woning van [H] werd een administratie van simkaarten en PGP-toestellen aangetroffen. In deze administratie stond een simnummer weergegeven dat in combinatie met een bepaald IMEI-nummer is gebruikt. Het PGP-toestel met dit IMEI-nummer is op 4 juni 2017 inbeslaggenomen onder [medeverdachte 15] . Uit deze administratie valt volgens bijlage 3 (veredelingen en identificaties) ook af te leiden dat er PGP-toestellen zijn verstrekt aan ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’. [H] is verdachte in het onderzoek 09Kreta (liquidatie van [Y] in 2016). [D] is in dit onderzoek ook verdachte. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 15] in ieder geval in de periode voor de moord op [slachtoffer 1] over een PGP-toestel beschikte dat afkomstig was van de groep van vermoedelijk [D] .
Op een device van [verdachte] is er een PGP-chatgesprek aangetroffen van 6 juli 2017 gevoerd tussen een persoon van wie de naam deels te lezen valt, namelijk ‘…der’, en [medeverdachte 6] . Gelet op de bevindingen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) gaat de rechtbank ervan uit dat ‘…der’ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] en dus [verdachte] is. In dit chatgesprek stuurt [medeverdachte 6] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’, vermoedelijk [D] , door “Luister het kan wanneer staan ze daar we gaan zeggen kom daar zeg jij een tijd dan is hij daar wij zijn er niet lange laat hem even wachte maar zorg echt bro dat het niet”. [verdachte] stuurt hierop dat hij er ‘morgen 1000% is’.
Uit een sfeerproces-verbaal blijkt dat [medeverdachte 15] in de jaren 2016 tot en met 2019 diverse malen, al dan niet in de nachtelijke uren, in huurauto’s op naam van anderen met bakens, PGP-toestellen, SD-kaartjes (al dan niet met foto’s van personen, voertuigen en kentekens daarop), een camera, verrekijkers, bivakmutsen, zaklampen, een app ‘Track it’ en een Blu Eye die tijdig waarschuwt als er hulpdiensten naderen, werd aangetroffen. Ook zijn bij hem diverse (zeer) grote geldbedragen en dure horloges aangetroffen en bleek zijn huurwoning zichtbaar vernieuwd. Dit terwijl [medeverdachte 15] heeft aangegeven geen baan te hebben en dat zijn partner in de thuiszorg werkt. [medeverdachte 15] heeft voor het bezit van deze goederen geen aannemelijke verklaring gegeven. Ook werd hij eind 2017 tweemaal in een voertuig met [T] aangetroffen. [T] wordt in het onderzoek Marengo, waarin de vermeende criminele organisatie rondom [D] centraal staat, vervolgd.
4.3.10.3.5
De loods in [plaats ] en het verblijf bij [medeverdachte 14] na de liquidatie
De loods aan de [adres] te [plaats ] is eigendom van [getuige 9] , die heeft verklaard dat hij voor de verhuur van dit pand onder andere contact heeft gehad met [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] beschikte in ieder geval vanaf eind juni over twee sleutels van de loods waarvan hij er in ieder geval één aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Twee getuigen van een bedrijfspand tegenover de loods hebben verklaard dat [medeverdachte 14] naar hen toe is gekomen om te zeggen dat als er problemen waren, ze niet de politie moesten bellen maar naar [medeverdachte 14] moesten komen. Dit was nadat door een medewerker de Seat Leon met kenteken [kenteken] in de loods was gezien.
Op 7 juli 2017 werd er tussen 18.29 uur en 21.16 uur met het telefoonnummer van [medeverdachte 14] negentien keer naar telefoonnummer van [medeverdachte 2] en de familie van [medeverdachte 2] gebeld en werd op deze telefoon van [medeverdachte 14] op internet gezocht naar informatie over een schietincident op station [plaats ] . Voor 7 juli 2017 werd er nooit naar nummers van (familie van) [medeverdachte 2] gebeld. Tussendoor werd er met het toestel van [medeverdachte 14] naar twee contacten van [medeverdachte 14] zelf gebeld. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel [medeverdachte 14] zelf als [medeverdachte 2] (en [medeverdachte 1] ) gebruik hebben gemaakt van het toestel van [medeverdachte 14] en dat zij dus met elkaar in (fysiek) contact zijn geweest in de woning van [medeverdachte 14] en dat daarbij de liquidatie van [slachtoffer 1] ter sprake is gekomen.
4.3.10.3.6
Contact [verdachte] en opdrachtgevers
In de PGP van [medeverdachte 1] die in het vakantiehuisje in [plaats ] is aangetroffen werden de contactpersonen ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.1] ’, ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ en ‘ [PGP gebruikersnaam 1 verdachte ] ’ aangetroffen. Uit de gegevens van het toestel bleek dat er op 5, 6 en 7 juli 2017 een groot aantal berichten tussen de PGP’s van [medeverdachte 1] en [verdachte] is verstuurd en ontvangen. Bij [verdachte] is op een laptop een foto van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Op 27 april 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] . [medeverdachte 6] zegt tegen [verdachte] dat hij [slachtoffer 1] moet lokken. [verdachte] antwoordt hierop “Al die namen die jullie me zeggen checc ik”.
Op 5 juli 2017 stuurt [verdachte] “Begrijp dit ook niet meer”, “W(…) perfect dit was”. [medeverdachte 6] stuurt een grotendeels onleesbaar bericht van een ander door. Dit doorgestuurde bericht is om 19.2x verstuurd. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat de bestelbus erg vertraagd was in verband met een file of een ongeluk. Om 19.37 uur heeft [medeverdachte 1] met 112 gebeld om onder de liquidatie uit te komen.
Op 6 juli 2017 stuurt [medeverdachte 6] het eerdergenoemde bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’, vermoedelijk [D] , door over [bijnaam 12] die hem laat wachten. Ook stuurt [medeverdachte 6] een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’ door dat [verdachte] een tijd moet geven als hij heel zeker is en dat ze daar dan moeten staan. Als die hond aan komt, moet hij meteen weg.
Op 7 juli 2017 stuurt [verdachte] om 15.22 uur aan [medeverdachte 6] berichten van een ander door dat de “Aktie al is gebeurd”, “Branden alleen niet gelukt”.
Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] het tegen [medeverdachte 6] over “die man van gisteren”. [medeverdachte 6] stuurt dan een bericht van ‘ [PGP gebruikersnaam D 1] ’, vermoedelijk [D] , door dat luidt “ [PGP gebruikersnaam D 1] onze vyanden zyn onze vyanden we ruimen voor niemand iets op puur onze dingen laat dat duidelyk zyn sir u weet dit zyn geen spelletjes en met dood spelen of andere helpen doen we nooit! Die [slachtoffer 1] is onze vyand al sinds lang met ze grote bek”.
De rechtbank leidt hieruit af dat [verdachte] de naam van [slachtoffer 1] van de opdrachtgever door heeft gekregen en dat hij zijn opdrachtgever op de hoogte houdt van de voortgang van de liquidatie.
4.3.10.3.7
Geld ophalen bij [verdachte] op 8 juli 2017
Op 8 juli 2017 heeft [verdachte] wederom met [medeverdachte 6] contact via de PGP. [medeverdachte 6] meldt dat [verdachte] een ‘niffo’ kan sturen. [verdachte] vraagt of het op dezelfde plek kan en hij meldt dat hij hem stuurt en dat hij op de motor komt. Om 13.58 uur duurt het volgens [verdachte] nog 20 minuten. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens aan [verdachte] hoeveel hij aan ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 5] ’ moest geven. [verdachte] antwoordt dat dit drie is en dat er dus 67 overblijft.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij het geld voor de liquidatie van [slachtoffer 1] bij [verdachte] in [plaats ] heeft opgehaald op 8 juli 2017. Tussen 16.18 uur en 16.43 uur straalde het toestel van [medeverdachte 1] aan in [plaats ] . Het toestel van [verdachte] straalde tussen 12.29 uur en 16.40 uur masten in de omgeving van zijn woning in [plaats ] aan.
4.3.10.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] op 7 juli 2017 in [plaats ] . [verdachte] heeft voor, tijdens en na de liquidatie een belangrijke rol vervuld. Hij heeft de opdracht om [slachtoffer 1] te vermoorden aangenomen en heeft samen met [medeverdachte 1] een voorverkenning gedaan. Hij heeft de uitvoering van de liquidatie uitgezet bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en via [medeverdachte 6] de auto’s en een wapen geregeld. Na de afgebroken actie op 5 juli 2017 heeft [verdachte] de druk bij [medeverdachte 1] opgevoerd om de liquidatie alsnog te plegen. Met [medeverdachte 6] heeft [verdachte] afgestemd dat het op 7 juli 2017 om 15.00 uur zou gebeuren. Op 7 juli 2017 heeft [verdachte] regie gevoerd bij de uitvoering van de liquidatie en na afloop verslag uitgebracht via [medeverdachte 6] aan de opdrachtgever, vermoedelijk [D] . Op 8 juli heeft [verdachte] de uitvoerders betaald. Hoewel uit het dossier blijkt dat [verdachte] niet aanwezig was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 1] , is hiermee wel sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.11
Langenhorst
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af.
4.3.11.1
Liquidatie van [slachtoffer 15]
Op 26 juli 2017 omstreeks 00.00 uur is [slachtoffer 15] in zijn personenauto in [plaats ] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde nacht overleden.
4.3.11.2
Verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft over deze liquidatie verklaard dat [verdachte] hem een A4’tje heeft getoond met daarop een foto van [slachtoffer 15] met de vraag of [medeverdachte 1] deze persoon kende. Op dit A4’tje stond een foto van [slachtoffer 15] waarop hij samen met een ander persoon poseerde op een soort bruiloftsfeest met mensen in pak aan tafeltjes. Om het hoofd van [slachtoffer 15] was een cirkel getekend. Verder stonden op dit A4’tje handgeschreven adressen waaraan [slachtoffer 15] te linken was. Nadat [medeverdachte 1] [verdachte] te kennen heeft gegeven dat hij [slachtoffer 15] kende, vroeg [verdachte] aan [medeverdachte 1] om [slachtoffer 15] te benaderen voor handel. Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft zijn vader contact met [slachtoffer 15] via Facebook gezocht, wat uiteindelijk heeft geleid tot een afspraak tussen [medeverdachte 1] , [C] en [slachtoffer 15] bij de Ikea in [plaats ] . [slachtoffer 15] heeft tijdens deze afspraak aangegeven dat hij aanvankelijk geen zaken wilde doen met [medeverdachte 1] , nu hij op de hoogte was van de problemen van [medeverdachte 1] . Hierop heeft [C] aangegeven dat de zaken via hem konden gaan en heeft [C] toegezegd een auto te huren bij [slachtoffer 15] om het ijs te breken. [medeverdachte 1] heeft vervolgens bij deze afspraak een foto gemaakt van zijn vader al lopend met [slachtoffer 15] en dit aan [verdachte] teruggekoppeld als bewijs dat hij in contact kon komen met [slachtoffer 15] . [verdachte] heeft op enig moment aan [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [slachtoffer 15] niet moest worden benaderd voor handel, maar dat hij moest worden geliquideerd. [verdachte] had, via [medeverdachte 14] als tussenpersoon, de opdracht hiervoor aangenomen vanuit een Turkse criminele organisatie. Deze liquidatie moest [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] gaan uitvoeren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf het begin wist dat hij deze opdracht niet zou gaan uitvoeren en dat hij [verdachte] aan het lijntje heeft proberen te houden, omdat hij meende dat hij de enige directe link was naar [slachtoffer 15] . Een paar dagen na de ontmoeting bij de Ikea in [plaats ] heeft [C] , die volgens [medeverdachte 1] nog niet wist dat [slachtoffer 15] moest worden geliquideerd, een zwarte Sean Leon gehuurd bij [slachtoffer 15] . [verdachte] is vervolgens naar het kamp in [plaats ] gekomen om te bekijken of het echt was gelukt om een auto te huren.
Daarna is de opdracht volgens [medeverdachte 1] op een laag pitje gezet, omdat [verdachte] de beloning voor de liquidatie te laag vond. [verdachte] moest, in tegenstelling tot liquidatieopdrachten vanuit de organisatie van [D] , alles zelf regelen wat betreft vuurwapens en auto’s. Zodoende hadden de opdrachten vanuit de organisatie van [D] voorrang.
Na de liquidatie van [slachtoffer 1] (deelonderzoek Breuk) is echter druk gezet vanuit [verdachte] , de liquidatie van [slachtoffer 15] moest snel worden uitgevoerd. [medeverdachte 1] stond immers volgens [verdachte] al met één been in de gevangenis, omdat ze de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 1] niet in brand hadden gestoken. In opdracht van [verdachte] moest [medeverdachte 1] in het weekend na de liquidatie van [slachtoffer 1] naar Delft om daar van [medeverdachte 11] een Glock overhandigd te krijgen, het vuurwapen dat voor de liquidatie van [slachtoffer 15] was bestemd. Na het in ontvangst nemen van het vuurwapen is ook [medeverdachte 11] zich gaan bemoeien door een aansturende rol te spelen bij de liquidatie van [slachtoffer 15] . [medeverdachte 1] had van [verdachte] en [medeverdachte 11] te horen gekregen dat [slachtoffer 15] na het ontvangen van het wapen direct moest worden geliquideerd. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] beslist dat ze de liquidatie niet gingen uitvoeren en hebben ze het verhaal verzonnen dat ze waren aangehouden en vast werden gehouden op het politiebureau [locatie 4] te [plaats ] . Daarop heeft [medeverdachte 1] al het contact met iedereen van [motorclub 1] verbroken en is hij met zijn gezin vertrokken naar een vakantiepark.
Vervolgens heeft [medeverdachte 1] via de media begrepen dat [slachtoffer 15] enkele dagen na zijn vertrek alsnog is geliquideerd. Bij terugkomst van het vakantiepark heeft [medeverdachte 1] van zijn vader te horen gekregen dat [medeverdachte 11] op de dag van de liquidatie samen met een persoon bij [C] is langs geweest om de Facebook-pagina van [slachtoffer 15] te bekijken en te fotograferen.
Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 11] gebruik maakt van een blauwe Suzuki Wagon R.
De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat die bevestiging vindt in meerdere bewijsmiddelen. De rechtbank zal dat hieronder nader uitwerken.
4.3.11.3
Onderbouwing na de verklaringen van [medeverdachte 1] en overige bewijsoverwegingen
Naar aanleiding van het onderzoek naar deze liquidatie en de verklaringen afgelegd door [medeverdachte 1] is het volgende gebleken.
4.3.11.3.1
[verdachte] beschikt over persoonsgegevens van [slachtoffer 15]
Onder [verdachte] is een LaCie harde schijf inbeslaggenomen met daarop foto’s van [slachtoffer 15] : onder meer foto’s gemaakt op 5 maart 2017 van een A4’tje met daarop geprint een foto van [slachtoffer 15] met daarbij getypte en handgeschreven tekst. Op deze foto zit [slachtoffer 15] met een onbekende man aan een tafel op wat lijkt een feestlocatie. Het hoofd van [slachtoffer 15] is daarbij omcirkeld en rondom de foto zijn handgeschreven adressen te lezen van [slachtoffer 15] zelf, van zijn vrouw met het adres [adres] te [plaats ] en van een restaurant genaamd [restaurant 2] aan de [adres] te [plaats ] alwaar [slachtoffer 15] vaak zou eten. Verder zijn er foto’s aangetroffen die zijn gemaakt op 7 maart 2017. Op deze foto’s is te zien dat er is gezocht naar het adres [adres] te [plaats ] op Google Maps. De [adres] is schuingelegen tegenover het adres [adres] te [plaats ] . Er is een foto gemaakt van Google Maps van een plattegrond rondom het adres [adres] . Uit onderzoek is gebleken dat op dit adres een persoon woonachtig is met dezelfde achternaam als de ex-vrouw van [slachtoffer 15] . Voorts is een foto aangetroffen van Google Streetview van het restaurant [restaurant 2] op de [adres] te [plaats ] .
Uit nader onderzoek is gebleken dat de voornoemde foto’s zijn gemaakt op 5 en 7 maart 2017 met een aan [verdachte] toegeschreven Samsung-telefoon en dat is vastgesteld dat [verdachte] ook de gebruiker was van zowel de LaCie harde schijf als van Samsung-telefoon op de voornoemde data.
Voorts is er onder [verdachte] een Toshiba harde schijf inbeslaggenomen. Op deze harde schijf is een foto aangetroffen waarop een papiertje handgeschreven het telefoonnummer [telefoonnummer] zichtbaar is. Dit telefoonnummer bleek toe te behoren aan [slachtoffer 15] .
