ECLI:NL:RBMNE:2021:5768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
21/1187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking van toestemming voor nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, werkzaam als trajectbegeleider bij de Politieacademie, en de korpschef van politie. Eiser had lange tijd met toestemming nevenwerkzaamheden verricht als tolk/vertaler, maar kreeg te horen dat hij deze werkzaamheden binnen de politieorganisatie moest afbouwen. Dit besluit, dat een overgangsperiode van zes maanden inhield, werd door verweerder genomen op basis van de Notitie nevenwerkzaamheden 2014, waarin is vastgelegd dat eigen medewerkers geen nevenwerkzaamheden binnen de politieorganisatie mogen verrichten, met uitzondering van vrijwilligers. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was. De rechtbank overwoog dat verweerder zorgvuldig had gehandeld en dat de intrekking van de toestemming voor nevenwerkzaamheden gerechtvaardigd was, gezien de risico's van belangenverstrengeling en de noodzaak om de integriteit van de politie te waarborgen. Eiser voerde aan dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden en dat de intrekking in strijd was met het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de organisatie en de financiële impact voor eiser voldoende waren meegewogen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de toestemming rechtens toelaatbaar was en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien eiser niet had aangetoond dat andere collega’s in vergelijkbare situaties anders werden behandeld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. de Booij),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wegen).

