ECLI:NL:CRVB:2018:3449
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en geestelijke gezondheid in het kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die onder bewind stond, had bijstand aangevraagd op 5 april 2016, maar stelde dat deze bijstand met terugwerkende kracht vanaf 15 november 2015 toegekend moest worden, de datum van zijn huurcontract. De rechtbank had het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven ongegrond verklaard, omdat er geen bewijs was dat de appellant eerder een aanvraag had ingediend of dat hij niet in staat was om dit te doen vanwege zijn geestelijke gezondheid.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op 22 april 2016 een aanvraag om bijstand heeft ingediend, maar dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere toekenning van bijstand rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat hij door zijn psychische problemen niet in staat was om tijdig een aanvraag in te dienen, maar de Raad oordeelde dat uit de beschikbare gegevens niet bleek dat hij gedurende de relevante periode niet in staat was om een aanvraag te doen. De bewindvoerder had ook geen actie ondernomen om een aanvraag in te dienen, wat voor rekening van de appellant kwam.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor toekenning van bijstand voorafgaande aan de meldingsdatum. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de verantwoordelijkheden van zowel de aanvrager als de bewindvoerder in het proces van bijstandsverlening.