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het afleggen van de kluisverklaring door [medeverdachte 1] hij niet bekend kon zijn met deze onderzoeksbevindingen, omdat die immers van latere datum zijn. De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het hem getoonde A4’tje met de gegevens van [slachtoffer 15] .
4.3.11.3.2
Contactleggen met [slachtoffer 15]
Uit een onder [slachtoffer 15] inbeslaggenomen iPhone 6S is gebleken dat hij op 9 juni 2017 om 23.56 uur een bericht heeft ontvangen van [C] via Facebook.
Op 13 juni 2017 heeft [slachtoffer 15] [C] als contact toegevoegd als ‘ [C] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van [C] [telefoonnummer] en [slachtoffer 15] [telefoonnummer] is gebleken dat dat er op 13 en 19 juni 2017 veelvuldig onderling contact is geweest. Uit nader onderzoek naar de zendmastgegevens van beide telefoonnummers blijkt dat het telefoonnummer van [C] [telefoonnummer] om 14.09 uur uitbelde naar het telefoonnummer van [slachtoffer 15] [telefoonnummer] . Het telefoonnummer [telefoonnummer] maakte daarbij verbinding met de [adres] te [plaats ] en het telefoonnummer [telefoonnummer] straalde een zendmast aan op de [adres] te [plaats ] . Beide zendmasten bevinden zich in de directe omgeving van de Ikea in [plaats ] . Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] maakte om 13.59 uur verbinding met een zendmast aan de [adres] te [plaats ] . Deze zendmast staat links van de A4 in de richting van de A15. Vanaf dit punt is het ongeveer tien minuten rijden naar de Ikea in [plaats ] .
Op 21 juni 2017 is blijkens de historische verkeersgegevens eenzelfde patroon waarneembaar als op 19 juni 2017 van de telefoonnummers [telefoonnummer] en [telefoonnummer] . Beide telefoonnummers straalden bij een onderling belmoment om 11.24 uur een zendmast aan in de directe nabijheid van de Ikea in [plaats ] . Uit de inbeslaggenomen administratie van huurcontracten van [slachtoffer 15] is gebleken dat [C] op 21 juni 2017 vanaf 11.40 uur een Seat Leon met kenteken [kenteken] heeft gehuurd van [slachtoffer 15] . Ook heeft [slachtoffer 15] blijkens de historische gegevens van zijn iPhone 6S [medeverdachte 1] op 21 juni 2017 om 10.38 uur toegevoegd als contact met de naam ‘ [contactnaam 1] ’.
Diezelfde dag straalt het telefoonnummer van [verdachte] [telefoonnummer] om 16.06 uur een zendmast aan op de [adres] te [plaats ] . Deze zendmast staat op 260 meter afstand van de [adres] , dat het woonadres van [C] betreft. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] [telefoonnummer] straalde op 15.19 uur eveneens een mast aan in [plaats ] .
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] over het leggen van contact met [slachtoffer 15] en het afreizen van [verdachte] naar [plaats ] om dit te controleren.
4.3.11.3.3
Vuurwapen in [plaats ] ophalen
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 1] is gebleken dat hij op 22 juli 2017, een zaterdag, aan zijn moeder doorgeeft dat hij wat later bij de kapper is. Hij zegt daarbij onder meer het volgende: “Nee, maar we zijn in [plaats ] , sta te wachten op iemand. Die is er met tien minuten, kwartiertje”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij het wapen voor de liquidatie in Delft heeft opgehaald en dat hij daarbij niet alleen was.
4.3.11.3.4
[locatie 4]
Uit een tapgesprek op het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 1] blijkt dat hij op 24 juli 2017 belt naar de huislijn van de woning van [medeverdachte 2] . Blijkens de tap zegt [medeverdachte 1] : “Hee, jij zit vast sinds zondag he. Zondagmiddag is je vrouw gebeld door politiebureau [locatie 4] ok?”.
De rechtbank vindt hierin bevestiging voor de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij met [medeverdachte 2] had afgesproken dat zij onder zouden duiken en daarvoor de smoes dat zij waren aangehouden hadden bedacht.
4.3.11.3.5
Verzamelen informatie over [slachtoffer 15]
Op 25 juli 2017 is de moeder van [medeverdachte 1] , [U] , getapt op het telefoonnummer [telefoonnummer] . [U] wordt om 17.07 uur gebeld door [V] , zijnde de oma van [medeverdachte 1] en woonachtig op de [adres] te [plaats ] . In dit tapgesprek geeft [V] aan dat er een man genaamd ‘ [bijnaam 4] ’ langs is geweest en dat dit tegen ‘Eef’ moet worden gezegd. [U] geeft daarop te kennen dat dit al geregeld is.
Tevens is op de telefoon van [W] een foto aangetroffen van een scherm met daarop de adresgegevens van het bedrijf [bedrijf 3] B.V. Dit bedrijf was van [slachtoffer 15] en op het vermelde adres [adres] te [plaats ] was hij woonachtig.
4.3.11.3.6
Suzuki Wagon R in gebruik bij [medeverdachte 11] op de plaats delict
Op 26 juli 2017 tussen 00.19 uur en 00.23 uur, slechts twintig minuten na de liquidatie, reed blijkens de ARS-gegevens een Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] over de [straat] en [straat] te [plaats ] richting de plaats delict. Tussen 00.27 uur en 00.31 uur reed de Suzuki via de [straat] en de [straat] dezelfde route terug.
Volgens de camerabeelden is te zien dat een Suzuki Wagon R de rotonde opreed, komende vanaf de [straat] , vervolgens de rotonde helemaal rondreed en dan terug de [straat] op reed uit de richting waar de Suzuki vandaan is gekomen.
Uit nader onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 11] gebruik maakte van de Suzuki Wagon R met kenteken [kenteken] .
4.3.11.3.7
Uitbetaling
Uit een onder [X] inbeslaggenomen telefoon is gebleken dat hij op 27 juli en 28 juli 2017 WhatsApp-gesprekken heeft gevoerd met [verdachte] en zijn zoon [W] . Op 26 juli 2017 laat [verdachte] aan [X] weten dat ze op ‘ […] ’ moeten wachten. De volgende ochtend op 27 juli 2017 zegt [verdachte] tegen [X] dat ze nog moeten wachten. [X] reageert: “Als maar komt Og moet wel snel verdelen.”. Diezelfde dag zegt [X] tegen [W] onder meer: “Wacht nog steeds op mijn ten”, “Hij zei ik hit je was vanmiddag ben dag kwijt met storten” en “Wordt direct afgehaald volgende dag”. Hierop stuurt [W] : “2 broden moet je krijgen toch in plaats van 1” en “Zal cap wel even vragen of die al loon gehad heeft”. [X] vraagt vervolgens om 19.50 uur: “Eindigt zijn nummer met [telefoonnummer] ”, wat door [W] wordt bevestigd.
Om 19.52 uur stuurt [X] een WhatsApp-bericht naar het telefoonnummer van [medeverdachte 11] [telefoonnummer] met de tekst: “ [medeverdachte 11] , bel je mij even?”, waarop het telefoonnummer van [medeverdachte 11] [telefoonnummer] om 19.54 uur uitbelt naar het telefoonnummer van [X] .
De volgende dag praten [X] en [W] over ‘afstorten’ bij verschillende machines. [W] vraagt: “Klopt het met 5?’. [W] : “Onder de 15 blijven was het altijd”. Hierop antwoordt [W] : “Doe ik 2 keer hier. 2 keer […] ”. Enkele minuten later stuurt [W] een screenshot door van een gesprek tussen hem en een persoon met de contactnaam ‘ [contactnaam 2] ’. [W] vraagt aan ‘ [contactnaam 2] ’: “Vroeger was 15 melding hoorde net vanaf 5. Klopt dat? Hierop antwoordt ‘ [contactnaam 2] ’: “Klopt. Dan ziet je goed. Nog even gecheckt. Dacht ook 5, maar is nog altijd 15. Dus nog worne. Anders melding FIOD ivm witwassen”.
Uit de bankgegevens van [X] en zijn echtgenote [echtgenote] blijkt dat er op 27 juli 2017 in contanten € 1.000,- werd gestort op de rekening van [echtgenote] en vervolgens door geboekt naar [X] . Op 28 juli 2017 werd er op de bankrekening van [W] € 10.000,- in contanten gestort en door geboekt naar de rekening van [X] . Op 28 juli 2017 werd er eveneens € 10.000,- in contanten gestort op de rekening van [X] . De € 20.000,- werd vervolgens overgeboekt naar een Turkse bankrekening van [X] .
4.3.11.4
De rol van [verdachte]
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [verdachte] vanuit een Turkse criminele organisatie de opdracht tot liquidatie van [slachtoffer 15] heeft aangenomen. [verdachte] heeft daartoe een A4’tje met daarop een foto van [slachtoffer 15] en persoonsgegevens van [slachtoffer 15] voorhanden gehad en hij heeft de opdracht tot liquidatie uitgezet bij [medeverdachte 1] . [verdachte] heeft aan [medeverdachte 1] de opdracht gegeven tot het leggen van contact met [slachtoffer 15] en het ophalen van een vuurwapen voor de liquidatie, samen met [medeverdachte 11] in Delft. Na de liquidatie van [slachtoffer 1] is [verdachte] samen met [medeverdachte 11] druk gaan zetten op [medeverdachte 1] om de liquidatie van [slachtoffer 15] uit te voeren. Na de liquidatie van [slachtoffer 15] heeft [verdachte] contact gehad met [X] over het afstorten van het geld dat voor de liquidatie van [slachtoffer 15] is betaald.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord op [slachtoffer 15] , zoals aan hem ten laste is gelegd als feit 1. [verdachte] heeft immers de opdracht tot deze moord aangenomen, heeft informatie over het slachtoffer verzameld, voorhanden gehad en gedeeld, heeft via [medeverdachte 1] gezorgd dat er contact kwam met [slachtoffer 15] en heeft gezorgd dat het wapen voor de moord kon worden afgehaald. Zijn rol is daarmee het aansturen van de andere betrokkenen, hetgeen ook blijkt uit de druk die hij heeft uitgeoefend op [medeverdachte 1] . Kort nadat [medeverdachte 1] zich terugtrok (door voor te wenden dat hij met [medeverdachte 2] was gearresteerd) en geen contact meer had met [verdachte] , heeft de liquidatie niettemin plaatsgevonden, onder meer als gevolg van bemoeienis door [medeverdachte 11] , die deel uitmaakte van de criminele organisatie van [verdachte] . Tenslotte heeft [verdachte] ook betaald gekregen voor de moord, hetgeen zijn wezenlijke rol onderstreept en waaruit de rechtbank afleidt dat de terugtrekking door [medeverdachte 1] de rol van [verdachte] niet heeft veranderd.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] met betrekking tot de stafbare betrokkenheid van [verdachte] geloofwaardig, nu deze immers op belangrijke punten wordt bevestigd door andere bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte 1] in zijn kluisverklaring heeft gesteld dat hij pas
nabovengenoemde ontmoeting bij de Ikea van [verdachte] vernam dat [slachtoffer 15] dood moest, terwijl hij in latere verklaringen stelt dat hij al
voordeze ontmoeting moet hebben geweten dat de bedoeling was om [slachtoffer 15] te liquideren, maakt dit niet anders. [medeverdachte 1] heeft vaker verklaard dat hij soms moeite heeft om bepaalde feiten en omstandigheden altijd juist ten opzichte van elkaar in de tijd te plaatsen en deze discrepantie tussen de kluisverklaring en de latere verklaringen doet niets af aan de wezenlijke belastende punten uit de verklaringen van [medeverdachte 1] die wel degelijk bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 11] en de uitvoerder(s) van de liquidatie, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 15] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.12
Lis
De rechtbank leidt uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende gang van zaken af. De rechtbank zal daarbij de verweren die zijn gevoerd over de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 12] en getuige [getuige 13] buiten beschouwing laten nu zij deze verklaringen niet zal gebruiken voor het bewijs.
4.3.12.1
Liquidatie van [slachtoffer 16]
Op 26 juli 2017 omstreeks 21.20 uur is [slachtoffer 16] in zijn personenauto tegenover café [café 1] aan de [straat] te [plaats ] neergeschoten en als gevolg daarvan diezelfde dag overleden.
4.3.12.2
Forensisch onderzoek
Op de plaats delict zijn veertien hulzen aangetroffen. Om 22.35 uur is in [plaats ] een uitgebrande auto aangetroffen met in de kofferbak een kalasjnikov (AK-47). Door het NFI is onderzoek gedaan naar de vraag of de aangetroffen hulzen met deze kalasjnikov zijn verschoten. De uitkomsten van dit vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer alle hulzen uit de aangetroffen kalasjnikov afkomstig zijn, dan wanneer de hulzen met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken zijn verschoten.
Ook zijn op de plaats delict en in het lichaam van [slachtoffer 16] diverse kogels en kogelmanteldelen aangetroffen en nader onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek zijn minimaal veel waarschijnlijker tot minimaal zeer veel waarschijnlijker wanneer ze uit één en dezelfde loop zijn afgevuurd dan wanneer de kogels en kogelmanteldelen afkomstig zijn uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Op de hoek van het tegenover de uitgebrande auto gelegen parkeervak, nabij een afvalbak, heeft de politie verbrande kledingresten aangetroffen. Deze verbrande kleding is veiliggesteld voor nader onderzoek. Op één van deze kledingresten, een vest, is een bemonstering uitgevoerd dat nader is onderzocht. Op dit deel van het vest werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. De uitkomsten van het onderzoek zijn een miljard keer waarschijnlijker wanneer dit DNA-mengprofiel het DNA-materiaal bevat van [medeverdachte 16] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen. Op een ander kledingstuk, een onderdeel van een vest dan wel trui, is eveneens een bemonstering uitgevoerd. Op dit kledingstuk werd eveneens een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarbij de uitkomsten van het onderzoek een miljard keer waarschijnlijker zijn als dit DNA-mengprofiel DNA-materiaal bevat van [medeverdachte 17] en een willekeurig onbekend persoon dan wanneer het DNA-materiaal bevat van twee willekeurige onbekende personen.
De twee bemonsteringen zijn nog onderworpen aan een vergelijkend DNA-onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 11] , [dna persoon 1] , [dna persoon 2] , [dna persoon 3] , [dna persoon 4] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [dna persoon 5] , [medeverdachte 18] , [G] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] . Hieruit zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van celmateriaal van één van deze personen.
4.3.12.3
Getuigen
Getuige [getuige 10] is na het horen van enkele harde knallen naar zijn raam gelopen. Op het moment dat hij ging kijken zag hij dat er twee personen volledig in het donker gekleed en met hoodies op wegrenden op de plek waar de schoten vandaan kwamen. De getuige zag dat de tweede persoon bij het wegrennen een groot/lang voorwerp bij zich droeg. Getuige [getuige 11] hoorde vrijwel direct na de schoten het geluid van een automotor en zag kort daarna een BMW 5-serie type E61 met een enorme snelheid rijden. Later zag de getuige op Twitter dat er een uitgebrande auto was aangetroffen in [plaats ] . Aan de velg zag de getuige dat dit een BMW 5-serie type E61 betrof.
De rechtbank overweegt dat de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuige [getuige 12] en de getuige [getuige 13] gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank gebruikt deze verklaringen niet voor het bewijs, zodat deze verweren onbesproken kunnen blijven.
4.3.12.4
Beschouwing naar aanleiding van het forensisch onderzoek en de plaats delict-getuigen
De rechtbank gaat er op grond van de bovenstaande onderzoeksbevindingen van uit dat er bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 16] met één vuurwapen is geschoten, namelijk de aangetroffen kalasjnikov, dat er tenminste twee personen zijn betrokken bij de uitvoering van de moord en dat de uitgebrande auto door de daders van de moord op [slachtoffer 16] als vluchtauto is gebruikt. Gelet op de locatie waar de verbrande kledingresten zijn aangetroffen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze kledingstukken zijn gedragen door de daders van de moord op [slachtoffer 16] .
De rechtbank overweegt vervolgens dat de op de kleding aangetroffen DNA-sporen die matchen met het DNA-materiaal van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 16] dadersporen kunnen zijn: deze sporen kunnen daar immers op terecht zijn gekomen door het dragen van de kleding bij de uitvoering van de liquidatie. Dit hoeft echter niet het geval te zijn. De DNA-sporen kunnen daar ook op andere wijze terechtgekomen zijn. Verder zijn er ook biologische sporen aangetroffen van andere personen (DNA-mengprofiel en haren), welke personen op basis van deze bevindingen dus ook potentiële verdachten zijn.
