ECLI:NL:RBMNE:2022:1895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/3839
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering. Eiser, die sinds 29 januari 2013 een uitkering ontving op grond van de Participatiewet, heeft twee bankrekeningen niet gemeld, wat heeft geleid tot de schending van zijn informatieplicht. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast om aan te tonen dat eiser recht had op bijstand in de periode van 29 januari 2013 tot en met 5 augustus 2019 op hem rustte. Eiser heeft geen bankafschriften of andere relevante informatie overgelegd die zijn bijstandsbehoevende omstandigheden kon aantonen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en laat de besluiten van het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom in stand, waaronder de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 122.447,27. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, en dat de terugvordering standhoudt. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3839

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Maachi),
en

het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. W.M.M. Janssen).

Procesverloop

Voorafgaande procedure, UTR 20/840
Met het besluit van 18 november 2019 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder het recht op bijstandsuitkering [1] van eiser over de periode 29 januari 2013 tot en met 5 augustus 2019 ingetrokken.
Met het besluit van 9 december 2019 (het terugvorderingsbesluit) heeft verweerder een bedrag van € 122.447,27 teruggevorderd over de periode 29 januari 2013 tot en met 31 augustus 2019.
Met het besluit van 26 februari 2020 (het bruteringsbesluit) heeft verweerder de openstaande vordering over 2019 van € 10.048,96 gebruteerd. Het bedrag dat eiser op 1 januari 2020 moet terugbetalen over 2019 is vastgesteld op € 11.588,68.
Met de besluiten van 11 februari 2020 en 16 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren tegen het terugvorderingsbesluit en bruteringsbesluit ongegrond verklaard.
Met de uitspraak van 8 oktober 2020 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, de besluiten van 11 februari 2020 en 16 juli 2020 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen. [2]
Huidige procedure, UTR 21/3839
Met het besluit van 3 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder:
- eisers bezwaren opnieuw ongegrond verklaard;
- het intrekkingsbesluit, met aanvulling van de motivering en juridische grondslag, in stand gelaten;
- het terugvorderingsbesluit in stand gelaten;
- het bruteringsbesluit in stand gelaten;
- het verzoek om proceskosten afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2022 op een hybride- zitting behandeld. Eiser heeft via een beeldverbinding deelgenomen. De gemachtigden van partijen waren in de zittingszaal aanwezig.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft vanaf 29 januari 2013 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangen naar de norm voor gehuwden. Op enig moment zijn bij verweerder twijfels ontstaan over het inkomsten- en uitgavenpatroon van eiser.
2. Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar eiser en zijn echtgenote vanwege vermeende handel in bitcoins, het via het darkweb aanbieden van drugs, het vervaardigen van harddrugs en het witwassen van criminele gelden. Ook is uit onderzoek van de Regionale Sociale Recherche Nieuwegein gebleken dat eiser en zijn echtgenote over twee Poolse bankrekeningen beschikten die zij niet hebben gemeld bij verweerder.
3. Verweerder heeft de bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd over de hele periode van 29 januari 2013 tot en met 5 augustus 2019. De reden hiervoor is in de kern dat eiser belangrijke informatie over (illegale) inkomsten en de Poolse bankrekeningen niet heeft gemeld.
4. Met het besluit van 18 september 2019 heeft verweerder het recht op bijstand ook ingetrokken [3] per 6 augustus 2019 omdat eiser en zijn echtgenote vanaf die datum zijn gedetineerd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
Omvang van het geding
5.
Tijdens de zitting heeft eiser bevestigd dat hij zijn beroep richt op de intrekking en terugvordering over de periode van 29 januari 2013 tot 6 november 2015. De rechtbank gaat daarom niet in op de periode daarna, en ook niet op het bruteringsbesluit.
Het nu voorliggende bestreden besluit (in essentie)
6. Verweerder vindt dat terecht is overgegaan tot intrekking [4] en terugvordering [5] van de bijstandsuitkering over de hele periode van 29 januari 2013 tot en met 5 augustus 2019.
7. Voor de periode van 29 januari 2013 tot en met 5 november 2015 stelt verweerder dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht [6] en medewerkingsplicht geschonden door twee Poolse bankrekeningen te verzwijgen, waarvan één op naam van eiser staat en één op naam van zijn echtgenote. De Poolse bankrekeningen bestonden al langere tijd en zijn bovendien nog gebruikt na 29 januari 2013. Zo zijn bitcoinaccounts geopend, die gekoppeld zijn aan deze twee Poolse bankrekeningen en hebben vanaf de rekeningen allerlei transacties plaatsgevonden. De bij verweerder bekende transacties dateren weliswaar van na november 2015, maar hieruit volgt in ieder geval dat de Poolse bankrekeningen actief zijn gebruikt en informatie over de hele periode relevant is om inzicht te krijgen in inkomsten en uitgaven. De gevraagde bewijsstukken over het openen van de Poolse bankrekeningen en de bankafschriften van deze rekeningen zijn tot op heden echter niet verstrekt.
Beroepsgronden (in essentie)
8. Eiser voert aan dat verweerder zich voor de periode van 29 januari 2013 tot 6 november 2015 ten onrechte enkel op de twee Poolse bankrekeningen baseert. Eiser betwist niet het bestaan van deze bankrekeningen en ook niet dat deze op zijn naam en die van zijn echtgenote stonden. Eiser benadrukt echter alle informatie te hebben gegeven waarover hij beschikt. Door zijn detentie is het niet gelukt alle door verweerder gevraagde gegevens te overleggen. Volgens eiser is het een feit van algemene bekendheid dat stukken in persoon bij de bank moeten worden opgevraagd en dat dit niet digitaal of per post mogelijk is. Ook kan eiser niet een ander persoon machtigen; hij zal zelf in het bankkantoor in Polen fysiek aanwezig moeten zijn. Verder is het onredelijk dat verweerder deze stukken wil ontvangen. Uit het politiedossier blijkt namelijk al dat er niets op de Poolse bankrekeningen is gebeurd in de door eiser bestreden periode. De transacties waar verweerder op wijst, liggen allemaal na deze periode. Het is dan ook onterecht dat verweerder schending van de informatieplicht en medewerkingsplicht tegenwerpt.

