Beoordeling door de rechtbank
3. Uit artikel 4, eerste lid van de NOW-3, in samenhang met artikel 18 volgt dat de
omzetperiode de aaneengesloten periode van drie kalendermaanden tussen 1 januari 2021 en 31 mei 2021 is die de werkgever kiest op basis van zijn verwachte omzetdaling. Op grond van artikel 7, derde lid, van de regeling kan de werkgever eenmaal per loonheffingennummer per tranche een subsidieaanvraag indienen. Artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b, bepaalt dat de werkgever de omzetperiode bij de subsidieaanvraag vermeldt.
Vergissing bij de aanvraag.
4. Eiseres voert aan dat zij bij deze aanvraag een kennelijke vergissing heeft gemaakt. Het
was nadrukkelijk haar intentie om een aanvraag te doen voor de periode vanaf 1 januari 2021 en niet vanaf 1 maart 2021, omdat de buitenproportionele en dramatische omzetdaling over die periode haar toen al bekend was. Over hoe de omzet zich van haar bedrijf zou ontwikkelen in de maanden daarna viel op dat moment geen zinnig woord te zeggen en was afhankelijk van een veelvoud van factoren die buiten haar macht stonden. Op de zitting heeft eiseres uitgelegd hoe de fout is ontstaan. In het digitale aanvraagscherm zijn er keuzemogelijkheden en verschijnen er bij het kiezen van de meetperiode drie scrol mogelijkheden, waar doorheen gescrold kan worden. Zij heeft toen een verkeerde periode aangeklikt, namelijk vanaf 1 maart 2021. Als eiseres de periode had moeten uitschrijven, dan had zij dat gezien, maar die mogelijkheid was er niet.
5. Verweerder heeft uitgelegd dat werkgevers zelf kunnen bepalen op welk moment de meetperiode van drie maanden start. Dit is een eenmalige keuze die niet gewijzigd kan worden. De gehanteerde meetperiode is een zodanig essentieel onderdeel van de aanvraag om subsidieverlening, dat er in wezen sprake is van een nieuwe (tweede) aanvraag op het moment dat wordt gevraagd de meetperiode aan te passen. Gelet op de regeling in NOW-3 is dat niet mogelijk.
6. De rechtbank stelt vast dat partijen enkel verdeeld zijn over de vraag of de aanvangsdatum van de meetperiode als bedoeld in artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b, van NOW-3, nadat op de aanvraag is beslist, nog gewijzigd kan worden.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat in deze situatie, waarin al is beslist op de
aanvraag, wijziging van de aanvangsdatum niet meer mogelijk is. Dat legt zij als volgt uit.
Uit de nota’s van toelichting bij de NOW-3 (Stcrt. 2020, 52209, Algemene toelichting onder sub 2.) en de vorige regelingen NOW-1 en -2 (Staatscourant 2020, 19874, p. 8-9), volgt dat deze regelingen noodmaatregelen zijn waarbij zeer snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moet worden verschaft over de aard en inhoud van de regeling en dat eenvoud en een goede controleerbaarheid hierbij centraal staan. Deze regelingen hebben daarom noodgedwongen een generiek karakter en bieden geen ruimte om een aanvraag achteraf te corrigeren. De regelgever heeft er in dit verband ook bewust voor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen in deze regelingen. Een aanvraag kan aldus slechts eenmaal worden ingediend, waarbij het aan de werkgever is om een keuze te maken voor de aanvangsdatum van de meetperiode. Een correctie van de aanvangsdatum van de meetperiode, nadat verweerder reeds op de aanvraag heeft beslist, leidt er in feite toe dat verweerder de aanvraag in zijn geheel opnieuw zal moeten beoordelen, zoals verweerder ook reeds heeft toegelicht. Die mogelijkheid bieden deze regelingen niet, zoals volgt uit artikel 8, derde lid van de NOW-1 en artikel 7, derde lid van de NOW-3.