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 16] hebben verklaard dat zij niet weten hoe hun DNA-materiaal op de kleding terecht zou kunnen zijn gekomen. [medeverdachte 17] heeft wel verklaard dat hij een kraampje heeft waar hij tweedehands kleding verkoopt, en dat de verklaring voor het aangetroffen DNA-materiaal in die omstandigheid gevonden kan worden.
4.3.12.5
Het scenario waarbij [verdachte] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] betrokkenheid hebben bij de liquidatie van [slachtoffer 16]
De rechtbank overweegt allereerst dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij van [verdachte] had gehoord dat ‘ [bijnaam 13] ’ moest worden geliquideerd. [verdachte] was bezig met het zoeken van ‘ [bijnaam 13] ’ en om hem te lokken.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit onderdeel van de verklaring van [medeverdachte 1] . Weliswaar heeft hij in zijn verklaringen de feiten en omstandigheden uit de onderzoeken Lis en Barbera door elkaar gehaald, maar de kern van zijn verklaring, dat [medeverdachte 1] van [verdachte] had gehoord dat er een […] moest worden geliquideerd, is daarbij steeds hetzelfde gebleven.
[verdachte] is de leider van een criminele organisatie die tot doel heeft het liquideren van mensen, zoals de rechtbank zal overwegen bij de beoordeling van de verdenkingen in het deelonderzoek over de criminele organisatie en zoals ook volgt uit de deelonderzoeken waarbij [verdachte] betrokken is. [medeverdachte 16] was gelet op zijn betrokkenheid in de deelonderzoeken Gezicht en Goudvink ook lid van die criminele organisatie. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar de bewijsmiddelen in bovengenoemde onderzoeken. Voor [medeverdachte 17] geldt dat hij, zoals uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt, net als [medeverdachte 16] onderdeel uitmaakte van het chapter [chapter] onder leiding van [medeverdachte 18] . Verder blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 18] in het onderzoek Gezicht wilde dat [medeverdachte 17] samen met [medeverdachte 16] mee zou gaan naar [plaats ] om met een kalasjnikov een woning te beschieten, maar dat uiteindelijk [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] zijn meegegaan omdat [verdachte] dat zo had bepaald.
De liquidatie van [slachtoffer 16] vond plaats voor café [café 1] in [plaats ] . Dit was niet alleen de plaats waar tot januari 2017 de clubavonden van [motorclub 1] plaatsvonden, maar ook de plaats waar [verdachte] eerder had geprobeerd [slachtoffer 9] naartoe te lokken om deze te laten te liquideren. Zie hiervoor hetgeen de rechtbank heeft overwogen bij de beoordeling van de verdenking in het deelonderzoek Barbera.
Uit de omstandigheden dat [verdachte] bezig was met de liquidatie van ‘ [bijnaam 13] ’, [bijnaam 13] [slachtoffer 16] geliquideerd is voor café [café 1] en het feit dat op de verbrande kledingresten DNA-profielen zijn aangetroffen van twee personen die in de groep van personen rondom [verdachte] verkeerden, leidt de rechtbank af dat [verdachte] opdracht heeft gegeven om [slachtoffer 16] te laten liquideren. Het is immers moeilijk voorstelbaar dat DNA-materiaal van twee personen uit de omgeving van [verdachte] op deze kledingstukken terecht zou zijn gekomen, als zijn organisatie niets van doen zou hebben gehad met deze liquidatie. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 16] de liquidatie hebben gepleegd. In theorie is het immers nog denkbaar dat andere personen uit de omgeving van [verdachte] de moord hebben gepleegd en dat het DNA-materiaal van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 16] op de kledingstukken terecht is gekomen doordat zij met deze personen contact hebben gehad. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 18] in contact staat met [verdachte] , dat [medeverdachte 18] opdrachten van [verdachte] aanneemt en dat [medeverdachte 18] ook mensen heeft om die opdrachten uit te voeren. Verder heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij weet dat [medeverdachte 16] bereid is liquidaties uit te voeren, hetgeen ook wordt bevestigd door de rol van [medeverdachte 16] in onderzoek Goudvink.
Op 14 december 2017 voeren ‘ [PGP gebruikersnaam 2 verdachte ] ’, veredeld als [verdachte] , en ‘ [PGP gebruikersnaam medeverdachte 6.3] ’, veredeld als [medeverdachte 6] een PGP-chatgesprek met elkaar. Hierbij geeft [verdachte] aan dat morgen een paar ‘heads’ terugkomen uit Engeland en dat hij deze gaat proberen direct op ‘die twee’ en ‘sport’ te zetten. Op 18 december 2017 stuurt [medeverdachte 18] een video en twee foto’s naar [verdachte] . [verdachte] vraagt daarbij aan [medeverdachte 18] welke stad dit is. [medeverdachte 18] reageert: “ […] ”. Op deze foto’s met daarop kennelijk leden van het chapter [chapter] zijn zowel [medeverdachte 18] als [medeverdachte 17] te zien. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat met ‘heads’ schutters worden bedoeld die liquidaties uitvoerden.
Uit het in de bewijsmiddelen aangehaalde tapgesprek blijkt dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 16] in de woorden van [medeverdachte 18] matties waren en goed samenwerkten. Zoals hiervoor overwogen, wilde [medeverdachte 18] aanvankelijk ook dat [medeverdachte 17] samen met [medeverdachte 16] een woning in [plaats ] zou gaan beschieten (deelonderzoek Gezicht). Van hen beiden is DNA-materiaal aangetroffen op de kleding die door de uitvoerders van de moord is gebruikt.
De DNA-sporen zijn ook vergeleken met het DNA-materiaal van andere personen uit de omgeving van [verdachte] die in verband worden gebracht met het uitvoeren van liquidaties. Van geen van hen zijn DNA-sporen aangetroffen. Er bestaan ook overigens geen aanwijzingen dat er andere personen zijn in de omgeving van [verdachte] die de moord hebben uitgevoerd en evenmin zijn er andere personen van wie met enige mate van waarschijnlijkheid zou kunnen worden aangenomen dat zij bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 16] zijn betrokken.
4.3.12.6
De rol van [verdachte] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 16] .
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] bij het daadwerkelijke doodschieten van [slachtoffer 16] aanwezig is geweest, maar wel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] in de voorbereiding van de uitvoering van de liquidatie bezig was met het zoeken en lokken van [slachtoffer 16] . Gelet op ieders rol binnen de criminele organisatie kan het niet anders zijn geweest dan dat [verdachte] de opdracht tot de liquidatie van [slachtoffer 16] heeft aangenomen en vervolgens de uitvoering heeft uitgezet bij [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] . [verdachte] heeft ervoor gezorgd dat aan hen de benodigde middelen (wapens en auto’s) ter beschikking werden gesteld. De rechtbank baseert zich daarbij in het bijzonder op de bewijsmiddelen zoals die zijn opgenomen bij de deelonderzoeken Charon, Charlie17, Breuk, Langenhorst en de criminele organisatie. Ook in die deelonderzoeken was onder andere sprake van een lokafspraak, van (automatische) vuurwapens, een vluchtauto die in brand is gestoken en meerdere uitvoerders. Daarmee is de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Wat betreft [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] geldt dat zij de uitvoerders van de liquidatie zijn. Wie van de twee heeft geschoten is niet gebleken, maar dit staat aan bewezenverklaring van medeplegen niet in de weg. Ook voor hen geldt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat er bij [verdachte] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 16] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
4.3.12.7
Omslag in het denken van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen ernstige bezwaren aanwezig waren voor [medeverdachte 17] en [medeverdachte 16] wat betreft hun betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 16] . Nu komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring. Deze omslag in het denken van de rechtbank is een gevolg van het feit dat de rechtbank nu, na afronding van het hele onderzoek ter terechtzitting, de bewijsmiddelen op een andere wijze heeft beoordeeld. Eerder heeft de rechtbank de bewijsmiddelen, en dan met name de DNA-sporen, op zichzelf beoordeeld en niet in onderlinge samenhang met bijvoorbeeld andere deelonderzoeken. Na afronding van het gehele onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank echter tot het oordeel gekomen dat als de bewijsmiddelen in het Eris-dossier in onderling verband en samenhang worden beoordeeld, buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [verdachte] , [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van de moord op [slachtoffer 16] , waarbij [verdachte] de regievoerder was en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 17] de uitvoerders.
4.3.13
Criminele organisatie
4.3.13.1
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
De rechtbank hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (zie Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven (zie Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en hetgeen daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, alsmede op grond van de aanvullende bewijsmiddelen voor de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit vonnis (veredelingen en identificaties) komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Aan deze criminele organisatie namen twee organisaties deel . Een organisatie van vermoedelijk [D] , waarvan [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] deel uitmaakten en de organisatie waarin [verdachte] de spilfunctie had. De eerste organisatie hanteerde een dodenlijst en besteedde de uitvoering van deze liquidaties uit aan de organisatie van [verdachte] . Bij de uitvoering van deze liquidaties was sprake van een nauwe samenwerking tussen beide organisaties. De organisatie van vermoedelijk [D] bepaalde de beoogde slachtoffers, zorgde voor de wapens (ijzers), de auto’s (fietsen) en de lokkers. [verdachte] zorgde voor de schutters (heads) uit zijn eigen omgeving, ofwel vanuit de [motorclub 2] ofwel vanuit de nieuw opgerichte motorclub [motorclub 1] . De moord op [slachtoffer 15] (deelonderzoek Langenhorst) betreft een liquidatie waarbij de organisatie van [verdachte] niet in opdracht van vermoedelijk [D] heeft gewerkt, maar in opdracht van een andere, niet nader bekend geworden criminele groepering. Ook in die zaak is in ieder geval de criminele organisatie van [verdachte] als zodanig betrokken bij de uitvoering van de moord. Ook de moord op [slachtoffer 16] (deelonderzoek Lis) betreft een liquidatie waarvan de opdrachtgever onbekend is gebleven, maar daarvoor geldt in ieder geval dat ook deze liquidatie is uitgevoerd door de organisatie van [verdachte] . In deze twee onderzoeken is de criminele organisatie dus anders samengesteld.
De rechtbank benadrukt daarbij dat de organisatie van [verdachte] weliswaar deels bestond uit mensen die ook lid waren van [motorclub 1] , maar daarmee niet gelijkgesteld kan worden. De vraag of [motorclub 1] al dan niet een criminele organisatie is, is in het Eris-proces niet aan de orde.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de eigen woorden van [verdachte] tegen [medeverdachte 5] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van medeverdachte [medeverdachte 3] : “Ik zei geef die BV over”. In december 2017 spraken [verdachte] en [medeverdachte 6] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
4.3.13.2
De deelnemers aan de criminele organisatie
De rechtbank hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (zie Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264).
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651).
De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak voor dit feit. [verdachte] was wel de oprichter van de motorclub [motorclub 1] en ook de leider, maar de motorclub was geen criminele organisatie, er was geen sprake van het tenlastegelegde oogmerk en [verdachte] heeft hieraan geen bijdrage geleverd.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat het in deze zaak niet gaat om de vraag of [motorclub 1] al dan niet een criminele organisatie was. Dit verweer kan dus onbesproken blijven. Dat de verdachte heeft behoord tot de criminele organisatie zoals hierboven omschreven en dat hij wist dat die organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit hetgeen hiervoor mede ten aanzien van [verdachte] is overwogen in de deelonderzoeken Charon, Barbera, Arford, Charlie17, Gezicht, Breuk, Langenhorst en Lis en de betrokkenheid van [verdachte] zoals deze blijkt uit de deelonderzoeken Mus, Kraai, Spreeuw, Duif, Eend en Goudvink. Tevens heeft de rechtbank de aanvullende bewijsmiddelen ten aanzien van de criminele organisatie in haar oordeel betrokken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte vanaf 14 januari 2017 (deelonderzoek Charon) tot en met 21 november 2018 (de landelijke klapdag in Eris) als leider heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. In de samenwerking met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] was een duidelijke taakverdeling zichtbaar. [verdachte] vervulde een leidinggevende rol bij het verder uitzetten van de liquidatieopdrachten bij andere deelnemers aan de criminele organisatie en regisseerde de liquidaties tot in detail, terwijl [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in opdracht van vermoedelijk [D] de opdrachten voor de liquidaties aan [verdachte] gaven, wapens, auto’s en lokkers regelden en verantwoordelijk waren voor de financiën. [verdachte] bepaalde binnen zijn organisatie wie van zijn mannen welke opdracht moesten uitvoeren en betaalde zijn mannen voor hun werk. Hoewel vermoedelijk [D] niet de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 15] was, en de opdrachtgever voor de liquidatie van [slachtoffer 16] onbekend is gebleven, zijn deze liquidaties in ieder geval uitgevoerd door de organisatie van [verdachte] . Niet vereist is immers dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van 16/659023-20 (Charon)
Primair
op 31 januari 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten;
Ten aanzien van 16/659126-19 (Barbera en Arford)
3.
Meest subsidiair
op 9 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk informatiedragers en een vervoermiddel, te weten
  • een gestolen auto en
  • een PGP-telefoon
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
4.
Meest subsidiair
in de periode van 16 maart 2017 tot en met 17 maart 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk voorwerpen en vervoermiddelen, te weten:
  • vuurwapens en
  • gestolen auto’s
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/659077-19 (Charlie17)
Primair
op 17 april 2017 te ‘ [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 14] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen kogels in het hoofd en het lichaam van [slachtoffer 14] te schieten;
Ten aanzien van 16/659072-19 (Gezicht)
1.
Meer meer subsidiair
op 28 juni 2017 te [plaats ] , tezamen en in vereniging met anderen bewoners van de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend een raketwerper op de woning gelegen aan de [adres] te richten;
2.
op 28 juni 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II en munitie van categorie II, te weten een raketwerper en een projectiel voorhanden heeft gehad;
3.
Meer meer subsidiair
op 29 juni 2017 te [plaats ] openlijk, op de [straat] te [plaats ] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen woningen gelegen aan de [adres] en [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woningen te schieten;
4.
op 29 juni 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II en munitie van categorie II, te weten
  • een vuurwapen en
  • een hoeveelheid scherpe patronen,
voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van 16/659034-19 (Breuk)
Primair
op 7 juli 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten;
Ten aanzien van 16/659036-19 (Langenhorst)
Primair
op 26 juli 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer 15] te schieten;
Ten aanzien van 16/659022-20 (Lis)
Primair
op 21 september 2017 te [plaats ] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten;
Ten aanzien van 16/659043-20 (Deelname criminele organisatie)
in de periode van 14 januari 2017 tot en met 21 november 2018 in Nederland als leider heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk met voorbedachten rade een ander van het leven beroven zoals bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • voorbereiding daarvan zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en
  • het voorhanden hebben van wapens van de categorieën II en III en van munitie van categorieën II en III zoals bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van 16/659023-20 (Charon)
Primairmedeplegen moord;
Ten aanzien van 16/659126-19 (Barbera en Arford)
Feit 3, meest subsidiairmedeplegen voorbereiding van moord;
Feit 4, meest subsidiairmedeplegen voorbereiding van moord, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van 16/659077-19 (Charlie17)
Primairmedeplegen moord;
Ten aanzien van 16/659072-19 (Gezicht)
Feit 1, meer meer subsidiairmedeplegen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Feit 2medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Feit 3, meer meer subsidiairopenlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
Feit 4medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
medeplegen handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van 16/659034-19 (Breuk)
Primairmedeplegen moord;
Ten aanzien van 16/659036-19 (Langenhorst)
Primairmedeplegen moord;
Ten aanzien van 16/659022-20 (Lis)
Primairmedeplegen moord;
Ten aanzien van 16/659043-20 (Deelname criminele organisatie)
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een levenslange gevangenisstraf.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten en heeft subsidiair bepleit dat geen levenslange gevangenisstraf moet worden opgelegd. Dit verweer bespreekt de rechtbank in haar overwegingen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Ernst van de feiten
Het draait in de zaak Eris om een criminele organisatie, gericht op het plegen van moorden, het voorbereiden van moorden en het bezit van vuurwapens en munitie. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen de hier aan de orde zijnde criminele organisatie zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn vijf afzonderlijke liquidaties gepleegd. Daarnaast zijn er voorbereidingen getroffen om elf andere personen te liquideren.
