Beoordeling door de rechtbank
Afspraak over de kosten in bezwaar over het belastingjaar 2019?
13. De rechtbank stelt vast dat er geen afspraken zijn gemaakt tussen verweerder en deze
gemachtigde over vergoeding van kosten in de bezwaarfase bij een gegrond bezwaar over het belastingjaar 2019. De gemachtigde heeft dit in de bezwaarfase schriftelijk vooraf kenbaar gemaakt en verweerder heeft dit ook erkend in zijn verweerschrift. Hieruit volgt dat dat het Bpb van toepassing is.
14. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in de uitspraak op bezwaar heeft nagelaten
uitleg te geven waarom hij afwijkt van de forfaitaire regeling, waarin staat dat 1 punt wordt toegekend voor het verschijnen bij een hoorzitting als bedoeld in bijlage A5 van het Bpb. Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit een motiveringsgebrek. De uitspraak op bezwaar is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb genomen en voor komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is daarom gegrond.
15. De rechtbank zal hierna bepalen, onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a,
van de Awb, of de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand kunnen blijven. Daarvoor zal de rechtbank beoordelen of verweerder kon afwijken van de forfaitaire regeling voor de gemaakte kosten voor de hoorzitting vanwege een bijzondere omstandigheid.
Met betrekking tot artikel 2, derde lid, van het Bpb.
16. Op grond van artikel 2, lid 3, Bpb kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken
van de forfaitaire bedragen.
17. Uit de Nota van Toelichting bij het Bpb, Stb. 1993, 763, volgt dat de uitzondering
wegens bijzondere omstandigheden in het Bpb is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de forfaitaire regeling onrechtvaardig kan uitpakken. De rechter kan daarom in gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding verlagen of verhogen, aldus deze toelichting. Verder wordt aldaar opgemerkt dat hierbij geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten. Voorts wordt benadrukt dat er werkelijk sprake moet zijn van een uitzondering.
18. Gelet op deze toelichting dient de uitzondering wegens bijzondere omstandigheden
terughoudend te worden toegepast. Voor een afwijking van de forfaitaire regeling is aanleiding als het voor elke individuele zaak vasthouden aan die regeling leidt tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten.
19. De beantwoording van de vraag of sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin
van artikel 2, lid 3, Bpb kan naar het oordeel van de rechtbank per proceshandeling worden beoordeeld.
20. Bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag in deze zaak en de overige
19 zaken sluit de rechtbank aan bij de berekeningswijze van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zoals dit is gedaan in de uitspraak van 26 januari 2016.Het bezwaar van eiseres is samen met andere bezwaren, in totaal 38 bezwaren, tijdens een hoorzitting besproken. Volgens verweerder heeft de hoorzitting in totaal ca 90 minuten geduurd. Er is geen tijd bijgehouden per besproken zaak. Eiseres heeft tegen de duur van de hoorzitting geen gronden gericht, zodat de rechtbank van 90 minuten uitgaat. Omgerekend betekent dit dat elke zaak circa 2 minuten heeft geduurd. Verder houdt de rechtbank rekening met een voorbereidingstijd per zaak van gemiddeld 25 minuten. In totaal wordt er dus van uitgegaan dat er 27 minuten per bezwaarzaak is besteed. Er zijn 25 gegronde bezwaren, vermenigvuldigd met 27 minuten per zaak is in totaal 675 minuten. Aan de 25 bezwaarzaken is dus in totaal 11,25 uur besteed. Indien hiervoor 1 punt wordt toegekend, dan geldt een proceskostenvergoeding voor de hoorzitting van € 6.525,- (25 bezwaarzaken x € 261,-). Uitgaande van een forfaitaire kostenvergoeding van € 6.525,-, zou het tarief voor de gemachtigde € 580,- (incl. btw) per uur hebben bedragen.
21. In deze bezwaarzaken heeft verweerder 0,5 punt toegekend (€ 130,50). In totaal is een
proceskostenvergoeding toegekend van € 3.262,50 (25 bezwaarzaken x € 130,50). Dat is
€ 290,- per uur (€ 3.262,50 : 11,25 uur). De rechtbank concludeert dat, zelfs met de door verweerder toegepaste matiging, de vergoeding ruim boven de norm blijft, zoals die is geformuleerd door het Hof in de uitspraak van 26 januari 2016. Het Hof overwoog in die zaak dat een vergoeding per uur van € 250,- of hoger de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtrof. De rechtbank tekent daarbij aan dat in die zaak op grond van de toen geldende forfaitaire regeling 1 punt (€ 243,-) zou zijn toegekend. In de onderhavige zaak en de 19 andere zaken bedroeg op grond van de forfaitaire regeling de vergoeding voor 1 punt € 261,-. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de door verweerder betaalde proceskostenvergoeding niet is benadeeld. Indien in deze zaak en de overige 19 zaken 1 punt per zaak voor het verschijnen bij een hoorzitting zou zijn toegekend, dan zou sprake geweest zijn van een vergoeding van € 580,- per uur, hetgeen de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft.
Gelet hierop is sprake van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb op grond waarvan verweerder de proceskostenvergoeding kon matigen naar 0,5 punt voor het verschijnen bij een hoorzitting. Hieruit volgt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand kunnen blijven.
22. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar
uitsluitend voor zover een motivering ontbreekt ten aanzien van de matiging van de
vergoeding voor proceskosten voor de hoorzitting. De rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar in stand blijven.
23. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in
de proceskosten van eiseres. De totale proceskosten van eiser in deze zaak en de 19 andere zaken met nummers: UTR 20/1274, UTR 20/1322, UTR 20/1368, UTR 20/1369, UTR 20/1277, UTR 20/1275, UTR 20/1301, UTR 20/1298, UTR 20/1307, UTR 20/1273, UTR 20/1325, UTR 20/1270, UTR 20/1324, UTR 20/1271, UTR 20/1272, UTR 20/1526, UTR 20/1310, UTR 20/1276, UTR 20/1367 en UTR 20/1366 stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 801,-. 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 0,5 x € 534,- = € 267,-, omdat uitsluitend de proceskostenvergoeding in geschil is. Aangezien sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in Bijlage C2 van het Bpb, wordt dit bedrag vermenigvuldigd met factor 1,5. Daarvan komt in deze zaak 1/20 deel (€ 40,05) voor rekening van de heffingsambtenaar.
Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.