8. In de Nota van toelichting bij de NOW-3 is aangegeven dat de werking van de regeling nauwlettend gemonitord wordt en bezien wordt of de gehanteerde voorwaarden voor subsidie zouden leiden tot het daarmee beoogde doel. Indien dat niet of in te beperkte mate het geval zou blijken, zou overwogen worden de regeling aan te passen, mits dat geen belemmering zou vormen voor de uitvoering. Tot nog toe zijn de NOW-1 en 2 samen vier keer gewijzigd vanwege het doorvoeren van dergelijke noodzakelijke en uitvoerbare aanpassingen. Deze monitoring blijft ook voor de NOW-3 gehandhaafd. Hierbij wordt opgemerkt dat de NOW een robuuste, eenvoudige regeling is, waardoor weinig maatwerk geleverd kan worden. Ten behoeve van NOW-3 wordt, net als voor de NOW-1 en 2, weer een afzonderlijke regeling vastgesteld ter bevordering van de eenduidigheid en transparantie. In deze toelichting wordt met name ingegaan op de elementen die ten opzichte van NOW-2 zijn toegevoegd of gewijzigd. Aan datgene wat ongewijzigd is gebleven, wordt in deze toelichting minder aandacht besteed, omdat deze onderwerpen in NOW-1 en 2 reeds uitgebreid zijn toegelicht.
9. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de omstandigheid, dat eiseres haar fout na het primaire besluit onverwijld heeft gemeld, de situatie niet anders maakt. De werkgever draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de bij de aanvraag ingediende informatie, zo blijkt ook uit de toelichting. In dit licht is de door eiseres aangevoerde grond, dat de gekozen aanvangsdatum een (kennelijke) vergissing was, niet relevant meer. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de aanvraagprocedure van de aanvrager vraagt het ingevulde formulier te downloaden en af te drukken, te ondertekenen, te uploaden en te verzenden. Daarmee had eiseres meerdere momenten om haar aanvraag te controleren op juistheid en volledigheid.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres stelt verder dat de weigering om de aanvangsperiode aan te passen zeer algemeen en abstract van aard is. Verweerder wijst uitsluitend op het karakter van de NOW als noodmaatregel, maar houdt op geen enkele wijze rekening met de bijzondere situatie van het autobedrijf van eiseres. Dit is niet in overeenstemming met de menselijke maat die bij behandeling van burgers moet worden betracht. Eiseres wijst er ondersteuning op de aanhef in een brief aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aan de Nederlandse gemeenten van 21 oktober 2019 (kenmerk 2019-0000516981). Die aanhef luidt:
“Vergissen is menselijk. Daarom is het belangrijk dat burgers door hen gemaakte fouten in hun contact met de overheid makkelijk kunnen (laten) herstellen. Het kabinet vindt dit - net als de Tweede Kamer - heel belangrijk, omdat de consequenties van fouten groot kunnen zijn.”
Volgens eiseres had verweerder hier rekening mee moeten houden. Op de zitting heeft eiseres verklaard dat zij in feite een beroep doet op exceptieve toetsing.
11. De rechtbank neemt daarvoor het volgende in aanmerking. Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, zoals hier de NOW-3, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer, waarbij de toetsing wordt verricht op de wijze als door de Raad is uiteengezet in zijn uitspraak van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016). Zoals in die uitspraak is overwogen, kan de enkele strijd met formele beginselen als het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 van de Awb) en het motiveringsbeginsel niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Als de bestuursrechter als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift niet kan beoordelen of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of het evenredigheidsbeginsel, kan hij het voorschrift wel buiten toepassing laten en een daarop berustend besluit vernietigen. 12. De rechtbank vindt, op grond van hetgeen uit de Nota’s van toelichting blijkt en de motivering van verweerder, dat voldoende is toegelicht dat een werkwijze met meer maatwerk zou leiden tot een groot aantal herbeoordelingen en dat daarvoor onvoldoende capaciteit is waardoor de doelstelling van de regeling in gevaar komt. Het belang van eiseres, dat zij achteraf, door wijziging van de eerder aangevraagde periode, in een aanzienlijk gunstiger positie zou kunnen komen te verkeren, weegt hier -gelet op de aard van de regeling- niet tegen op. Toepassing van artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b, van de NOW-3 levert daarom in dit geval geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. Evenmin is toepassing van deze bepaling in strijd met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank vindt hiervoor steun in een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
De brief waar eiseres op wijst geeft geen aanleiding om anders te beslissen, omdat dat het een algemene brief is die geen middelen creëert die er eerst nog niet waren. In die brief worden gemeenten aangespoord gemaakte fouten vaker te herstellen, maar het zegt niets over specifieke wettelijke regelingen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om artikel 7, vierde lid, aanhef en onder b van de NOW-3 in dit geval buiten toepassing te laten en de aanvangsperiode, nadat op de eerdere aanvraag is beslist, te wijzigen.
De beroepsgrond slaagt niet.