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer professioneel te noemen. Binnen de organisatie ging een dodenlijst rond met namen van de verschillende doelwitten. Door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] werden namens vermoedelijk [D] opdrachten verstrekt aan [verdachte] om deze liquidaties te plegen. [verdachte] liet deze opdrachten vervolgens uitvoeren door leden van zijn organisatie. Hoewel [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] in beginsel eerder aan een organisatie van vermoedelijk [D] te linken zijn, werd er ten behoeve van het afwerken van de dodenlijst nauw samengewerkt met [verdachte] en zijn mannen, zodanig dat zij ook deel uitmaakten van de criminele organisatie waarvan [verdachte] de spil was. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] regelden namens vermoedelijk [D] de zogenaamde ‘spotters’ (observeerders), de lokkers, de wapens en de gestolen auto’s en [verdachte] regelde de ‘heads’ (schutters) en de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de liquidaties. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] betaalden [verdachte] voor zijn werkzaamheden, [verdachte] betaalde daarvan weer zijn mannen. [verdachte] had verschillende teams/mannen tot zijn beschikking die, al dan niet in wisselende samenstellingen, de “klussen” voor hem oppakten.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Uit de aangetroffen communicatie doemt een schokkend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden (zoals “fiets in de fik met die hond erin”, waarmee bedoeld werd dat iemand in zijn auto verbrand zou worden) en over de hoogte van het te betalen bedrag (“Geef je 70 de hoofd sir ”/”Als je hem dit weekend nog of maandag geef ik je 80 snel zonder gezeik!!!”/”Maar als u uw eigen fietsen yzers alles dan kan ik na 90 sir soms een ton!”). De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn.
De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd is als zeer gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, soms in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi-) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Hierbij zijn vijf mensenlevens beëindigd. Vijf mannen, vaders, broers, zoons, partners, vrienden, die een blijvende leegte achterlaten in de levens van de nabestaanden. Hiervan hebben de benadeelden op indrukwekkende wijze getuigd in hun verklaringen: het gemis is er nog elke dag. Jonge kinderen die hun vader nooit zullen leren kennen en ouders die het grootst denkbare verdriet hebben moeten ervaren, namelijk het verlies van hun kind. De wijze waarop ze zijn vermoord maakt dat het verlies nog veel moeilijker te dragen is, bijvoorbeeld door de onbeantwoorde vragen over waarom hun geliefde zoon of broer dood moest en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Daarnaast zijn binnen de organisatie de liquidaties van elf andere personen voorbereid, waarbij het soms heel dicht bij een uitvoering kwam, maar die toch door toeval of fouten niet zijn uitgevoerd. Elf personen die destijds aan de dood ontsnapten. Die nu, voor zover zij niet later alsnog zijn omgekomen, moeten leven met de gedachte dat ze op een dodenlijst stonden en misschien nog wel staan, en nog lang over hun schouder zullen blijven kijken.
Moord behoort tot de ernstigste feiten die in onze strafwetgeving strafbaar zijn gesteld. Een moord in de vorm van een liquidatie geeft aan die ernst een extra lading. De verdachten in Eris hebben allen een al dan niet voorbereidende rol gespeeld bij een of meer liquidaties in Nederland en daarmee bijgedragen aan de publieke onrust en verontwaardiging die bij dit soort ernstige geweldsdelicten ontstaat.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar straffen die in andere moordzaken en zaken over voorbereidingshandelingen zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, kan hieruit wel een zekere lijn worden afgeleid. In dat kader tekent zich een ontwikkeling af naar steeds zwaardere straffen, waarbij twintig jaren gevangenisstraf voor één liquidatie geen uitzondering is, net zoals zes tot acht jaren voor voorbereidingshandelingen. Dit kan worden gezien in het kader van steeds gewelddadiger optreden in het criminele milieu, waarmee de maatschappij in toenemende mate wordt geconfronteerd en de roep om vergelding steeds luider wordt. Het opleggen van straffen dient bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er een zekere afschrikkende werking vanuit gaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van ontwrichtend geweld een zeer stevige reactie van de strafrechter volgt. De rechtbank realiseert zich daarbij dat alleen zwaarder straffen de golf van geweld niet tot stoppen kan brengen en dat ook de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet kan vergelden.
[verdachte] heeft tot zijn aanhouding in 2018 deelgenomen aan deze organisatie. Hij was, zo blijkt uit de PGP-berichten, dag en nacht bezig met de criminele organisatie en hij vervulde binnen deze organisatie een leidinggevende rol, de spilfunctie, zoals die in de bespreking van de afzonderlijke deelonderzoeken goed naar voren is gekomen. [verdachte] had al een bedenkelijke reputatie als leider van de [motorclub 2] en later als oprichter van [motorclub 1] en verwachtte van zijn mannen 24/7 beschikbaarheid en loyaliteit. [verdachte] is door een motorclubgenoot, de vader van [medeverdachte 3] , te hulp geroepen om zijn zoon te redden na een vergismoord in [plaats ] waarbij fouten waren gemaakt die moesten worden vergolden. [verdachte] heeft eind januari 2017 het liquidatiewerk voor vermoedelijk [D] van [medeverdachte 3] overgenomen door [slachtoffer 2] te liquideren (deelonderzoek Charon). [slachtoffer 2] , een 25-jarige man, is midden in [plaats ] , op de openbare weg, met een zwaar vuurwapen van korte afstand koelbloedig doodgeschoten, omdat hij zich wilde onttrekken aan de neerwaartse spiraal van moorden waar hij bij betrokken was geraakt. Toen [verdachte] zichzelf daarmee tegenover de organisatie van vermoedelijk [D] had bewezen heeft hij vervolgens samen met anderen voorbereidingshandelingen gepleegd voor de moord op [slachtoffer 9] (deelonderzoek Barbera) en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] (deelonderzoek Arford). Door tijdig ingrijpen van de politie in dat laatste onderzoek, dat toen nog 13Armonk genaamd was, zijn [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] op 17 maart 2017 aangehouden. De drie beoogde slachtoffers zijn destijds aan de dood ontsnapt. Vervolgens heeft [verdachte] samen met anderen de moord gepleegd op [slachtoffer 14] (deelonderzoek Charlie17). Op 17 april 2017 heeft [medeverdachte 12] samen met [medeverdachte 13] en een ander ’s avonds op een parkeerplaats in [plaats ] met een automatisch wapen [slachtoffer 14] vermoord in zijn auto. De wijze waarop [medeverdachte 1] heeft beschreven hoe [medeverdachte 12] de ochtend erna tegenover [verdachte] de moord op [slachtoffer 14] in woord en daad heeft nagespeeld is ronduit schokkend. [verdachte] en [medeverdachte 12] omhelsden elkaar om elkaar te feliciteren met een gelukte actie. Dit getuigt van een gewetenloosheid die niet te bevatten is. [verdachte] heeft vervolgens samen met anderen een bedreiging gepleegd en een raketwerper voorhanden gehad en openlijk geweld gepleegd tegen een woning en een vuurwapen en munitie voorhanden gehad (deelonderzoek Gezicht). Op 28 juni 2017 is [medeverdachte 1] in opdracht van [verdachte] met een ander met een raketwerper naar een huis in [plaats ] gereden met de bedoeling om met die raketwerper te schieten op dat huis. Terwijl de man die de raketwerper hanteerde voor het huis stond, kwamen er spelende kinderen in de tuin. De actie is afgebroken, waarna bleek dat ze voor het verkeerde huis stonden. In opdracht van [verdachte] is [medeverdachte 1] de dag daarna naar het goede huis gereden en heeft daar samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 16] openlijk geweld gepleegd tegen een woning, door met een kalasjnikov te schieten op de juiste woning in [plaats ] , met als doel om de bewoners van het huis die niet thuis waren, de stuipen op het lijf te jagen. Eén van de kogels is bij de buren in het tuinhuis terechtgekomen. Deze feiten hebben voor grote gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd in [plaats ] . [verdachte] heeft vervolgens samen met anderen de moord op [slachtoffer 1] gepleegd (deelonderzoek Breuk). Toen [medeverdachte 1] de opdracht kreeg van [verdachte] om [slachtoffer 1] te liquideren heeft hij op 5 juli 2017 op het parkeerterrein samen met [medeverdachte 2] urenlang op de komst van [slachtoffer 1] gewacht, maar heeft hij toch geprobeerd er onderuit te komen door de politie te bellen met een smoes. Vervolgens is hij door [verdachte] onder druk gezet om de opdracht alsnog uit te voeren. Op 7 juli 2017 heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] vermoord, waarbij [medeverdachte 2] eerst met een automatisch vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft geschoten toen deze zijn auto uitstapte op het parkeerterrein van station [plaats ] . Toen dit wapen weigerde, is hij terug gerend om een handvuurwapen uit de auto te pakken, waarin [medeverdachte 1] als chauffeur zat te wachten, en heeft daarmee opnieuw op [slachtoffer 1] geschoten om de klus af te maken. Daarnaast heeft [verdachte] samen met anderen in opdracht van een andere organisatie [slachtoffer 15] vermoord (deelonderzoek Langenhorst). [slachtoffer 15] is onder het valse voorwendsel van het huren van één van zijn auto’s naar een plek gelokt waar hij is doodgeschoten in zijn auto. [slachtoffer 15] was kansloos tegen dit wapengeweld. Tot slot heeft [verdachte] samen met anderen de moord op [slachtoffer 16] gepleegd (deelonderzoek Lis). [slachtoffer 16] is naar [plaats ] gelokt en ook hij is daar in zijn auto koelbloedig met een automatisch wapen doodgeschoten.
Hoewel er ook ernstige bezwaren in het dossier zijn dat [verdachte] nauw betrokken is geweest bij de voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer 17] (deelonderzoek Goudvink) is hij hiervoor – wellicht vanwege de veelheid aan feiten op zijn dagvaarding – niet gedagvaard.
Gelet op de ernst en de hoeveelheid van deze feiten komt in beginsel alleen de zwaarst mogelijke straf in aanmerking, de levenslange gevangenisstraf.
8.3.2
Persoon van de verdachte
In het dossier en het behandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank geen omstandigheid aangetroffen die aanleiding geeft om ondanks alles te denken aan een tijdelijke gevangenisstraf van zeer lange duur. De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte en geconstateerd dat daaruit niet blijkt dat hij zich eerder heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke delicten. Dit heeft echter geen matigende invloed op de straf.
Op het eerste gezicht lijkt uit door hem gefilmde PGP-berichten dat [verdachte] iemand is die vooral voor respect gaat en voor broederschap, maar uiteindelijk wordt hij alleen gedreven door geld verdienen, op welke manier dan ook. En het in opdracht liquideren van mensen leverde het meeste op. Bij voorkeur voor de opdrachtgever die het best betaalde. Op geen enkele manier heeft [verdachte] blijk gegeven van aarzelingen, spijt of berouw over de door hem gepleegde moorden. Integendeel, als een “actie is gelukt” is dat iets om te vieren. Na bijna een jaar opdrachten te hebben uitgevoerd voor vermoedelijk [D] spreekt hij eind 2017 zelfs met [medeverdachte 6] over het verder professionaliseren van de organisatie door een uitgekiende taakverdeling, zodat iedereen goed kan focussen op zijn taken. Hij heeft op dat moment in ieder geval samen met anderen de hiervoor genoemde vijf voltooide liquidaties gepleegd en nog eens voorbereidingshandelingen gepleegd voor de liquidatie van in ieder geval drie andere personen. Het is ontluisterend hoe [verdachte] met zijn organisatie op deze manier over leven en dood meende te kunnen beschikken. Het achterliggend motief lijkt voor [verdachte] zoals gezegd in alle gevallen geld te zijn, omdat [verdachte] zelf met de slachtoffers en beoogde slachtoffers geen concreet conflict had. Kennelijk is geld voor [verdachte] meer waard dan een mensenleven, en een liquidatie vooral een verdienmodel.
[verdachte] deinsde er ook niet voor terug om de leden van zijn organisatie onder druk te zetten om deze feiten te plegen. Behalve door hen te betalen voor de klussen, bond hij ze aan zich door hen bijvoorbeeld bescherming te beloven, zoals bij [medeverdachte 10] en [medeverdachte 1] het geval was. Als ze zich bij hem aangesloten hadden, zette hij ze in voor hand- en spandiensten en als dat goed verliep uiteindelijk ook voor liquidaties. Toen het verbranden van een auto na de moord op [slachtoffer 1] niet goed was gegaan moest [medeverdachte 1] maar vol gas door naar de volgende liquidatie, die van [slachtoffer 15] , omdat hij toch al met één been in de gevangenis stond.
[verdachte] heeft documentaires gemaakt over drugshandel en aanverwante zaken. In een van zijn PGP-chats in december 2017 met vermoedelijk [D] spreekt hij hierover “
Voor mij super goed aan een kant want dan ben ik ‘wit’. Zogenaamd uit criminaliteit.”.Sinds zijn aanhouding in november 2018 heeft [verdachte] geen enkele opening van zaken gegeven, of inzicht willen geven in zijn handelen en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van zijn liquidaties. Geconfronteerd met alle belastende informatie uit de onder hem aangetroffen PGP-chats in het dossier heeft hij slechts in zeer vage bewoordingen verwezen naar zijn werkzaamheden als documentairemaker: het zou kunnen gaan om materiaal dat mogelijk gebruikt zou worden voor nog te maken documentaires. Het moet onverteerbaar zijn geweest voor de nabestaanden om dit maanden achtereen op de zittingen aan te horen.
8.3.3
Strafmaat
De raadsman heeft bepleit om geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, omdat dit in strijd zou zijn met onder meer artikel 3 EVRM. De rechtbank verwerpt dit verweer. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:600) bepaald dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet in strijd is met artikel 3 EVRM, omdat het Nederlandse recht door de regelgeving over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en in het bijzonder het Besluit Adviescollege levenslanggestraften een stelsel van herbeoordeling kent op grond waarvan in zich daarvoor lenende gevallen kan worden overgegaan tot verkorting van levenslange gevangenisstraf.
Sindsdien zijn er wel relevante ontwikkelingen zichtbaar die mogelijk tot een andere conclusie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en de Hoge Raad zouden kunnen leiden over de vraag of door de nieuwe regelgeving over de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraf en het Besluit Adviescollege levenslanggestraften niet alleen
de juremaar ook
de factowordt voldaan aan de eisen van het EVRM. Zo zijn er in de afgelopen jaren ondanks een aantal positieve adviezen van het Adviescollege nog geen levenslanggestraften voorwaardelijk in vrijheid gesteld en lijkt er nog geen sprake van een voldoende effectieve rechterlijke toetsing van de beslissingen van de minister dienaangaande. Voorts heeft het EHRM dit voorjaar vragen gesteld aan de Nederlandse regering over de stand van zaken en de voortgang van de mogelijkheden van levenslanggestraften om na afloop van maximaal 25 jaren te laten toetsen of hun straf nog voortgezet moet worden. De minister voor Rechtsbescherming heeft de Tweede Kamer op 21 februari 2022 laten weten dat hij zijn beleidsnota over de levenslange gevangenisstraf uitstelt tot na bestudering van een rapport van de Raad voor Straftoepassing en Jeugdbescherming dat inmiddels op 9 mei 2022 is verschenen. Hierin wordt geadviseerd om een rechterlijke toets in te voeren voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf. Een rechterlijke toets biedt immers betere waarborgen voor het perspectief op vrijlating dan de huidige gratieprocedure, die gevoelig is voor politieke invloeden omdat de minister beslist.
Door diverse raadslieden is gemotiveerd aangevoerd dat een levenslange straf in strijd is met het EVRM. De rechtbank volgt dit verweer niet. Hoewel er belangwekkende ontwikkelingen gaande zijn op dit onderwerp voldoet de huidige regeling en uitvoering nog steeds aan de minimumeisen van het EVRM. De rechtbank ziet gelet op de recente uitspraak van de Hoge Raad ook geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen of het benoemen van een deskundige op dit terrein, zoals de raadsvrouw van [medeverdachte 5] heeft verzocht.
Mogelijk wordt in de (nabije) toekomst een rechterlijke toets ingevoerd omdat die voor een veroordeelde betere waarborgen biedt dan de huidige regeling. Ook de verdachten die vandaag tot een levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld zullen daar dan van profiteren. Ditzelfde geldt voor het geval dat een hogere rechter wel van oordeel zou zijn dat de huidige regeling niet voldoet aan de minimumeisen van het EVRM.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten – waaronder vijf voltooide liquidaties, de voorbereiding van de liquidatie van drie andere personen en het leiderschap van de criminele organisatie – en de persoon van [verdachte] enkel oplegging van een levenslange gevangenisstraf voldoende recht doet. Alleen met deze straf wordt het leed zoveel als mogelijk vergolden en wordt de maatschappij voldoende beschermd tegen het gevaar dat naar het oordeel van de rechtbank nog steeds van [verdachte] uit gaat.
