ECLI:NL:RBMNE:2021:6053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/1826
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaald salaris na strafontslag van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres was op 18 juli 2019 met onmiddellijke ingang strafontslag opgelegd, waarna haar salaris werd stopgezet. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg om een voorlopige voorziening, die werd toegewezen. Haar salaris werd met terugwerkende kracht hervat tot 18 juli 2019. Echter, bij besluit van 10 januari 2020 verklaarde de korpschef het bezwaar ongegrond. Eiseres ging in beroep, maar dit beroep werd ongegrond verklaard door de rechtbank op 30 juni 2020. Vervolgens vorderde de korpschef op 26 maart 2020 een bedrag van € 10.568,77 terug van eiseres, omdat dit salaris onverschuldigd was betaald. Eiseres maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar dit werd door de korpschef ongegrond verklaard in een besluit van 2 maart 2021. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van het salaris rechtmatig was, omdat eiseres per 18 juli 2019 was ontslagen en het salaris dat na deze datum was betaald, onverschuldigd was. De rechtbank stelde vast dat eiseres de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet had betwist en dat de argumenten over het ontslag niet in deze procedure konden worden beoordeeld. De rechtbank verwierp ook de beroepsgronden van eiseres met betrekking tot schending van het motiveringsbeginsel, het fair play-beginsel, het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1826

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J. van Broekhoven),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. van Soest).

Inleiding en procesverloop

1.1.
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft verweerder eiseres met onmiddellijke ingang strafontslag opgelegd. Per dezelfde datum heeft verweerder de betaling van het salaris aan eiseres stopgezet.
1.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 juli 2019 en heeft een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure. Bij uitspraak van 23 september 2019 [1] heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen en de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van 18 juli 2019 is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft vervolgens de salarisbetaling aan eiseres hervat met terugwerkende kracht tot 18 juli 2019.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 juli 2019 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
Bij besluit van 26 maart 2020, zijnde de salarisstrook over de maand maart 2020 (het primaire besluit), heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 10.568,77 (netto) teruggevorderd. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij uitspraak van 30 juni 2020 [2] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 10 januari 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
1.6.
Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het salaris, dat aan eiseres is betaald over de periode vanaf 18 juli 2019, onverschuldigd aan haar is betaald en dat verweerder bevoegd is om dit van eiseres terug te vorderen.
1.7.
Bij uitspraak van 30 april 2021 [3] heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 juni 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens bij de CRvB een verzoek ingediend om herziening van de uitspraak van 30 april 2021. In die procedure is nog geen uitspraak gedaan.
1.8.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021, via een skypeverbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. A.M.G. Kho.

Overwegingen

Standpunt van eiseres

2. Eiseres is het - kort gezegd - niet eens met haar ontslag, de gang van zaken daaromtrent en de bejegening die haar ten deel is gevallen. Zij meent dat zij geen eerlijke procedure heeft gekregen. Om die reden kan zij zich niet vinden in het bestreden besluit. Ook de gang van zaken omtrent de terugvordering en de gevolgen die dit voor haar heeft, zijn redenen voor haar om in beroep te gaan. Op de beroepsgronden die zij daartegen heeft aangevoerd, zal de rechtbank hierna ingaan.