Beoordeling

Intrekking van de bijstandsuitkering
9. Eiser erkent het bestaan van de Poolse bankrekeningen over de hele periode die in geschil is. Ook erkent hij dat deze niet bij verweerder zijn gemeld. De rechtbank oordeelt dat hiermee sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. [7] Doordat verweerder geen gegevens heeft over het saldo en eventuele transacties op de Poolse bankrekeningen in de periode in geschil, is niet met zekerheid vast te stellen of eiser wel echt in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
10. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, als daardoor niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, eiser in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat, in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan, over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand bestond. [8]
11. De rechtbank volgt eiser niet in zijn op de zitting naar voren gebrachte stelling dat het een feit van algemene bekendheid is dat in alle situaties enkel door eiser zelf fysiek en in persoon informatie opgevraagd kan worden bij de banken. De rechtbank acht het geen feit van algemene bekendheid dat er geen enkel alternatief is, zoals het digitaal opvragen van gegevens of met een volmacht. Om deze reden ligt het op eisers weg aannemelijk te maken dat dit in zijn situatie in de praktijk niet mogelijk gebleken is. Eiser heeft echter geen enkele informatie overgelegd waaruit blijkt dat inspanningen zijn verricht om de stukken te verkrijgen. Er is bijvoorbeeld geen bericht van de betreffende bank dat de informatie wel is gevraagd, maar niet verstrekt kon worden of enkel onder bepaalde voorwaarden waar eiser niet aan kon voldoen. Om deze reden slaagt de beroepsgrond niet.
12. De rechtbank overweegt dat het strafrechtelijk onderzoek zich niet heeft uitgestrekt tot de periode vóór november 2015. Op basis van het enkele feit dat geen transacties vermeld zijn over deze periode kan dan ook niet worden vastgesteld dat deze niet hebben plaatsgevonden. Behoudens de afsluitbrief over de ING bankrekening heeft eiser in de periode in geschil geen enkele informatie overgelegd over de Poolse bankrekeningen. De rechtbank concludeert dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan om aannemelijk te maken dat hij ondanks schending van de informatieplicht wel recht had op bijstand in de periode in geschil.
Terugvordering van de bijstandsuitkering
13. Vanwege de schending van de inlichtingenverplichting was verweerder gehouden de bijstand over de bestreden periode in te trekken. [9] In lijn hiermee moest verweerder de ten onrechte verstrekte bijstand ook terugvorderen. [10] Dit is alleen niet het geval als sprake is van dringende redenen. [11] Dringende redenen doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. [12] Eiser heeft geen beroepsgronden naar voren gebracht waaruit blijkt van dergelijke omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering standhoudt.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. G.P. Loman en mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
3.Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
4.Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
5.Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw.
6.Artikel 17 van de Pw
7.Artikel 17, eerste lid, van de Pw.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 februari 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:292 r.o. 4.5, en van 3 december 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:3946 r.o. 4.6
9.Artikel 54, derde lid, eerste volzin van de PW.
10.Artikel 58, eerste lid, van de Pw.
11.Als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1017 r.o. 4.7.