De rechtbank beoogt met de wijze waarop deze zaak wordt afgedaan het signaal af te geven dat bij wijze van vergelding op deze ernstige vormen van excessief geweld in georganiseerd verband geen andere straf kan volgen. Daarnaast hoopt de rechtbank er met deze straf aan bij te dragen dat anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan. Gelet op de aard van de straf heeft een eventuele overschrijding van de redelijke termijn in dit geval geen matigende invloed.

9.BESLAG

De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de volgende onder [verdachte] inbeslaggenomen voorwerpen:
A.01.03.012 iPhone zwart
A.03.01.001 BlackBerry zwart
A.03.01.002 Samsung zwart
A.03.01.003 Samsung zwart
A.03.01.006 Samsung zwart
AG.01.01.001 HP laptop
AG.01.01.002 Samsung telefoon
AG.01.01.003 Samsung telefoon
AG.01.01.004 externe harde schijf
AG.01.01.005 Samsung S9 telefoon
AG.01.01.006 Samsung telefoon
AG.01.04.001 BlackBerry telefoon
AG.02.02.001 BQ Aquarius telefoon
AG.02.03.002 BlackBerry telefoon
AG.02.04.001 laptop Asus
AG.02.04.002 externe harde schijf I-storage
AG.03.01.002 Samsung telefoon
AG03.01.009 harde schijf LaCie
AG03.01.010 harde schijf Toshiba
AG03.01.013 BQ Aquaris X
AG03.01.014 Samsung Galaxy S6
AG03.01.015 BlackBerry P9982
AG03.01.016 Samsung Galaxy J5 Prime
AH.01.03.001 harde schijf
AH.01.03.004 SD-kaart
AH.03.03.001 Samsung
P.02.03.005 TomTom
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de bovengenoemde voorwerpen.
De rechtbank zal de onder 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 23, 24 en 25 genoemde voorwerpen verbeurd verklaren en zal de teruggave gelasten van de onder 1, 4, 13, 14, 20, 22, 26 en 27 genoemde voorwerpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 33a Sr kunnen voorwerpen alleen verbeurd verklaard worden als het gaat om:
voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen;
voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan;
voorwerpen met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
voorwerpen met behulp van welke de opsporing van het misdrijf is belemmerd;
voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn vervaardigd of bestemd;
zakelijke rechten op of persoonlijke rechten ten aanzien van de onder
atot en met
ebedoelde voorwerpen.
Ten aanzien van de onder 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 23, 24 en 25 genoemde voorwerpen geldt dat het hierbij hetzij gaat om telefoons die bij de voorbereiding of uitvoering van de feiten als communicatiemiddel zijn gebruikt, hetzij om gegevensdragers (waaronder telefoons die niet als communicatiemiddel zijn gebruikt) waarop [verdachte] informatie (waaronder foto’s van PGP-chats) opsloeg en archiveerde, kennelijk in het kader van zijn functie en werkzaamheden binnen de criminele organisatie waaraan hij leiding gaf. Daarmee gaat het dus steeds om voorwerpen waarmee strafbare feiten zijn voorbereid of begaan.
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de voorwerpen 6, 9, 15, 16, 18, 19, 24 en 25, omdat deze gegevensdragers persoonlijke informatie bevatten die een grote (emotionele) waarde voor [verdachte] vertegenwoordigt. Daarnaast is (een deel van) deze informatie vervaardigd in het kader van een documentaire, reden temeer waarom [verdachte] deze gegevensdragers wenst terug te krijgen. De rechtbank overweegt dat [verdachte] niet concreet heeft omschreven waaruit de persoonlijke informatie en de informatie die is vervaardigd in het kader van een documentaire bestaat. Dat maakt dat het voor de rechtbank niet mogelijk is om vast te stellen hoe groot het belang is dat [verdachte] bij behoud van deze informatie heeft en dit af te wegen tegen het strafvorderlijk belang van verbeurdverklaring. Het is voorts de eigen keuze van [verdachte] geweest om deze informatie op dezelfde gegevensdragers te bewaren als de informatie ten behoeve van zijn criminele organisatie. Gelet op deze omstandigheden verwerpt de rechtbank het verzoek van [verdachte] en verklaart zij alle bovengenoemde voorwerpen verbeurd.
Ten aanzien van de onder 1 genoemde telefoon stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onderzoek aan deze telefoon nog loopt, dat het tot op heden niet is gelukt om deze telefoon te openen en dat onderzocht wordt of het toestel alsnog geopend kan worden. Het enkele feit dat de telefoon nog in onderzoek is, is echter geen grond waarop deze verbeurd kan worden verklaard. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze telefoon gaat om een voorwerp als bedoeld als bedoeld in artikel 33a, sub a tot en met f Sr. De rechtbank zal daarom de teruggave aan verdachte van deze telefoon gelasten.
Ten aanzien van de onder 4, 14, 26 en 27 genoemde voorwerpen stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze voorwerpen niet terug kunnen in verband met een door het NFI gebruikte (destructieve) onderzoeksmethode. Dat de officier van justitie feitelijk niet meer in staat is om deze telefoons terug te geven aan verdachte, is geen grond voor verbeurdverklaring. Daarvoor in de plaats zal de officier van justitie dan een schadevergoeding verschuldigd zijn. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze telefoons gaat om voorwerpen als bedoeld als bedoeld in artikel 33a sub a tot en met f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daarom de teruggave gelasten aan verdachte van deze voorwerpen.
De onder 13, 20 en 22 genoemde voorwerpen betreffen PGP-telefoons. Verdachte heeft zich als lid van een criminele organisatie schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten. Binnen deze criminele organisatie werden PGP-telefoons gebruikt om via versleutelde berichten met elkaar te communiceren. PGP-telefoons kunnen uitsluitend worden gebruikt voor het versturen van versleutelde berichten naar andere PGP-telefoons. Deze berichten kunnen niet worden onderschept door politie en veiligheidsdiensten. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de onder hem in beslaggenomen PGP-telefoons gebruikte voor legitieme doeleinden. Verdachte zelf heeft niets verklaard over de reden dat hij een PGP-telefoon gebruikte. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk dat verdachte de onder hem in beslag genomen PGP-telefoons uitsluitend heeft gebruikt ten behoeve van de communicatie binnen de criminele organisatie. Daarmee zijn deze telefoons vatbaar voor verbeurdverklaring.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
Ten aanzien van 16/659023-20 (Charon)
10.1.1
[getuige 1] (vader)
[getuige 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 73.003,80. Dit bedrag bestaat uit € 13.003,80 materiële schade en € 60.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, terwijl ook de overige gevorderde immateriële schade niet voldoende is komen vast te staan, althans onvoldoende is gebleken van een voldoende rechtstreeks verband tussen deze schade en het tenlastegelegde feit. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade stelt de verdediging primair dat de gestelde schade niet, althans onvoldoende is onderbouwd en bovendien dat er onvoldoende rechtstreeks verband is tussen de gestelde schade en het tenlastegelegde feit. Meer subsidiair verzoekt de verdediging tot matiging van de gestelde materiële schadeposten.
10.1.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op zijn zoon. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade, bestaande uit diverse te onderscheiden schadeposten. Een beperkt deel van de kosten waarvan vergoeding wordt gevorderd, bestaat uit medische kosten. Voor het overige zijn deze kosten te herleiden tot de gevolgen die de benadeelde partij heeft ondervonden in zijn hoedanigheid van getuige en dreiging die hij op grond van die hoedanigheid heeft ervaren.
De grondslag van deze vordering is volgens de benadeelde partij gelegen in shockschade en de gestelde inbreuk die verdachten hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij, die volgens de verdediging als een op zich staande onrechtmatige daad van verdachten jegens de benadeelde partij moet worden beschouwd.
De rechtbank overweegt dat niet aan de vereisten van shockschade is voldaan, hetgeen hierna bij de bespreking van de immateriële schade wordt toegelicht. Van een andere grondslag voor toewijzing is evenmin sprake, aangezien er niet voldoende rechtstreeks verband is tussen de bewezenverklaarde moord enerzijds en de materiële schade anderzijds. Die schade is immers primair het gevolg van de hoedanigheid van de benadeelde partij als
getuige. De benadeelde partij zou deze schade weliswaar niet hebben geleden als de moord niet zou hebben plaatsgevonden en hij derhalve niet de hoedanigheid van getuige zou hebben verkregen, maar dit gegeven is onvoldoende om de kosten in redelijkheid toe te rekenen (in de zin van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) aan de bewezenverklaarde moord.
Immateriële schade
De vereisten voor toewijsbaarheid van shockschade
De vorderingen van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is mede gebaseerd op zogenoemde shockschade.
De wet (artikelen 6:107, 107a en 108 BW) regelt de vergoeding van schade die derden lijden door kwetsing of overlijden van een naaste limitatief en exclusief. Dat stelsel laat niet toe dat derden buiten dat stelsel om op grond van een eigen vordering uit onrechtmatige daad of wanprestatie vergoeding vorderen van niet in die artikelen genoemde schade die het gevolg is van kwetsing of overlijden van een naaste.
Onder omstandigheden laat het wettelijk stelsel inzake vergoeding van schade van derden door letsel en overlijden van een ander niettemin toe, dat iemand die schade oploopt door waarneming van of confrontatie met een schokkende gebeurtenis een zelfstandige (dus niet van aansprakelijkheid jegens de primair gekwetste afgeleide) aanspraak op schadevergoeding geldend maakt. Dit soort aanspraken wordt doorgaans aangeduid met de term shockschade.
Voor een dergelijke aanspraak is nodig dat is voldaan aan het door de Hoge Raad geformuleerde samenstel van eisen: (a) er moet sprake zijn van schending van een verkeers- of veiligheidsnorm of een strafbaar feit, (b) van letsel of overlijden van een ander, (c) van waarneming van het ongeval of het tenlastegelegde of directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan en ten slotte (d) moet sprake zijn een hevige emotionele schok en geestelijk letsel.
De geschrokkene hoeft niet aanwezig te zijn geweest bij de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (in dit geval de moord op [slachtoffer 2] ); onder omstandigheden is (in de woorden van de Hoge Raad) ook
“directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan”voldoende voor het vestigen van een aanspraak op schadevergoeding:
“Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden.”
De benadeelde partij die zich beroept op het ontstaan van geestelijk letsel, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dit zal in
het algemeenslechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Bij de vaststelling van de omvang van de vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade moet de rechter ermee rekening houden dat in geval van confrontatie met een schokkende gebeurtenis een onderscheid moet worden gemaakt tussen het verdriet dat een gevolg is van het overlijden van de naaste (zogenoemde affectieschade) en het leed dat wordt veroorzaakt door het geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie. De wet (artikelen 6:107 lid 1 en 6:108 lid 3 BW) voorziet sinds 1 januari 2019 in de erkenning van affectieschade. Voor benadeelde partijen in de onderhavige strafzaak bestaat deze mogelijkheid nog niet.
De gevolgen voor de vorderingen
De benadeelde partij heeft het bestaan van (door de verdediging betwiste) psychische schade als gevolg
van de tenlastegelegde moordslechts in beperkte mate kunnen onderbouwen. Uit een verslag van een psycholoog blijkt dat in de zomer van 2021 een intake heeft plaatsgevonden bij een psycholoog en in dit verslag wordt melding gemaakt van PTSS en “problemen verband houdend met justitiële maatregelen”. Gelet op het tijdsverloop tussen de moord en deze intake en de vermelding van problemen die samenhangen met justitiële maatregelen, staat op basis van dit verslag onvoldoende vast dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van de moord. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende in staat is om in deze zaak naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen.
Van een zelfstandige onrechtmatige daad jegens de benadeelde partij die – los van de grondslag van shockschade – leidt tot toewijzing van vergoeding van immateriële schade is ook niet gebleken. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft overwogen bij de beoordeling van de gevorderde materiële schadevergoeding: schade die primair het gevolg is van de omstandigheid dat de benadeelde partij bedreigingen ervaart in zijn hoedanigheid van getuige is niet in juridische zin in redelijkheid als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde moord te beschouwen.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
10.1.2
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 41.950,74. Dit bedrag bestaat uit € 1.950,74 materiële schade en € 40.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover het betreft de gevorderde materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de officier van justitie niet toewijsbaar. Alhoewel die schade voorstelbaar is, ontbreekt de vereiste onderbouwing.
10.1.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, terwijl bovendien de gestelde schade niet is onderbouwd. De gevorderde materiële schade wordt betwist voor zover het de schadeposten betreft die zien op kosten voor het uitstrooien van de as van het vermoorde slachtoffer (€ 300,-) alsmede de kosten voor opvragen van een verslag (€ 200,-). Voor het overige wordt geen verweer gevoerd.
10.1.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar zoon. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon toewijsbaar tot een bedrag van € 1.147,09 (€ 847,09 ter zake van het onverzekerde deel van de uitvaart en € 300,- ter zake van de kosten voor het uitstrooien van de as). De kosten van het onverzekerde deel van de uitvaart zijn met stukken onderbouwd en voor de kosten die zien op het uitstrooien van de as geldt dat deze gemotiveerd zijn gesteld en mede gelet op hun omvang voldoende aannemelijk zijn om toe te wijzen. Deze kosten zijn het rechtstreekse gevolg van de moord op de zoon van de benadeelde partij en ten aanzien van verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als zogenoemde kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juli 2017. Dit geldt echter niet voor kosten die zien op werkzaamheden van een notaris, de vordering zal voor dat deel worden afgewezen.
De rechtbank overweegt dat er geen grondslag is voor toewijzing van de vordering tot vergoeding van medische kosten en overweegt daartoe als volgt. Voor zover deze vordering is gebaseerd op shockschade, geldt dat niet is voldaan aan de vereisten tot vergoeding van shockschade, zie hierna bij de bespreking van de immateriële schade. Van een andere grondslag voor toewijzing is evenmin sprake, aangezien er niet voldoende rechtstreeks verband is tussen de bewezenverklaarde moord enerzijds en de materiële schade anderzijds. De benadeelde partij zou deze schade mogelijk niet hebben geleden als de moord niet zou hebben plaatsgevonden, maar dit gegeven is onvoldoende om de kosten in redelijkheid toe te rekenen (in de zin van artikel 6:98 BW) aan de bewezenverklaarde moord.
Immateriële schade
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft het bestaan van (door de verdediging betwiste) psychische schade als gevolg
van de tenlastegelegde moordonvoldoende kunnen onderbouwen. Zij heeft stukken overgelegd van een bedrijfsarts waaruit blijkt dat zij arbeidsongeschikt is geraakt in de eerste helft van 2017 en waarin ook is vermeld dat zij contact heeft met haar huisarts. Op basis van deze informatie staat echter onvoldoende vast dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van de moord. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende in staat is om naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.1.3
[benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de officier van justitie niet toewijsbaar. Alhoewel die schade voorstelbaar is, ontbreekt de vereiste onderbouwing en is geen psychiatrisch erkend ziektebeeld vastgesteld.
10.1.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vorderingen af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, terwijl bovendien de gestelde schade niet is onderbouwd.
10.1.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op zijn broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft het bestaan van (door de verdediging betwiste) psychische schade niet kunnen onderbouwen met stukken. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende in staat is om naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade.
10.1.4
[benadeelde 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 34.632,02. Dit bedrag bestaat uit € 14.634,02 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover het betreft dat deel van de gevorderde materiële schade dat volgens de officier van justitie voldoende is onderbouwd. Als onvoldoende rechtstreekse schade, althans onvoldoende onderbouwd gelden volgens de officier van justitie de schadeposten die zien op kosten voor een coach (chakra-readings) en omscholingskosten. De gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de officier van justitie toewijsbaar, alle toewijsbare schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. De gevorderde materiële schade wordt betwist voor zover het de schadeposten betreft die zien op kosten voor een coach (chakra-readings) en omscholingskosten.