Procesverloop

Met het besluit van 3 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser binnen zes maanden zijn tolk/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie moet afbouwen en dat deze werkzaamheden na verloop van deze periode niet langer zijn toegestaan binnen de politieorganisatie.
Met het besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op 1986 in dienst getreden bij verweerder. Zijn huidige functie is trajectbegeleider voor studenten van de Politieacademie. Hij heeft lange tijd met toestemming van verweerder nevenwerkzaamheden verricht als tolk/vertaler. Hiervoor heeft eiser destijds toestemming gekregen met besluiten die dateren uit 1992 en 2014.
Per 1 januari 2015 is de Notitie nevenwerkzaamheden 2014 (hierna: de Notitie) in de plaats getreden van de regelingen van de voormalig regiokorpsen aangaande nevenwerkzaamheden. Uitgangspunt van de Notitie is dat het korps eigen medewerkers geen nevenwerkzaamheden laat verrichten binnen de politieorganisatie. Een uitzondering geldt voor de volontair en vrijwillige politieambtenaar.
2. In het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een overgangsperiode van zes maanden toegekend vanwege de lange periode tussen de inwerkingtreding van de Notitie en de daadwerkelijke uitvoering.
3. Voorafgaand aan de onderhavige procedure is aan eiser een schriftelijke berisping opgelegd, die inmiddels in rechte vaststaat. Ook is eiser een civiele procedure begonnen tegen de beslissing van verweerder hem te schrappen uit de tolkendatabase. [1]
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
4. Eiser is het niet eens met het intrekken van de toestemming om binnen de politieorganisatie, naast zijn hoofdfunctie, tolk/vertaalwerkzaamheden te verrichten. Hij voert formele beroepsgronden aan, die betrekking hebben op de procedure (voorbereiding, hoorzitting, bevoegdheid en delegatie). De meest verstrekkende beroepsgrond is het gestelde gebrek in de delegatie. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat in artikel 8, derde lid, van de Ambtenarenwet (Aw) is opgenomen dat ‘bij’ algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels kunnen worden gesteld. Nadere regels moeten dus in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) staan en kunnen niet op grond van delegatie worden opgenomen in de Notitie, die niet de status van AMvB heeft.
5. Verder voert eiser aan dat geen kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden terwijl eiser financieel ernstig wordt benadeeld. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met eisers staat van dienst terwijl hij al 31 jaar een gewaardeerd tolk/vertaler is en nooit aan zijn integriteit en onpartijdigheid is getwijfeld. Dit terwijl er op grond van artikel 8 van de Aw en de Notitie een relatie moet zijn tussen de persoonlijke functievervulling en de regels die worden gesteld aan de toestemming voor nevenwerkzaamheden. Een ambtenaar kan aanspraak maken op toestemming, tenzij de goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst in het geding zijn. Beide zijn niet in het geding. De enkele stelling dat er een eventuele toekomstige mogelijkheid van belangenverstrengeling is, zonder concrete aanknopingspunten hiervoor, is onvoldoende om een absoluut verbod op de nevenwerkzaamheden in te stellen. Ook stelt eiser dat intrekking van de toestemming, zonder individuele belangenafweging, in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft in 1992 en voor het laatst in 2014 toestemming gekregen voor de nevenwerkzaamheden en verweerder mag daar na zoveel jaar niet plotseling van teruggekomen. Er is immers sprake van verkregen rechten. Ook is de overgangstermijn van zes maanden te kort. Eiser verwijst in dat verband naar jurisprudentie, waarbij een overgangstermijn van bijna twee jaar is vastgesteld. [2] Eiser voert ook aan dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Er zijn namelijk collega tolk/vertalers die nog steeds werkzaam zijn voor de politie en er wordt een uitzondering gemaakt voor voluntair en vrijwillige politieambtenaren.
6. Tot slot voert eiser aan dat de plaatsing op de lijst voor tolken en vertalers kan worden gezien als een licentie omdat hiermee civielrechtelijke opdrachten verworven kunnen worden binnen politie en justitie. Om deze reden is van belang dat niet is voldaan aan de voorwaarden om een duurovereenkomst op te zeggen. Er is namelijk geen sprake van een zwaarwegend belang, opzegtermijn of schadevergoeding. [3]
Standpunt van verweerder (in essentie weergegeven)
7. Verweerder stelt dat hij zorgvuldig en op goede gronden de toestemming om als tolk/vertaler nevenwerkzaamheden binnen de eigen organisatie te verrichten, heeft ingetrokken. Deze intrekking heeft betrekking op alle collega’s die binnen de eigen organisatie nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler verrichten en houdt nadrukkelijk geen verband met het schrappen van eiser uit de tolkendatabase vanwege plichtsverzuim (zie hiervoor onder 3).
8. Inhoudelijk voert verweerder aan, dat het de ambtenaar op grond van artikel 8 van de Aw verboden is nevenwerkzaamheden te verrichten, waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet in redelijkheid is verzekerd. Op grond van artikel 55a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) kan het bevoegd gezag hier nadere regels over stellen. In het verleden bleek dat door de 26 regiokorpsen verschillend met deze bevoegdheid werd omgegaan. In het kader van de vorming van de nationale politie is in 2014 de Notitie opgesteld. Verweerder meent dat het verrichten van nevenwerkzaamheden binnen de eigen organisatie op drie gebieden tot problemen kan leiden: risico op ontoelaatbare belangenverstrengeling, botsing van belangen en schade aan het aanzien van het (politie)ambt. Als eiser geen functie had bij verweerder, dan waren deze risico’s er niet. Verweerder heeft een afbouwperiode van een half jaar gehanteerd om eiser tijd te gunnen andere (externe) opdrachten te verkrijgen. Op deze manier heeft verweerder dus wel degelijk rekening gehouden met de financiële impact voor eiser. Verder is het zo dat in de Notitie staat dat eerder verleende toestemmingen in beginsel van kracht blijven. Met de woorden ‘in beginsel’ wordt aangeduid dat de toestemming voor nevenwerkzaamheden niet absoluut is en dus wel kan worden herzien. Dat een bepaalde toestemming al jaren eerder is verleend betekent niet dat hier nooit op teruggekomen mag worden. [4] Om deze reden is er geen strijd met het vertrouwensbeginsel. Daarnaast voert verweerder aan dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen, omdat naar zijn weten geen collega’s van eiser in dienst van de politie nog als tolk/vertaler werkzaam zijn en eiser geen namen wil noemen. Daarbij verricht het onbezoldigd personeel enkel ondersteunende werkzaamheden en zijn zij dus niet met eiser te vergelijken.
9. Verweerder benadrukt dat het gaat om freelancewerkzaamheden die naar hun aard onzeker zijn en buiten de ambtelijke aanstelling vallen. [5] Er is daarbij geen sprake van een civielrechtelijke overeenkomst.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank stelt vast dat ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder mocht besluiten dat het eiser - na een overgangsperiode van zes maanden - niet langer is toegestaan om werkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie uit te voeren.
11. Zoals ook ter zitting door de rechtbank is benadrukt, ligt in deze procedure de berisping, het doorhalen uit de tolkendatabase en de beroepsgrond van eiser zoals hiervoor weergegeven onder 6 niet ter beoordeling voor. [6]
Onzorgvuldige voorbereiding van het besluit

