ECLI:NL:RBROT:2021:4820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/3966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) - aanpassing meetperiode - generiek karakter van NOW biedt geen ruimte voor correctie aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het UWV. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV, waarin werd vastgesteld dat zij een tegemoetkoming van € 67.198,- zou ontvangen op basis van de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-1) voor de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020. Eiseres stelde dat zij abusievelijk 1 mei 2020 als ingangsdatum had opgegeven in plaats van 1 april 2020. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat de NOW-1 geen mogelijkheid biedt om aanvragen achteraf te corrigeren. Tijdens de zitting op 28 april 2021 heeft eiseres haar standpunt herhaald, maar de rechtbank oordeelde dat de NOW-1 een generiek karakter heeft en dat de aanvangsdatum van de meetperiode niet kan worden gewijzigd na indiening van de aanvraag. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de ingediende informatie bij de werkgever ligt en dat er geen ruimte is voor correcties na de beslissing van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/3966

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.P. Spuijbroek,
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister).

De besluiten waartegen eiseres bezwaar en beroep heeft ingesteld zijn genomen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) namens de minister. Waar hierna over verweerder wordt gesproken wordt ook het UWV bedoeld.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres op grond van de eerste Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) een tegemoetkoming krijgt van € 67.198,- vanwege verwacht omzetverlies over de periode van 1 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 en dat hiervan een bedrag van € 53.757,- als voorschot wordt betaald.
Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2021. Eiseres heeft zich laten door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.F.C.A.M. Weterings.

Overwegingen

1. Namens eiseres is op 14 april 2020 een aanvraag ingediend om verlening van een tegemoetkoming als bedoeld in de NOW-1, vanwege verwacht omzetverlies per 1 mei 2020.
2. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat zij op het aanvraagformulier abusievelijk 1 mei 2020 als ingangsdatum heeft ingevuld, in plaats van 1 april 2020.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij geen mogelijkheid heeft om de periode van verwacht omzetverlies door te schuiven naar de periode vanaf 1 april 2020, omdat de NOW-1 geen mogelijkheid biedt om aanvragen te laten aanvullen of te wijzigen. Verweerder heeft erop gewezen dat de NOW-1 zo is opgesteld dat het hem in staat stelt grote aantallen aanvragen snel te kunnen behandelen. Een wijziging in de aanvraag vergt een extra beoordeling, waarbij ook dient te worden getoetst op misbruik van de regeling. In feite is dan sprake van een tweede aanvraag, terwijl die mogelijkheid niet bestaat, aldus verweerder.
4. Eiseres heeft in beroep herhaald dat zij, mede vanwege tijdsdruk bij het invullen van het aanvraagformulier, abusievelijk 1 mei 2020 als ingangsdatum voor verwacht omzetverlies heeft opgegeven. Onder verwijzing naar correspondentie met haar accountant heeft eiseres erop gewezen dat het de bedoeling was om de tegemoetkoming per 1 april 2020 aan te vragen. Van misbruik is geen sprake. Volgens eiseres brengt het generieke karakter van de NOW-1 niet met zich dat een onjuiste ingangsdatum op het aanvraagformulier, die ook onverwijld is gemeld, niet hersteld zou kunnen worden. Volgens eiseres zijn er ook andere zaken waarin verweerder wijzigingen heeft geaccepteerd, bijvoorbeeld als het gaat om de hoogte van het verwachte omzetverlies.
5. Bij de beoordeling van het beroep acht de rechtbank de volgende bepalingen van belang.
5.1.
Op grond van artikel 4 van de NOW-1 kan de minister aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
5.2.
Op grond van artikel 8, derde lid, van de NOW-1 kan de werkgever eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag indienen.
Uit het vierde lid, onderdeel c, volgt dat in de subsidieaanvraag in ieder geval vermeld wordt in welke aaneengesloten periode van drie kalendermaanden binnen de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 de werkgever een omzetdaling verwacht.
6. De rechtbank stelt vast dat partijen enkel verdeeld zijn over de vraag of de aanvangsdatum van de meetperiode als bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, van de NOW-1 nog gewijzigd kan worden.
6.1.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Uit de toelichting (Staatscourant 2020, 19874) volgt dat de NOW-1 een noodmaatregel is waarbij zeer snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en inhoud van de regeling en dat eenvoud en een goede controleerbaarheid hierbij centraal staan. De NOW-1 heeft daarom noodgedwongen een generiek karakter en biedt geen ruimte om een aanvraag achteraf te corrigeren. De regelgever heeft er in dit verband ook bewust voor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen in de NOW-1. Een aanvraag kan aldus slechts eenmaal worden ingediend, waarbij het aan de werkgever is om een keuze te maken voor de aanvangsdatum van de meetperiode. Een correctie van de aanvangsdatum van de meetperiode, nadat verweerder reeds op de aanvraag heeft beslist, leidt er in feite toe dat verweerder de aanvraag in zijn geheel opnieuw zal moeten beoordelen, zoals verweerder ook reeds heeft toegelicht. Die mogelijkheid biedt de NOW-1 niet, zoals volgt uit artikel 8, derde lid. Dat eiseres haar fout na het primaire besluit onverwijld heeft gemeld, maakt dat niet anders. De werkgever draagt zelf de verantwoordelijkheid voor de bij de aanvraag ingediende informatie, zo blijkt ook uit de toelichting. Dat de accountant van eiseres bij de aanvraag een onjuiste aanvangsdatum voor de meetperiode heeft ingediend, komt aldus voor rekening van eiseres. De gemachtigde van eiseres, werkzaam bij het accountantskantoor dat namens eiseres de aanvraag heeft ingediend, heeft overigens desgevraagd ter zitting ook toegelicht dat zij ermee bekend was dat een eenmaal ingediende aanvraag niet meer kan worden gewijzigd. De rechtbank gaat verder voorbij aan het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, omdat dat niet nader is onderbouwd. Eiseres heeft geen concrete zaak of zaken genoemd waarin de aanvraag in bezwaar nog wel kon worden gewijzigd.
6.2.
De rechtbank ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd dan ook geen aanleiding te oordelen dat verweerder in de besluitvorming onjuiste toepassing heeft gegeven aan de onderhavige regeling.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2021.
De griffier is buiten staat De voorzitter is verhinderd te tekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.