10.1.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van materiële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 1.635,34. Deze kosten hebben betrekking op EMDR-behandelingen bij een psychotherapeut en een psycholoog (€ 550,- en € 558,-), de daarmee gepaard gaande reis- en parkeerkosten (374,4 km * 0,26 = € 97,34 en € 45,- parkeren) en het eigen risico voor de ziektekostenverzekering (€ 385,-). Deze kosten zijn als shockschade toewijsbaar, zoals de rechtbank zal toelichten bij de bespreking van de gevorderde immateriële schadevergoeding voor shockschade. Voor de overige materiële schade overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is voor zover het betreft de kosten (overige) hulpverlening, verlies aan verdienvermogen en studiekosten voor omscholing. Er is voor deze gestelde schade namelijk onvoldoende gebleken van het vereiste rechtstreeks verband tussen de bewezenverklaarde moord en de schade. Voor de overige reiskosten geldt dat die niet toewijsbaar zijn voor zover het betreft reiskosten naar de advocaat en de rechtbank en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is voor zover die kosten zijn gerelateerd aan de posten waarvan hierboven is overwogen dat sprake is van onvoldoende rechtstreeks verband.
Immateriële schade
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft gemotiveerd gesteld dat zij in de dagen na de moord in het mortuarium is geconfronteerd met het ernstig kapotgeschoten lichaam van haar broer en diens ernstige verwondingen heeft waargenomen. Als gevolg van deze confrontatie heeft de benadeelde partij herbelevingen. Dat de benadeelde partij als gevolg van deze confrontatie lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, blijkt afdoende uit de stukken die zij ter onderbouwing van haar vordering in het geding heeft gebracht. Uit die stukken leidt de rechtbank af dat bij de benadeelde partij PTSS is ontstaan ten gevolge de moord op haar broer, waarbij melding wordt gemaakt van herbelevingen van de confrontatie in het mortuarium en dat de benadeelde partij hiervoor EMDR-therapie heeft gevolgd in de periode april 2017 tot en met juni 2017. Ook blijkt uit de overgelegde stukken dat deze aanvankelijke behandeling niet volstond en dat er nadere behandeling is gevolgd vanaf januari 2018. Daarmee staat vast dat is voldaan aan het door de Hoge Raad geformuleerde samenstel van eisen voor toewijzing van shockschade.
Met betrekking tot de hoogte van deze schade overweegt de rechtbank dat die op grond van de in het strafgeding thans bekende omstandigheden in redelijkheid kan worden begroot op € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2017, nu deze schade immers kort na de moord is ontstaan. De rechtbank zal de vordering voor dit bedrag toewijzen en voor het overige bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.1.5
[benadeelde 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 38.737,-. Dit bedrag bestaat uit € 18.737,- materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Bovendien betwist de verdediging dat sprake is van causaal verband tussen het tenlastegelegde en de schade die ziet op studievertraging.
10.1.5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar (half)broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade is primair gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van shockschade een stuk in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat zij in december 2021 door haar huisarts is verwezen naar een psycholoog. Deze psycholoog bericht de huisarts op 29 december 2021 dat de aanmeldreden was: “patiënte wordt verwezen door haar huisarts i.v.m. traumaverwerking na liquidatie broer in 2017”. In de beschrijvende diagnose wordt melding gemaakt van PTSS, maar komt ook naar voren dat de lopende rechtszaak en (recente) berichten in social media als trigger werken bij de benadeelde partij. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is of de eind 2021 gediagnosticeerde klachten voldoende rechtstreeks verband houden met de confrontatie met de gevolgen van de bewezenverklaarde moord in januari 2017. Het nader vaststellen van dit mogelijke verband zou een onredelijke belasting van het strafgeding betekenen en de benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij haar vordering baseert op de gestelde shockschade.
Van een andere grondslag voor toewijzing is evenmin sprake, aangezien er niet voldoende rechtstreeks verband is tussen de bewezenverklaarde moord enerzijds en de materiële schade anderzijds. De benadeelde partij zou deze schade mogelijk niet hebben geleden als de moord niet zou hebben plaatsgevonden, maar dit gegeven is onvoldoende om de kosten in redelijkheid toe te rekenen (in de zin van artikel 6:98 BW) aan de bewezenverklaarde moord.
Immateriële schade
Op grond van bovenstaande overwegingen is de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade, nu immers daarvoor dezelfde grondslagen zijn aangevoerd.
10.1.6
[benadeelde 5]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 23.945,20. Dit bedrag bestaat uit € 3.945,20 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.1.6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste. Met betrekking tot de materiële schade betwist de verdediging dat sprake is van causaal verband tussen het tenlastegelegde en de vermeende schade, terwijl de schade niet voldoende is onderbouwd.
10.1.6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op zijn (half)broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade is primair gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van shockschade een stuk in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid er kennelijk op 18 november 2021 een behandelplan is opgesteld door PsyQ, naar de rechtbank begrijpt een instelling voor specialistische gezondheidszorg. In de beschrijvende diagnose wordt – zakelijk weergegeven – onder meer vermeld dat de benadeelde partij in de zomer van 2020 als gevolg van een tv-serie het besef heeft gekregen dat zijn broer is vermoord, dat hij vervolgens daarover informatie en beeldmateriaal is gaan opzoeken en de plaats delict heeft bezocht. Sindsdien ervaart de benadeelde partij hiervan psychische klachten. Diagnostisch is volgens dit behandelplan sprake van PTSS.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank dat onvoldoende duidelijk is of de eind 2021 gediagnosticeerde klachten voldoende rechtstreeks verband houden met de confrontatie met de gevolgen van de bewezenverklaarde moord in januari 2017. Er lijkt immers eerder sprake te zijn van klachten die hun oorsprong vinden in een confrontatie die vele jaren later heeft plaatsgevonden. Het nader vaststellen van een mogelijke verband tussen de aanvankelijke confrontatie in 2017 en het kennelijk in november 2021 geconstateerde ziektebeeld zou een onredelijke belasting van het strafgeding betekenen. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover hij zijn vordering baseert op de gestelde shockschade.
Van een andere grondslag voor toewijzing is evenmin sprake, aangezien er niet voldoende rechtstreeks verband is tussen de bewezenverklaarde moord enerzijds en de materiële schade anderzijds. De benadeelde partij zou deze schade mogelijk niet hebben geleden als de moord niet zou hebben plaatsgevonden, maar dit gegeven is onvoldoende om de kosten in redelijkheid toe te rekenen (in de zin van artikel 6:98 BW) aan de bewezenverklaarde moord.
Immateriële schade
Op grond van bovenstaande overwegingen is de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade, nu immers daarvoor dezelfde grondslagen zijn aangevoerd.
10.1.7
[benadeelde 6]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 68.360,-. Dit bedrag bestaat uit € 63.360,- materiële schade en € 5.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.1.7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ter zake van inkomstenderving, aangezien de vaststelling van de omvang van die schade en onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. Dit geldt volgens de officier van justitie ook ten aanzien van de gevorderde immateriële shockschade.
10.1.7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich met het Openbaar Ministerie op het standpunt gesteld dat de beoordeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering
10.1.7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 2] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als gevolg van de moord haar vader verloren op zeer jonge leeftijd. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij als dochter van haar als gevolg van een misdrijf om het leven gekomen vader inkomensderving lijdt. Het is immers zonder meer aannemelijk dat het slachtoffer als vader op regelmatige basis bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud van zijn dochter. De inkomenspositie van haar vader en zijn bijdrage aan haar levensonderhoud zijn echter niet inzichtelijk gemaakt en onderbouwd zodat de rechtbank het gevorderde bedrag van € 330,- per maand over de periode vanaf haar tweede jaar tot haar achttiende verjaardag niet zonder meer toewijsbaar acht. Wel acht de rechtbank het – schattenderwijs – voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] in ieder geval met een relatief laag maandelijks bedrag van € 100,- had bijgedragen aan de kosten van levensonderhoud van zijn dochter, vanaf haar tweede jaar tot het moment waarop zij de leeftijd van achttien jaren had bereikt. Daarmee is ook zonder nadere bewijslevering omtrent de inkomenspositie van haar vader voldoende aannemelijk dat tot een bedrag van € 19.200,- daadwerkelijk aan schade wordt geleden. Nu de vordering op deze wijze eenvoudig kan worden vastgesteld, is geen sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van de moord tot de dag der algehele voldoening.
Immateriële schade
In zijn algemeenheid is goed voorstelbaar dat de benadeelde partij ook wat betreft haar psychisch welbevinden vroeg of laat nadelige gevolgen zal ondervinden of reeds heeft ondervonden van het (gewelddadige) overlijden van haar vader. Deze algemene voorstelbaarheid is echter onvoldoende om het bestaan van psychische schade op voorhand aan te nemen. De vordering tot vergoeding van immateriële schade is vooralsnog onvoldoende onderbouwd en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.2
Ten aanzien van 16/659077-19 (Charlie17)
[benadeelde 7] en [benadeelde 8] hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderen ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoeken zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van zogenoemde shockschade op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, nu de benadeelde partijen de tenlastegelegde moord niet hebben waargenomen en het lichaam van het slachtoffer pas geruime tijd na de moord is vrijgegeven.
10.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de vorderingen van de benadeelde partijen gelijkluidend zijn en de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ook geen onderscheid maken naar de afzonderlijke benadeelde partijen, zal ook de rechtbank de vorderingen gezamenlijk behandelen.
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 14] vergaande nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partijen. Zij hebben immers als nabestaanden te maken gekregen met de moord op hun broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vorderingen van de benadeelde partijen op juridische gronden toewijsbaar zijn en overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade
De vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van immateriële schade zijn primair gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vorderingen moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partijen voldoen aan de vereisten voor vergoeding van shockschade. Er is immers sprake van een strafbaar feit jegens hun broer (de moord) die als gevolg daarvan is overleden en er is voor beiden sprake geweest van een directe confrontatie met de gevolgen daarvan, terwijl bovendien sprake is van psychische schade als gevolg van de hevige schok die deze directe confrontatie teweeg heeft gebracht. De rechtbank overweegt in dat verband het volgende.
De benadeelde partijen hebben onbetwist gesteld dat zij het lichaam van hun broer na vrijgave daarvan ritueel hebben gewassen. Daarbij zijn zij geconfronteerd met de door hen uitvoerig omschreven verwondingen aan het lichaam van hun broer, onder meer met het ontbreken van een deel van de schedel en herseninhoud. Enige tijd na het vrijgeven van het lichaam van hun broer, is ook de auto waarin hij is vermoord vrijgegeven. De benadeelde partijen zijn na de overdracht van deze auto geconfronteerd met achtergebleven lichaamsresten van hun broer, aangezien de auto niet (afdoende) bleek te zijn schoongemaakt. Uit plichtsbesef hebben zij de auto schoongemaakt en ontdaan van de lichaamsresten van hun broer. Tegen deze achtergrond gaat de rechtbank zonder meer uit van een voldoende directe confrontatie met de gevolgen van de moord.
Dat bij de benadeelde partijen sprake is van psychisch letsel
als gevolg van deze confrontatiestaat ook afdoende vast. Beiden hebben immers stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat PTSS is gediagnosticeerd als direct gevolg van de moord en bovengenoemde confrontatie met de gevolgen daarvan, waarbij sprake is van klachten waarvoor daadwerkelijk behandeling plaats heeft gevonden.
De hoogte van de gevorderde schade is passend en de rechtbank zal de vorderingen toewijzen voor het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 21 april 2017 (de eerste dag van de confrontatie) tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.3
Ten aanzien van 16/659072-19 (Gezicht)
10.3.1
[benadeelde 9]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.650,-. Dit bedrag bestaat uit € 900,- materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde feit. Daarnaast verzoekt hij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade op het standpunt gesteld dat die onvoldoende onderbouwd is en subsidiair verzocht om deze schade vergaand te matigen, terwijl ook de immateriële schade niet voldoende is onderbouwd.
10.3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van materiële schade als gevolg van de beschieting van 29 juni 2017 toewijsbaar tot een bedrag van € 450,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De rechtbank overweegt dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting en dat de schade aan de tuinstoel voldoende is onderbouwd met stukken. De rechtbank acht aannemelijk dat de schade aan het tuinhuis ten minste € 100,- zal bedragen. Voor het overige is deze schade onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij zal voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Het bedrag € 750,- ter zake van immateriële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De bewezenverklaarde openbare geweldpleging had als doel om personen schrik aan te jagen. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 sub a BW: verdachte en zijn mededaders hadden het oogmerk om (ook) ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, zodat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat het oogmerk niet specifiek was gericht op de benadeelde partij (maar in het bijzonder op zijn buren) doet daaraan onder deze omstandigheden niet af, terwijl de omvang van de schade de rechtbank redelijk voorkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.3.2
[benadeelde 10]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 947,08. Dit bedrag bestaat uit € 197,08 materiële schade en € 750,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 tenlastegelegde feit. Daarnaast verzoekt zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade op het standpunt gesteld dat onvoldoende duidelijk is geworden dat de benadeelde partij de kosten van behandeling zelf heeft moeten dragen. Met de betrekking tot de reiskosten en de gevorderde immateriële schade refereert de verdediging aan het oordeel van de rechtbank.
10.3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van materiële schade als gevolg van de beschieting van 29 juni 2017 toewijsbaar tot een bedrag van € 197,08, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De rechtbank overweegt dat de gestelde medische kosten en daaraan gerelateerde reiskosten het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezenverklaarde openlijke geweldpleging die bestond uit een beschieting en bovendien voldoende met stukken zijn onderbouwd.
Immateriële schade
Het bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade acht de rechtbank geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de beschieting. De bewezenverklaarde openbare geweldpleging had als doel om personen schrik aan te jagen. Daarmee is sprake van een situatie als bedoeld in art. 6:106 sub a BW: verdachte en zijn mededaders hadden het oogmerk om (ook) ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen, zodat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Dat het oogmerk niet specifiek was gericht op de benadeelde partij (maar in het bijzonder op haar buren) doet daaraan onder deze omstandigheden niet af, terwijl de omvang van de schade de rechtbank redelijk voorkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.4
Ten aanzien van 16/659034-19 (Breuk)
[benadeelde 11] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 16.354,96. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten.
10.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van uitvaartkosten op het standpunt gesteld dat onvoldoende is onderbouwd dat die kosten daadwerkelijk door de benadeelde partij zijn voldaan.
10.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 1] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als gevolg van de moord haar zoon verloren. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 13.154,96 en overweegt daartoe als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar zoon en deze kosten zijn ook onderbouwd met stukken waaruit deze kosten blijken. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op haar zoon en ten aanzien van verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Van de processtukken maakt deel uit de factuur die het uitvaartbedrijf heeft opgesteld ten behoeve van de benadeelde partij. Het betreft een factuur ten bedrage van € 13.154, 96, een bedrag dat resteert na aftrek van een bedrag ad € 7.669,- met de vermelding ‘betaald door derden’. Dit betekent dat de rechtbank als uitgangspunt heeft te nemen dat een bedrag ad € 13.154,96 ten laste van de benadeelde partij is gekomen. De rechtbank acht deze kosten redelijk, in de zin dat deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De vordering is daarom voor dat deel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017. Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.5
Ten aanzien van 16/659036-19 (Langenhorst)
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 13] , [benadeelde 12] , [benadeelde 14] , [benadeelde 15] , [benadeelde 16] en [benadeelde 17] zijn gelijkluidend. Zij vorderen allen ieder voor zich een bedrag van € 20.000,- immateriële schade ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoeken zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van alle benadeelde partijen niet kunnen worden toegewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van shockschade in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, als gevolg van een directe confrontatie met de gevolgen van het tenlastegelegde. Daarmee is niet aan de strenge criteria voor toewijzing van deze soort schade voldaan.
10.5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van alle benadeelde partijen niet toewijsbaar zijn, omdat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, met name omdat de benadeelde partijen pas enkele dagen na de tenlastegelegde moord met het lichaam van het slachtoffer zijn geconfronteerd.
10.5.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien de vorderingen van de benadeelde partijen gelijkluidend zijn en de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging ook geen onderscheid maken naar de afzonderlijke benadeelde partijen, zal ook de rechtbank de vorderingen gezamenlijk behandelen.
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 15] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partijen. Zij hebben immers als nabestaanden te maken hebben gekregen met de moord op hun zoon en broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vorderingen van de benadeelde partijen op juridische gronden toewijsbaar zijn en overweegt daartoe als volgt.
Immateriële schade
De vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van immateriële schade zijn primair gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vorderingen moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partijen hebben het bestaan van (door de verdediging betwiste) psychische schade als gevolg van de tenlastegelegde moord niet nader met stukken kunnen onderbouwen. Zij hebben erop gewezen dat hun culturele achtergrond meebrengt dat men bij psychisch letsel niet snel hulp buiten de eigen familiekring zoekt en juist dat mede tot gevolg heeft dat er geen stukken van bijvoorbeeld (medisch)deskundigen zijn waaruit de gestelde psychische schade kan blijken. De rechtbank overweegt dat dergelijke keuzes vanzelfsprekend gerespecteerd worden. Het maakt echter wel dat de rechtbank onvoldoende in staat is om naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen en daarbij bepalen dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanhangig kunnen maken.
