ECLI:NL:RBMNE:2021:630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
20/3690
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de aanvraagdatum van de uitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een geschil over de aanvraagdatum van een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. Eiser heeft op 25 september 2019 aangegeven een bijstandsaanvraag te willen indienen, maar de aanvraag is pas op 23 januari 2020 daadwerkelijk toegekend. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, heeft de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 23 januari 2020 toegekend, na een eerdere afwijzing van de aanvraag. Eiser stelt dat hij op 25 september 2019 een aanvraag heeft gedaan en dat de uitkering vanaf die datum moet ingaan. De rechtbank heeft op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat eiser op 31 oktober 2019 daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend, en dat hij niet tijdig een aanvraag heeft gedaan na zijn eerste melding op 25 september 2019. De rechtbank concludeert dat de bijstandsuitkering terecht is toegekend per 23 januari 2020, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere toekenning rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3690

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Jalandoni),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Procesverloop

Met het besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (de Pw) toegekend met ingang van 23 januari 2020.
Met het besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van 4 september 2020 van de bezwaaradviescommissie.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft voor het verweer verwezen naar de inhoud van het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 door middel van een Skypeverbinding. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde, ook waren namens hem aanwezig [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een bijstandsuitkering aangevraagd, om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Deze is, met het primaire besluit, toegekend per 23 januari 2020. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij de grondslag van het primaire besluit is aangevuld met artikel 44 van de Pw. Voor de motivering is verwezen naar het advies van de bezwaaradvies-commissie.
Standpunt van eiser
2. Eiser stelt dat in beroep dat de bijstandsuitkering per 25 september 2019 moet worden toegekend. Eiser heeft zich namelijk op deze datum gemeld voor een bijstandsaanvraag. Eerst werd hem tegengeworpen dat hij onvoldoende inspanningen zou hebben verricht om werk te vinden, waardoor de aanvraag voor een bijstandsuitkering was afgebroken. Hier is verweerder echter op teruggekomen. Eiser heeft zich dus doorlopend ingespannen en de bijstandsaanvraag van 25 september 2019 had niet mogen worden afgebroken. Hij had verder al op 22 oktober 2019 alle benodigde stukken bij zich voor de aanvraag. Dit blijkt ook uit het rapport van het Jongerenloket waar bij deze datum is vermeld welke documenten eiser bij zich had (productie 13). Verweerder wilde de aanvraag echter niet in ontvangst nemen. Eiser had wel de intentie gericht op het doen van een aanvraag. Er kan dus niet worden tegengeworpen dat geen sprake zou zijn geweest van een aanvraag.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder is van mening dat de bijstandsuitkering terecht per 23 januari 2020 is toegekend. Eiser heeft zich weliswaar op 25 september 2019 gemeld bij verweerder, maar er was toen nog geen sprake van een concrete aanvraag. Het tot stand brengen van een aanvraag is wel eisers verantwoordelijkheid. [1] Verder is niet gebleken dat eisers situaties zodanig was dat hij niet in staat geacht kon worden zelf een aanvraag in te dienen, of dit door een ander te laten doen. Hierbij speelt mee dat eiser op dat moment begeleiding had die hij had kunnen inschakelen. Weliswaar zijn de benodigde stukken op 22 oktober 2019 bij het Jongerenloket doorgenomen, maar dat betrof niet het gesprek met de klantmanager waar de melding en aanvraag gedaan moeten worden. De melding van 23 januari 2020 heeft uiteindelijk pas geleid tot de daadwerkelijke aanvraag van
20 februari 2020. Vanwege de verstreken tijd, tussen de melding van 25 september 2019 en 23 januari 2020, kan deze laatste melding niet als vervolg worden beschouwd op de melding van 25 september 2019. Na het doen van een melding moet namelijk zo snel mogelijk een aanvraag worden gedaan (art. 44, derde lid, van de Pw). Er zijn tot slot geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan bijstand kan worden toegekend voorafgaand aan de meldingsdatum. [2]

Wat de rechtbank ervan vindt

4. De vraag is of verweerder met juistheid de bijstandsuitkering heeft toegekend met ingang van 23 januari 2020.
Wanneer ontstaat recht op bijstand?
5. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw en volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum van de melding. Dit kan anders zijn als vast komt te staan dat de belanghebbende al eerder actie heeft ondernomen die tot het doen van een melding of indienen van een aanvraag had moeten leiden. [3]
6. Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, dan kan verweerder afwijken van de meldingsdatum als datum waarop bijstand wordt toegekend. Verweerder kan dan bijstand toekennen vanaf de dag van de aanvraag (artikel 44, derde lid, van de Pw).

Wanneer is de bijstandsuitkering aangevraagd?

7. Eiser stelt dat hij al op 22 oktober 2019 alle stukken voor de bijstandsaanvraag bij zich had, maar dat verweerder deze niet in ontvangst wilde nemen. Uit het dossier blijkt dat eiser op 22 oktober 2019 bij het Jongerenloket is geweest en toen alle benodigde stukken bij zich had. Bij productie 13 staat onder de bewijsstukkencheck:
“aanvraagformulier ingevuld, bankafschriften van de afgelopen 3 maanden, kopie verblijfsvergunning, kopie zorgpas en beschikking belastingdienst zorgtoeslag.”
8. Tijdens het gesprek bij het Jongerenloket (22 oktober 2019) is de afspraak gemaakt om 31 oktober 2019 de aanvraag in te dienen bij klantmanager de heer [C] . Eiser stelt dat hij tijdens de afspraak met de heer [C] alle bewijsstukken bij zich had, maar dat hij deze niet wilde aannemen. Verweerder voert hier tegen aan dat dit onjuist is en op 31 oktober 2019 geen concrete aanvraag is gedaan. Uit het dossier is op te maken (productie 12), dat 22 januari 2020 een opmerking in het systeem van verweerder is gezet dat het werkproces moest worden afgeboekt, omdat eiser niets meer van zich had laten horen.
9. De rechtbank overweegt dat op basis van de dossierstukken alleen is vast te stellen dat eiser op 22 oktober 2019 bij het Jongerenloket is geweest met de benodigde stukken en dat een afspraak is gemaakt om op 31 oktober 2019 de aanvraag in te dienen. Ook is vast te stellen dat op 31 oktober 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden met klantmanager [C] . Hoewel de rechtbank geen reden ziet de verklaringen van mevrouw [B] in twijfel te trekken, is niet vast te stellen dat eiser op 31 oktober 2019 daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend, noch dat hij op dat moment dusdanig concrete actie heeft ondernomen dat dit tot een aanvraag had moeten leiden. [4] Ook is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die dit belette, eiser had immers begeleiding die hem kon helpen bij het doen van een aanvraag. Om deze reden moet er vanuit worden gegaan dat de aanvraag niet binnen afzienbare tijd na de eerste melding van 25 september 2019 is gedaan.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van 30 oktober 2018 van de Centrale Raad van Beroep, de Raad, ECLI:NL:CRVB:2018:3449
2.uitspraak van de Raad van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:AV8690 en van 27 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3808
3.uitspraak van de Raad van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640
4.uitspraak van de Raad van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640