In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ambtenaar werkzaam bij de korpschef van politie, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 mei 2020, waarin werd medegedeeld dat zijn gegevens uit de tolkendatabase zouden worden verwijderd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij financieel afhankelijk is van zijn nevenwerkzaamheden als tolk en dat hij door de verwijdering uit de database aanzienlijke imagoschade lijdt.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang. Ondanks zijn bewering dat zijn omzet met 95% is gedaald, heeft hij geen financiële stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het niet aan hem is om verzoeker te verzoeken om deze stukken over te leggen, maar dat verzoeker dit zelf had moeten doen. Bovendien is het niet evident dat het primaire besluit onrechtmatig is, aangezien verzoeker ook een aanstelling heeft bij de korpschef, waaruit hij inkomen genereert.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is en dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier K.S. Smits en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.