10.6
Ten aanzien van 16/659022-20 (Lis)
10.6.1
[benadeelde 18]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 125.880,11,-. Dit bedrag bestaat uit € 85.880,11,- materiële schade en € 40.000,- immateriële schade ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoekt zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.6.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld om de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van materiële schade deels toe te wijzen. Ten aanzien van de medische kosten geldt dat onvoldoende vaststaat dat die rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde en ten aanzien van de berekening van de inkomensschade geldt dat de juiste berekening daarvan een onredelijke belasting van het strafgeding zou meebrengen. De officier van justitie vordert daarom om de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. De vordering tot vergoeding van immateriële (shock)schade is niet toewijsbaar, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat bij de benadeelde sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
10.6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade geen verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding van kosten van lijkbezorging en reis- en parkeerkosten. Voor de overige materiële schade geldt echter dat die niet als rechtstreekse schade kan worden gezien, althans dat het vaststellen daarvan een onredelijke belasting van het strafgeding zou betekenen. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat het bestaan daarvan onvoldoende is onderbouwd, terwijl nader onderzoek het strafgeding onredelijk zou belasten.
10.6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 16] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar echtgenoot, de vader van haar kind. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Kosten uitvaart
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,- en overweegt daartoe als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar echtgenoot en deze kosten zijn ook onderbouwd met stukken. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op haar man en ten aanzien van verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als zogenoemde kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de aan de uitvaart gerelateerde reiskosten naar en van de uitvaartvilla en het crematorium ten bedrage van in totaal € 3,28.
Reiskosten overig en medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van de overige reiskosten en medische kosten niet-ontvankelijk verklaren. Voor zover die vordering is gebaseerd op gestelde shockschade geldt dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zie daartoe onderstaande overweging met betrekking tot de gevorderde immateriële shockschade, terwijl ook de overige aangevoerde gronden niet tot toewijzing kunnen leiden .
Medische kosten ten behoeve van dochter
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van medische kosten die zij ten behoeve van haar dochter heeft gemaakt. Alhoewel de rechtbank denkbaar acht dat dergelijke kosten zijn gemaakt, is onvoldoende onderbouwd dat bij de dochter sprake was van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (voor zover de grondslag het bestaan van shockschade zou zijn) dan wel dat dergelijke kosten daadwerkelijk voldoende in rechtstreeks verband staan met het bewezen verklaarde feit.
Gederfd levensonderhoud
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van gederfd levensonderhoud niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht het goed voorstelbaar dat sprake zal zijn van schade in deze zin, maar de onderbouwing van de vordering door de benadeelde partij geeft onvoldoende aanknopingspunten om de omvang van deze schade vast te stellen. Nadere bewijslevering en eventuele reactie daarop van de zijde van de verdediging van de verdachte zou een onredelijke belasting van het strafgeding meebrengen.
Immateriële schade
De vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade is primair gebaseerd op zogenoemde shockschade. Voor het juridisch kader waarbinnen deze vordering moet worden beoordeeld, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [getuige 1] .
De benadeelde partij heeft het bestaan van (door de verdediging betwiste) psychische schade als gevolg van de tenlastegelegde moord slechts in beperkte mate kunnen onderbouwen. Uit een verslag van een psycholoog van een zogenoemde […] , waar de benadeelde werd begeleid bij het werken aan een gezonde leefstijl, kan worden afgeleid dat de benadeelde partij is verwezen naar
“externe hulpverlening, met name de psychiater en een EMDR-therapeut.”Of deze verwijzing echter heeft geleid tot het daadwerkelijk vaststellen van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld kan de rechtbank niet beoordelen, omdat van deze mogelijke hulpverleners geen stukken ter onderbouwing door de benadeelde partij in het geding gebracht zijn. Dit maakt dat de rechtbank onvoldoende in staat is om in deze zaak naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel in rechte vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.6.2
[benadeelde 19]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert primair een bedrag van € 44.930,-. Dit bedrag bestaat uit € 14.930,- materiële schade en € 30.000,- immateriële schade ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoekt zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.6.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de materiële schadevergoeding toewijsbaar voor zover het de vergoeding van de beperkte medische kosten betreft. De vordering ter zake van gederfd levensonderhoud is echter dermate ingewikkeld dat die zich niet leent voor het strafgeding. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd om voor toewijzing in aanmerking te komen.
10.6.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade geen verweer gevoerd tegen de gevorderde vergoeding van medische kosten. Voor de overige materiële schade geldt echter dat het vaststellen daarvan een onredelijke belasting van het strafgeding zou betekenen. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat het bestaan daarvan onvoldoende is onderbouwd, terwijl nader onderzoek het strafgeding onredelijk zou belasten.
10.6.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 16] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar vader. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Gederfd levensonderhoud
De rechtbank acht de vordering tot vergoeding van schade die bestaat uit gederfd levensonderhoud toewijsbaar tot het primair gevorderde bedrag ad € 14.700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de dag van de moord. Het is immers zonder meer aannemelijk dat de vader van de benadeelde partij bijdroeg aan de kosten van levensonderhoud van zijn dochter, met wie hij een huishouden deelde waarin hij de kostwinner was. De onderbouwing van die vordering gaat uit van een relatief laag maandelijks bedrag van € 100,- per maand tot het moment waarop de benadeelde partij de leeftijd van achttien jaren bereikt. Daarmee is ook zonder nadere bewijslevering omtrent de inkomenspositie van vader voldoende aannemelijk dat het gederfde levensonderhoud zoals gevorderd daadwerkelijk aan schade wordt geleden. Nu de vordering tot dit bedrag is beperkt, is geen sprake van een onevenredige belasting van het strafgeding.
Medische kosten
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van medische kosten. Alhoewel de rechtbank denkbaar acht dat dergelijke kosten zijn gemaakt, is onvoldoende onderbouwd dat bij de benadeelde partij sprake was van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (voor zover de grondslag het bestaan van shockschade zou zijn) dan wel dat dergelijke kosten daadwerkelijk voldoende in causaal verband staan met het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. Alhoewel goed voorstelbaar is dat het verlies van een vader in zijn algemeenheid negatieve gevolgen kan hebben voor een kind, is dat onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van psychisch letsel bij de benadeelde partij. De vordering is weliswaar niet gebaseerd op gestelde shockschade, maar niettemin zal hoe dan ook het bestaan van psychische schade voldoende aannemelijk moeten worden gemaakt. Naar de huidige stand van zaken, waarbij namens de benadeelde partij geen stukken zijn overgelegd waaruit de rechtbank het bestaan van daadwerkelijke psychische schade kan afleiden, is de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.6.3
[benadeelde 20]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.449,37 materiële schade ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoekt zij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.6.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de materiële schadevergoeding toewijsbaar.
10.6.3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit.
10.6.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 16] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Zij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op haar broer. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 2.449,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de moord en overweegt daartoe als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van haar broer en deze kosten zijn ook onderbouwd. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op haar broer en ten aanzien van verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als zogenoemde kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.6.4
[benadeelde 21]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert primair een bedrag van € 54.514,72. Dit bedrag bestaat uit € 24.514,72 materiële schade en € 30.000,- immateriële schade ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde feiten. Daarnaast verzoekt hij vergoeding van wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.6.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de gevorderde materiële schadevergoeding toewijsbaar. Voor zover echter de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade is gebaseerd op het ontstaan van shockschade, geldt volgens de officier van justitie dat onvoldoende vast is komen te staan dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
10.6.4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans deze vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de gevorderde vergoeding van de materiële schade geen verweer gevoerd tegen de gevorderde kosten voor de crematie, de lijkbezorging en de bloemen. Met betrekking tot de schade die bestaat uit verlies van de auto van de benadeelde partij, meent de verdediging dat die schade niet hoger kan zijn dan de aanschafkosten van de auto, terwijl bovendien de berekening van de dagwaarde niet juist is. De gevorderde schadevergoeding ter zake van verlies aan verdienvermogen is volgens de verdediging te ingewikkeld om in de strafzaak beoordeeld te kunnen worden en is bovendien onvoldoende onderbouwd. Tenslotte geldt dat de kosten die zouden bestaan uit het moeten inbrengen van (een deel van) het startkapitaal van een onderneming niet voor vergoeding in aanmerking, deze schade is namelijk niet onderbouwd. Met betrekking tot de immateriële schade stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het confrontatievereiste, zodat van vergoeding van shockschade geen sprake kan zijn. Meer subsidiair verzoekt de verdediging deze schade vergaand te matigen.
10.6.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zonder meer invoelbaar is dat het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer 16] zeer grote nadelige gevolgen heeft gehad voor de benadeelde partij. Hij heeft immers als nabestaande te maken gekregen met de moord op zijn vader. De rechtbank moet echter beoordelen of de vordering van de benadeelde partij op juridische gronden toewijsbaar is en overweegt daartoe als volgt.
Materiële schade
Kosten uitvaart
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van uitvaartkosten toewijsbaar tot een bedrag van € 4.100,62, waarin begrepen zijn de reis- en parkeerkosten waarvan vergoeding wordt gevorderd voor zover die betrekking hebben op de uitvaart (€ 52,58). De benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van zijn vader en deze kosten zijn ook onderbouwd met stukken. De kosten zijn bovendien het rechtstreekse gevolg van de moord op zijn vader en ten aanzien van verdachte is het medeplegen van deze moord bewezenverklaard. Dergelijke kosten komen op grond van artikel 6:108 BW als kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking.
Overige reis- en parkeerkosten
De rechtbank zal reis- en parkeerkosten afwijzen voor zover zij bovengenoemd bedrag ter zake van uitvaartkosten overstijgen. Voor vergoeding van deze kosten bestaat geen grondslag.
Autoschade
De benadeelde partij vraagt vergoeding voor de beschadiging van de auto waarin zijn vader zich bevond ten tijde van de moord. Deze auto had de benadeelde partij in eigendom. De rechtbank overweegt dat de dagwaarde in redelijkheid vast te stellen is op € 6.000,-, nu de dagwaarde tot dat bedrag in ieder geval niet voldoende gemotiveerd is betwist door de verdediging. Daarbij geldt dat de schade vanzelfsprekend niet beperkt is tot het bedrag dat de benadeelde partij heeft uitgegeven voor de auto (de aankoopprijs), immers de waarde wordt niet bepaald door de vraag in hoeverre het vermogen van de benadeelde partij is geslonken door het betalen van de kennelijk relatief lage aankoopprijs, maar slechts door de vraag in hoeverre het vermogen is verminderd door het verlies van de dagwaarde van de auto. De rechtbank wijst de wettelijke rente over dit bedrag toe met ingang van de dag van de moord, nu dit immers de dag van de beschadiging van de auto is. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover de vordering het toegewezen bedrag overstijgt.
Startkapitaal en verlies aan verdienvermogen
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot vergoeding van startkapitaal en verlies aan verdienvermogen niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd, nu niet duidelijk is geworden in hoeverre het vermogen van de benadeelde partij daadwerkelijk is verminderd als gevolg van de omstandigheid dat zijn vader diens inbreng in een onderneming als gevolg van zijn overlijden niet meer kan waarmaken. En met betrekking tot het gestelde verlies aan verdienvermogen geldt eveneens dat niet duidelijk is geworden op welke wijze er sprake is van een voldoende rechtstreeks verband tussen de moord op zijn vader en de gestelde achteruitgang in de inkomenspositie van de benadeelde partij.
Immateriële schade
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot vergoeding van immateriële schade. Alhoewel goed voorstelbaar is dat het overlijden van zijn vader op deze gewelddadige wijze in zijn algemeenheid negatieve gevolgen zal hebben op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij, is dat onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van psychisch letsel bij de benadeelde partij. Naar de huidige stand van zaken, waarbij namens de benadeelde partij geen stukken zijn overgelegd waaruit de rechtbank het bestaan van daadwerkelijke psychische schade kan afleiden, is de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
10.7
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om in het belang van de benadeelde partijen ter zake van de toegewezen vorderingen tot schadevergoeding telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen. Bij het bepalen van de duur van de gijzeling – die bij gebreke van betaling of verhaal kan worden toegepast – heeft de rechtbank acht geslagen op het bepaalde in artikel 36f lid 5 en artikel 60a Sr. De totale duur van de gijzeling betreft volgens deze bepalingen maximaal een jaar. Onder een jaar dient in deze zaak een termijn van 360 dagen te worden verstaan (Hoge Raad 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:812). De rechtbank zal dit maximale aantal dagen gijzeling evenredig verdelen bij de vorderingen van de benadeelde partijen indien het totale aantal dagen gijzeling zonder toepassing van dit maximum boven 360 dagen zou uitstijgen.
De rechtbank heeft onder ogen gezien dat aan [verdachte] een levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, moet de rechterbank echter rekening houden met het feit dat aan [verdachte] op enig moment gratie kan worden verleend. Het verlenen van gratie ontslaat [verdachte] niet van zijn betalingsverplichting. Dit betekent dat het in het belang van de benadeelde partijen is om bij het bepalen van de duur van de gijzeling de gebruikelijke maatstaf te hanteren.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 36f, 46, 47, 57, 60a, 140, 141, 285 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 16/659025-20, 16/659126-19: feit 1, feit 2, feit 3 primair – meer subsidiair, feit 4 primair – meer subsidiair, 16/659072-19: feit 1 primair – meer subsidiair, feit 3: primair – meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een levenslange gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • A.03.01.001 BlackBerry zwart
  • A.03.01.002 Samsung zwart
  • A.03.01.006 Samsung zwart
  • AG.01.01.001 HP laptop
  • AG.01.01.002 Samsung telefoon
  • AG.01.01.003 Samsung telefoon
  • AG.01.01.004 externe harde schijf
  • AG.01.01.005 Samsung S9 telefoon
  • AG.01.01.006 Samsung telefoon
  • AG.01.04.001 BlackBerry telefoon
  • AG.02.04.001 laptop Asus
  • AG.02.04.002 externe harde schijf I-storage
  • AG.03.01.002 Samsung telefoon
  • AG03.01.009 harde schijf Lacie
  • AG03.01.010 harde schijf Toshiba
  • AG03.01.014 Samsung Galaxy S6
  • AG03.01.016 Samsung Galaxy J5 Prime
  • AH.01.03.001 harde schijf
  • AH.01.03.004 SD-kaart
  • AG.02.02.001 BQ Aquarius telefoon
  • AG03.01.013 BQ Aquaris X
  • AG03.01.015 BlackBerry P9982
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • A.01.03.012 iPhone zwart
  • A.03.01.003 Samsung zwart
  • AG.02.03.002 BlackBerry telefoon
  • AH.03.03.001 Samsung
  • P.02.03.005 TomTom
Benadeelde partij
Charon
[getuige 1] (vader)
  • verklaart [getuige 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 1]
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot een bedrag van € 1.147,09, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [benadeelde 1] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade af;
  • verklaart [benadeelde 1] voor wat betreft de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 1] aan de Staat € 1.147,09 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 4 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 3]
  • wijst de vordering van [benadeelde 3] toe tot een bedrag van € 11.635,34, bestaande uit 1.635,34 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 3] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade en de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 3] aan de Staat € 11.635,34 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 36 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 4]
  • verklaart [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 5]
  • verklaart [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 6]
  • wijst de vordering van [benadeelde 6] toe tot een bedrag van € 19.200,- bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 6] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 6] aan de Staat € 19.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Charlie17
[benadeelde 7]
  • wijst de vordering van [benadeelde 7] toe tot een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 7] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 8]
  • wijst de vordering van [benadeelde 8] toe tot een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 8] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 8] aan de Staat € 20.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 62 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Gezicht
[benadeelde 9]
  • wijst de vordering van [benadeelde 9] toe tot een bedrag van € 1.200,-, bestaande uit € 450,- materiële schade en € 750,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 9] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 9] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 9] aan de Staat € 1.200,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 4 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 10]
  • wijst de vordering van [benadeelde 10] toe tot een bedrag van € 947,08,-, bestaande uit € 197,08 materiële schade en € 750,- immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 10] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 10] aan de Staat € 947,08 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Breuk
[benadeelde 11]
  • wijst de vordering van [benadeelde 11] toe tot een bedrag van € 13.154,96, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 11] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 11] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 11] aan de Staat € 13.154,96 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 41 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Langenhorst
[benadeelde 13]
  • verklaart [benadeelde 13] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 12]
  • verklaart [benadeelde 12] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 14]
  • verklaart [benadeelde 14] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 15]
  • verklaart [benadeelde 15] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 16]
  • verklaart [benadeelde 16] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde 17]
  • verklaart [benadeelde 17] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Lis
[benadeelde 18]
  • wijst de vordering van [benadeelde 18] toe tot een bedrag van € 1.503,28, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 18] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 18] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 18] aan de Staat € 1.503,28 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 5 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 19] (dochter)
  • wijst de vordering van [benadeelde 19] toe tot een bedrag van € 14.700,-, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 19] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 19] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 19] aan de Staat € 14.700,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 217 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 45 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 20] (zus)
  • wijst de vordering van [benadeelde 20] toe tot een bedrag van € 2.449,37, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 20] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 20] aan de Staat € 2.449,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 7 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[benadeelde 21] (zoon)
  • wijst de vordering van [benadeelde 21] toe tot een bedrag van € 10.153,20, bestaande uit materiële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [benadeelde 21] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [benadeelde 21] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade en de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [benadeelde 21] aan de Staat € 10.153,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 31 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mrs. L.M.G. de Weerd en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. N. Kruijswijk en B. van Dam, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juli 2022.