Delegatie

12. De meest verstrekkende beroepsgrond van eiser is dat sprake is van verboden (sub)delegatie. De rechtbank overweegt dat de Notitie is gebaseerd op artikel 55a van het Barp en op artikel 14a van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie (Brvp). [7]
Het Barp berust op artikel 47, eerste en vierde lid en artikel 81, eerste lid, van de Politiewet 2012 (Polw 2012). Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder j van de Polw 2012 worden
bij of krachtensalgemene maatregel van bestuur voor de politie voorschriften vastgesteld betreffende overige rechten en verplichtingen. In artikel 47, vierde lid, van de Polw 2012 is opgenomen dat paragrafen 2, 3 en 4 van de Aw, met uitzondering van artikel 6, tweede lid, van overeenkomstige toepassing zijn op de politie. Artikel 8 van de Aw is hiermee ook van overeenkomstige toepassing verklaard.
In artikel 55a van het Barp is bepaald dat het bevoegd gezag nadere regels kan stellen omtrent het verbod als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Aw. Verweerder was dan ook bevoegd om nadere regels te stellen en heeft van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken om nadere regels in de Notitie vast te leggen.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond niet slaagt.

Motiveringsbeginsel

13. De rechtbank overweegt dat de leidinggevende van eiser aan hem op 20 augustus 2020 het primaire besluit persoonlijk heeft uitgereikt en daarbij een mondelinge uitleg heeft gegeven. Zowel in het primaire besluit als het bestreden besluit is verduidelijkt dat de toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden in zoverre wordt ingetrokken dat dit niet meer is toegestaan binnen de organisatie van verweerder, maar wel daarbuiten. Daarbij is in het bestreden besluit omschreven wat de achtergrond is van deze intrekking. Zo schrijft verweerder onder meer dat het risico bestaat op (de schijn van) ontoelaatbare belangenverstrengeling. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat een motivering van het bestreden besluit zou missen.

Hoorzitting

14. Eiser is in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan een hoorzitting in de bezwaarprocedure, maar heeft hier met de e-mail van 3 december 2020 zelf van afgezien. Om deze reden slaagt de beroepsgrond, dat eiser niet in staat zou zijn gesteld een toelichting te geven, niet.
Materiële aspecten