Oordeel van de rechtbank

3. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
4. Volgens vaste rechtspraak is een bestuursorgaan op grond van het algemeen rechtsbeginsel, dat wat onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd om tot terugvordering van het teveel betaalde salaris over te gaan, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. [4]
5. Verweerder heeft het salaris over de periode van 18 juli 2019 tot en met 26 februari 2020 [5] aan eiseres betaald om uitvoering te geven aan de getroffen voorlopige voorziening van 23 september 2019. Een voorlopige voorziening betreft een voorlopig oordeel. Eiseres heeft er daarom niet op mogen vertrouwen dat zij, als het ontslag uiteindelijk in stand zou blijven, recht zou hebben op het salaris dat zij nadien heeft ontvangen. Bij besluit van 10 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het ontslagbesluit van 18 juli 2019 ongegrond verklaard. Het ontslag is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van de CRvB van 30 april 2021. Dat eiseres een verzoek om herziening van deze uitspraak heeft ingediend, doet daaraan niet af. De rechtbank moet in deze procedure het ontslag van eiseres als vaststaand gegeven beschouwen. Dit betekent dat verweerder het salaris over de periode vanaf 18 juli 2019 tot en met 26 februari 2020 onverschuldigd aan eiseres heeft betaald omdat eiseres per 18 juli 2019 was ontslagen. Verweerder was dus in beginsel bevoegd om dit van eiseres terug te vorderen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres de berekening of de hoogte van het door verweerder teruggevorderde bedrag als zodanig niet heeft betwist. De argumenten die eiseres heeft aangevoerd over het ontslag en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek kunnen in deze procedure niet worden beoordeeld. Deze procedure gaat uitsluitend over de vraag of verweerder het salaris dat na het ontslag is betaald mocht terugvorderen. Nu de rechtbank, als gezegd, het ontslag als vaststaand gegeven moet beschouwen, zal de rechtbank niet ingaan op de argumenten van eiseres die verband houden met dat ontslag, het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en de procedures die daarover zijn gevoerd en nog worden gevoerd.
Rechtstreeks beroep
7. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft ingestemd met haar verzoek om op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de bezwaarprocedure over te slaan en rechtstreeks beroep in te stellen tegen het ontslagbesluit van 18 juli 2019. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht het standpunt ingenomen dat de terugvordering van het salaris het directe gevolg is van het vervallen van de voorlopige voorziening van 23 september 2019. Het al dan niet overslaan van de bezwaarprocedure, staat daar los van.
Motiveringsbeginsel
8. Over de beroepsgrond van eiseres dat het motiveringsbeginsel is geschonden, omdat het primaire besluit niet gemotiveerd is, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht aangevoerd dat het inherent is aan een salarisstrook dat deze niet nader gemotiveerd is. In het bestreden besluit heeft verweerder echter voldoende gemotiveerd dat het salaris dat na het ontslag is betaald, wordt teruggevorderd omdat dit onverschuldigd aan eiseres is betaald. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Fair play-beginsel en recht op een eerlijk proces
9. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het fair play-beginsel en dat zij geen eerlijk proces heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat de argumenten die eiseres aan deze beroepsgrond ten grondslag heeft gelegd betrekking hebben op de gang van zaken rondom het ontslag, het daaraan ten grondslag liggende onderzoek en de procedures die daarover zijn gevoerd. Zoals de rechtbank al heeft overwogen onder 6, kunnen deze argumenten in de onderhavige procedure niet beoordeeld worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
10. Eiseres heeft vervolgens een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van het bestreden besluit voor haar onevenredig zwaar zijn in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen. De enkele stelling van eiseres dat zij opzettelijk financieel wordt benadeeld door verweerder, is daarvoor onvoldoende. Ook de aanwezigheid van schulden is op zichzelf onvoldoende om een schending van het evenredigheidsbeginsel aan te nemen. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld onder 5, mocht eiseres er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij het salaris dat na het ontslag is betaald niet terug hoefde te betalen bij het in stand blijven van het ontslag.
Gelijkheidsbeginsel
11. Eiseres heeft tot slot ter zitting aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden omdat oud-collega [A] , in tegenstelling tot eiseres, wel is doorbetaald terwijl hij plichtsverzuim had gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Verweerder heeft namelijk ter zitting toegelicht dat het plichtsverzuim van [A] , en ook van [B] , op een later moment aan het licht is gekomen en dat dit ook bij hen tot ontslag heeft geleid. Dat dit op een later tijdstip heeft plaatsgevonden, maakt niet dat het ontslag van eiseres op een later tijdstip had moeten plaatsvinden dan nu het geval is en dat zij langer doorbetaald had moeten worden.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3501.
5.Zie verweerschrift van 30 juni 2021, bladzijde 2, punt 5.