Bijlage 1: de zittingsdagen
2021:
Augustus:
30 en 31.
September:
1, 7, 9, 17, 20, 28 en 30.
Oktober:
1, 5, 8, 12, 14, 15 en 26.
November:
2, 5, 9, 11, 12, 16, 18 en 30.
December:
2.
2022:
Januari:
11, 13, 18, 21, 27, 28 en 31.
Februari:
3, 4, 7, 8, 10, 11, 14, 15, 21, 22 en 24.
Maart:
8, 14, 16 en 28.
April:
6 en 19.
Mei:
12.
Juli:
5.
Bijlage 2: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 16/659023-20 (Charon)
Primair
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht; 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] /of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans, alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door (aan) [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en /of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere(n)
  • aan te geven dat [slachtoffer 2] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 2] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
[medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] /of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] op of omstreeks 31 januari 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapen(s) kogels in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten, tot en/of bij het plegen van welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 te [plaats ] en/of te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door (aan) [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere(n)
  • aan te geven dat [slachtoffer 2] degene was die geliquideerd moest worden en/of
  • een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen en/of
  • met elkaar en/of [slachtoffer 2] in contact te brengen en/of houden en/of
  • de plaats waar en/of de tijd dat de liquidatie moest worden uitgevoerd door te geven;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 48 Wetboek van Strafrecht)
Meest subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 januari 2017 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 2] ) als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (telkens) opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) en/of (een) telefoon(s), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659025-20 (Eend)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2017 tot en met 10 januari 2018, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [B] , hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659126-19 (Mus, Duif, Kraai, Spreeuw, Barbera en Arford)
1.
Primair
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededaders (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 6] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) de/een opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft uitgezet, en/of
  • (een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 6] te voorzien, en/of
  • met een of meer van zijn mededader(s) informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 6] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen heeft gedeeld, en/of
  • (een) zogenaamde head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgever(s) van de beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 11] en/of een of meer van zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte 11] en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededaders (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 6] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) de/een opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft uitgezet, en/of
  • (een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 6] te voorzien, en/of
  • met een of meer van zijn mededader(s) informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 6] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen heeft gedeeld, en/of
  • (een) zogenaamde ‘head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgever(s) van de beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door [medeverdachte 11] en/of een of meer van zijn mededader(s):
  • een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen, en/of
  • van informatie te voorzien omtrent de bewegingen van [slachtoffer 6] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven,
  • met een of meer van zijn mededaders (een) gesprek(ken) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft gevoerd, en/of
  • een of meer van zijn mededader(s) een hoeveelheid geld in het vooruitzicht heeft gesteld of laten stellen voor het plegen en/of laten plegen van voornoemde beoogde liquidatie op [slachtoffer 6] , en/of
  • van een of meer van zijn mededader(s) de/een opdracht(en) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft aangenomen, en/of
  • bij een of meer van zijn mededader(s) (een) opdracht(en) met betrekking tot voornoemde liquidatie van [slachtoffer 6] heeft uitgezet, en/of(een) zogenaamde spotter(s) heeft ingezet om hem en/of een of meer van zijn mededader(s) van informatie met betrekking tot [slachtoffer 6] te voorzien, en/of
  • met een of meer van zijn mededader(s) informatie omtrent de bewegingen van [slachtoffer 6] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen heeft gedeeld, en/of
  • (een) zogenaamde head(s)’ heeft aangestuurd om voornoemde beoogde liquidatie uit te voeren, en/of
  • zijn opdrachtgever(s) van de beoogde liquidatie heeft laten weten dat ze “volop in missie zijn”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf [medeverdachte 11] en/of een of meer van zijn mededader(s) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door verdachte en/of zijn mededader(s)
- informatie omtrent een/het voertuig waar die [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen, door te geven,
welk misdrijf verdachte en/of een of meer van zijn medader(s) op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen, door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, door [medeverdachte 11] en/of een of meer van zijn mededader(s)
  • een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen, en/of
  • van informatie te voorzien omtrent de bewegingen van [slachtoffer 6] en/of een/het voertuig waarmee [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 Wetboek van Strafrecht)
Nog meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften, een of meer anderen heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven, en/of, dan wel, daaraan medeplichtig te zijn door aan/van een of meer van zijn mededaders:
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] te (willen) ontvangen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- of hij ‘ [bijnaam 9] ’ wil, en/of
- er werk van gemaakt wordt en ‘ [bijnaam 9] ’ dagelijks met een neefje van hen loopt, en/of
- dat [slachtoffer 6] nu gelokt kan worden, en/of
- (kenteken)gegevens van het/een voertuig waarmee die [slachtoffer 6] zich zou verplaatsen en/of zou worden opgehaald en/of afgezet en/of de frequentie waarmee dit zou gebeuren, en/of
- dat ‘men’ nog even geduld moet hebben en dat de mensen die hem ( [slachtoffer 6] ) afzetten hen gaan inseinen en dat iedereen ‘klaar staat’, en/of
- een of meer berichten inhoudende – al dan niet – instructie(s) met betrekking tot voornoemde beoogde liquidatie van [slachtoffer 6] te sturen en/of door te sturen, waaronder – zakelijk weergegeven –:
- dat hij ‘ [bijnaam 9] ’ graag wil, en/of
- als [slachtoffer 6] verbrand kan worden in ‘fiets’ (auto) dat top is, en/of
- of [slachtoffer 6] nog dit weekend of uiterlijk maandag gedaan kan worden voor 80(.000 euro), en/of
- wanneer hij/zij [slachtoffer 6] vandaag kan/kunnen laten slapen dat mooi zou zijn, en/of
- telefoons kunnen/moeten meegenomen worden en/of ‘yzers’ (vuurwapens) kunnen worden opgehaald, en/of
- hij [slachtoffer 6] laatst wou lokken maar dat dat mis ging omdat deze met een gepantserde auto kwam;
(art 46a Wetboek van Strafrecht)
Meest subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord (op [slachtoffer 6] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
Primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 februari 2017 tot en met 19 februari 2017, althans de maand februari 2017, in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op de rappers [bijnaam 10] en/of [bijnaam 11] ( [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] ) (zaaksdossier Duif) en/of een Marokkaanse tweeling uit [plaats ] ( [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) (zaaksdossier Kraai) en/of […] , althans een/de broer van [L] ( [slachtoffer 5] (zaaksdossier Spreeuw)) hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert, opzettelijk een of meer informatiedragers, te weten een of meer PGP-telefoon(s) bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
Primair
hij op of omstreeks 9 maart 2017, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] op of omstreeks 9 maart 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) van het leven te beroven, met een of meer vuurwapens aanwezig was op de plek waar die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) op dat moment aanwezig zou zijn met het oogmerk om vervolgens met die vuurwapens een of meer kogels af te vuren in de richting van die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door aan [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de naam van die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) en/of andere informatie over die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het (in Nederland) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) van het leven beroven, door aan [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9]
  • te zeggen “zouden jullie die man in [plaats ] willen doen” en/of
  • te laten weten waar die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) zich bevond op een bepaald tijdstip en/of welke kleding die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) aanhad en/of
- een of meer (grote) geldbedragen in het vooruitzicht te stellen en/of laten stellen;
(art 46a Wetboek van Strafrecht; art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Meest subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 9 maart 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op die man uit [plaats ] ( [slachtoffer 9] ) (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten
  • een of meer vuurwapens en/of
  • een of meer gestolen auto’s en/of
  • een of meer PGP telefoon(s) en/of
  • een bus (althans een vervoersmiddel) en/of
  • telefoon(s)
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
Primair
hij op of omstreeks 17 maart 2017, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] van het leven te beroven, met gestolen auto’s en vuurwapens onderweg is/zijn gegaan naar de plek waar [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] zich toen bevond(en) (en deze plek heel dicht heeft/hebben genaderd) om vervolgens met die vuurwapens kogels af te vuren in de richting van [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] op of omstreeks 17 maart 2017 te [plaats ] althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] van het leven te beroven, met gestolen auto’s en vuurwapens onderweg is/zijn gegaan naar de plek waar [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] zich toen bevond(en) (en deze plek heel dicht heeft/hebben genaderd) om (vervolgens) met (een) vuurwapen(s) een of meer kogels op/in het lichaam van [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] af te vuren/schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, door aan [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de na(a)m(en) van [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] en/of kentekengegevens van de door [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] gebruikte auto’s en/of andere informatie over [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] en/of diens familie door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
(art 47 Wetboek van Strafrecht; art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) door geweld en/of bedreiging en/of door misbruik van gezag en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen en/of giften en/of beloften [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9] heeft gepoogd te bewegen een misdrijf te begaan, te weten het tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] van het leven beroven, door aan [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 9]
  • een hoeveelheid geld te overhandigen en/of een hoeveelheid geld in het vooruitzicht te stellen en/of
  • adresgegevens/verblijfplaatsen en/of de na(a)m(en) van [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] en/of kentekengegevens van de door [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] gebruikte auto’s
en/of andere informatie over [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] en/of diens familie door te geven, dan wel ter beschikking te stellen;
Meest subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2017 tot en met 17 maart 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord op [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] en/of [slachtoffer 11] (hetgeen een misdrijf genoemd in artikel 289 Wetboek van Strafrecht oplevert), opzettelijk een of meer voorwerpen en/of stoffen en/of informatiedragers en/of vervoermiddelen, te weten:
  • een of meer vuurwapens en/of
  • een of meer (gestolen) auto’s en/of
  • een of meer PGP telefoons
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, heeft vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659077-19 (Charlie17)
Primair
hij op of omstreeks 17 april 2017 te ‘ [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 14] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 14] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 6] op of omstreeks 17 april 2017 te ‘ [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 14] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het hoofd, althans het lichaam van [slachtoffer 14] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1januari 2017 tot en met 17 april 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of ‘ [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659072-19 (Gezicht)
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht; art. 47 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een raketwerper op voornoemde woning heeft/hebben gericht en/of de trekker van die raketwerper heeft/hebben overgehaald, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(Art. 287 Wetboek van Strafrecht; Art. 45 Wetboek van Strafrecht; Art. 48 Wetboek van Strafrecht)
Meer meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
nog meer meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • die raketwerper beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • andere aanwijzingen voor de uitvoering van dat misdrijf te geven;
(Art. 285 Wetboek van Strafrecht; Art. 47 Wetboek van Strafrecht)
Meest subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 28 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of de [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door dreigend een raketwerper op de/een woning gelegen aan de [adres] te richten tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 28 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen:
  • die raketwerper ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(Art. 285 Wetboek van Strafrecht; Art. 48 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten een raketwerper en/of een projectiel, althans munitie, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
3. Primair
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning gelegen aan de [adres] en/of (een) naastgelegen woningen(en) opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6]
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(art. 287 Wetboek van Strafrecht; art. 45 Wetboek van Strafrecht; art. 47 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen voorgenomen misdrijf om een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een vuurwapen op die woning(en) heeft/hebben geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(Art. 287 Wetboek van Strafrecht; Art. 45 Wetboek van Strafrecht; Art 48 Wetboek van Strafrecht)
meer meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [straat] te [plaats ] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht)
nog meer meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [straat] te [plaats ] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] :
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(art. 141 Wetboek van Strafrecht; art. 47 Wetboek van Strafrecht)
nog meer meer meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, openlijk, op de [straat] te [plaats ] , in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer goederen, te weten een of meer woningen gelegen aan de [adres] en/of [adres] , door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(Art 141 Wetboek van Strafrecht; Art. 48 Wetboek van Strafrecht)
Nog moer meer meer meer subsidiair
hij op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer bewoners van en/of personen aanwezig in/rond de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op die woning te schieten;
(art. 285 Wetboek van Strafrecht)
nog meer meer meer meer meer subisidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019, te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of die onbekend gebleven persoon/personen
  • een geldbedrag van ongeveer 5.000 euro, althans een geldbedrag, in het vooruitzicht te stellen en/of
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht; artikel 47 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 29 juni 2017, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2017 tot en met 21 mei 2019 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, de bewoners van de woning(en) gelegen aan de [adres] en/of [adres] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door meermalen met een vuurwapen op voornoemde woning(en) te schieten, tot en/of bij welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 juni 2017 tot en met 29 juni 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 6] :
  • dat vuurwapen en/of die (vlucht) auto ter beschikking te stellen en/of
  • het adres van de woning die moest worden beschoten door te geven en/of
  • een of meer aanwijzingen en/of informatie te verstrekken over de route naar de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • de omgeving te beschrijven van die/de woning(en) van vorenbedoelde bewoner(s) en/of
  • een of meer andere aanwijzingen te geven voor de uitvoering van die/dat misdrijf/misdrijven;
(Art 285 Wetboek van Strafrecht; Art 48 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie II en/of categorie III, en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten
  • een vuurwapen en/of
  • een hoeveelheid (scherpe) patronen, althans munitie,
voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art. 26 Wet wapens en munitie)
Ten aanzien van 16/659034-19 (Breuk)
Primair
hij op of omstreeks 7 juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 6] op of omstreeks 7juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats ] en/of ‘ [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 6] een of meer vuurwapen(s) ter hand te stellen en/of een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en/of een of meer auto’s en/of (een) ruimte(n) ter beschikking te stellen;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht; art. 47 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 6] op of omstreeks 7juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft/hebben beroofd door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten, tot en/of bij welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 2017 tot en met 7 juli 2017 te [plaats ] en/of ‘ [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk inlichtingen en/of gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaak is geweest door aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 6] een of meer auto’s en/of wapens en/of munitie te verstrekken;
(art. 289 Wetboek van Strafrecht; art. 48 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659036-19 (Langenhorst)
Primair
hij op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven heeft beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 15] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 15] te schieten; welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 26 juli 2017 te [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 15] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 15] te schieten; bij en/of tot welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door een of meer auto’s en/of wapens en/of munitie aan die onbekend gebleven persoon/personen te verstrekken;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659022-20 (Lis)
1
Primair
hij op of omstreeks 21 september 2017 te [plaats ] , gemeente [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft beroofd, door met (een) vuurwapen(s) (een) kogel(s) in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair
[medeverdachte 17] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 18] en/of een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks 21 september 2017 te [plaats ] , gemeente [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 16] van het leven heeft/hebben beroofd, door met een of meer vuurwapens kogels in het lichaam van [slachtoffer 16] te schieten, welk feit verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 26 juli 2017 te [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een geldbedrag te overhandigen en/of in het vooruitzicht te stellen;
(art 289 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van 16/659043-20 (Deelname criminele organisatie)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 21 november 2018 te ‘ [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/of [plaats ] en/althans (elders) in Nederland, al dan niet als oprichter, leider en/of bestuurder, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte, en/of (al dan niet in wisselende samenstellingen) een of meer medeverdachten [zijnde overwegend leden van de zogenaamde MC (MotorClub) [motorclub 1] ], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • het opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een ander van het leven beroven (zoals bedoeld in artikel 287 en/of artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
  • voorbereiding daarvan (zoals bedoeld en omschreven in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), en/of
  • het voorhanden hebben van en/of overdragen van één of meer wapens van de categorieën 1 en/of II en/of III en/of van munitie van categorieën II en/of III (zoals bedoeld in de artikelen 13 en/of 14 en/of 26 en/of 31 van de Wet Wapens en Munitie)