ECLI:NL:CRVB:2019:3946
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen bankrekeningen en niet overgelegde bankafschriften
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante ontving sinds 17 april 2015 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Tijdens een heronderzoek door het college werd vastgesteld dat appellante meer bankrekeningen had dan zij had opgegeven. Ondanks herhaalde verzoeken om bankafschriften over te leggen, heeft appellante deze niet verstrekt. Het college heeft daarop de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De rechtbank heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat haar bankrekeningen door de curator zouden zijn opgeheven. De Raad oordeelt echter dat appellante niet aan haar verplichtingen heeft voldaan door de gevraagde bankafschriften niet te overleggen. De stelling dat de curator de rekeningen zou opheffen, doet niet af aan de verplichting om de informatie te verstrekken. De Raad bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld of appellante recht had op bijstand. De terugvordering van de bijstandsuitkering wordt eveneens bevestigd, omdat appellante geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen deze terugvordering.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.