Belangenafweging

15. Uit artikel 8, eerste lid, onder a, van de Aw volgt dat het verboden is nevenwerkzaamheden te verrichten, waardoor de goede vervulling van de functie of de goede functionering van de openbare dienst voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid verzekerd zou zijn. De intrekking van de toestemming om nevenwerkzaamheden als tolk-/vertaler te mogen verrichten binnen de politieorganisatie is in feite het terugkomen van een eerdere toezegging. Dit is rechtens toelaatbaar als een afweging van alle betrokken belangen daartoe noopt, bijvoorbeeld omdat een dwingend organisatiebelang aan inwilliging van de toezegging in de weg staat. [8] Ook is het zo dat het bestuur de bevoegdheid heeft voorwaarden om nevenwerkzaamheden te mogen verrichten tussentijds te wijzigen, van belang is dat een afbouwregeling is getroffen. [9]
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de nevenwerkzaamheden als tolk/vertaler binnen de politieorganisatie op voorhand de schijn van belangenverstrengeling kunnen veroorzaken. Indien bijvoorbeeld een verdachte in een vreemde taal wordt gehoord door een politieambtenaar, dan moet de verdachte er vanuit kunnen gaan dat de tolk onpartijdig en onbevooroordeeld het gesprek vertaalt. Een verdachte die achteraf hoort dat de tolk ook bij de politie werkzaam is, kan daaruit de (onterechte) conclusie trekken dat de tolk bij zijn verhoor niet onafhankelijk is geweest. Dit kan leiden tot (imago)schade van de politie. Ook is het belangrijk dat de politie bij tolk- en vertaalwerkzaamheden zonder vooringenomenheid kiest uit de beschikbare tolken, dit vanwege de regels voor openbare aanbestedingen. Of een tolk werkzaam is bij de politie mag niet relevant zijn en de schijn dat dit eventueel relevant is moet ook niet worden gewekt. De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee een heldere motivering heeft gegeven over de achtergrond van de intrekking van de toestemming om tolk- en vertaalwerkzaamheden als nevenwerkzaamheden te verrichten.
17. Uit het voorgaande blijkt dat in de belangenafweging het organisatiebelang is betrokken. Ook zijn eisers belangen betrokken. Verweerder heeft immers een overgangstermijn van zes maanden aangehouden om eiser en collega’s te laten wennen aan de situatie en de kans te geven het financieel nadeel op te vangen door extern opdrachten te werven. Dit terwijl eiser uit hoofde van zijn ambtelijke rechtspositie niet zonder meer aanspraak kan maken op een afbouwregeling voor zijn freelance werkzaamheden als tolk. [10]

Gelijkheidsbeginsel

18. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is van belang dat sprake is van gelijke gevallen. Eiser heeft zijn stelling dat collega’s - die net als hij een ambtelijke aanstelling hebben - nog wel tolk en vertaalwerkzaamheden mogen verrichten niet nader onderbouwd. Eiser heeft geweigerd om verweerder te informeren welke collega’s deze werkzaamheden nog wel mogen verrichten. Als gevolg van deze handelwijze heeft verweerder niet kunnen beoordelen of in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Voor de volontairs en vrijwillige politieambtenaren geldt dat zij enkel ondersteunende werkzaamheden verrichten. Dit betekent dat de werkzaamheden van vrijwilligers wezenlijk verschillen van die van eiser zodat geen sprake is van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
19. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
20. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De rechtbank Den Haag heeft de vordering van eiser, om de doorhaling uit de tolkendatabase ongedaan te maken, bij vonnis van 25 mei 2021 afgewezen (ECLI:NL:RBDHA:2021:5960). In de daarna begonnen civiele bodemprocedure is nog geen vonnis gewezen.
2.Eiser wijst op een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 april 2020, ECLI:NL:GHDH:2020:872.
3.Eiser wijst op een uitspraak van de Hoge Raad van 7 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1270.
4.Verweerder wijst op een uitspraak van de Raad van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1076, waarin de Raad volgens hem heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan bevoegd is nadere voorwaarden aan nevenwerkzaamheden te verbinden.
5.Verweerder wijst op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6799, waaruit volgens hem blijkt dat het verrichten van nevenwerkzaamheden losstaat van de eigen aanstelling en geen vast bestanddeel van de bezoldiging vormt.
6.Blijkens de uitspraak van 26 augustus 2020 van deze rechtbank (ECLI:NL:RBMNE:2020:3468) heeft verweerder met de beslissing van 19 mei 2020 bepaald dat eisers gegevens uit de tolkendatabase worden verwijderd. Deze beslissing ligt in deze procedure niet voor.
7.Zie pagina 4 van de Notitie.
8.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 19 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1169 r.o. 4.4
9.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1076
10.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 juni 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6799 r.o. 4.3