ECLI:NL:RBMNE:2020:3468

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2675
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verwijdering uit tolkendatabase van ambtenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een ambtenaar werkzaam bij de korpschef van politie, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 19 mei 2020, waarin werd medegedeeld dat zijn gegevens uit de tolkendatabase zouden worden verwijderd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij financieel afhankelijk is van zijn nevenwerkzaamheden als tolk en dat hij door de verwijdering uit de database aanzienlijke imagoschade lijdt.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een spoedeisend belang. Ondanks zijn bewering dat zijn omzet met 95% is gedaald, heeft hij geen financiële stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn claims. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het niet aan hem is om verzoeker te verzoeken om deze stukken over te leggen, maar dat verzoeker dit zelf had moeten doen. Bovendien is het niet evident dat het primaire besluit onrechtmatig is, aangezien verzoeker ook een aanstelling heeft bij de korpschef, waaruit hij inkomen genereert.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is en dat het primaire besluit niet evident onrechtmatig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier K.S. Smits en is openbaar uitgesproken, hoewel niet in een openbare zitting vanwege de coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2675

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: S.A.J.T. Hoogendoorn),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser laten weten dat zijn gegevens uit de tolkendatabase zullen worden verwijderd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Eiser is werkzaam bij verweerder en in het kader van nevenwerkzaamheden werkt hij ook bij verweerder als tolk. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoeker erom te doen is dat hij weer zichtbaar in de tolkendatabase wordt opgenomen.
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
4. Verzoeker heeft in dat kader aangevoerd dat hij is verwijderd uit de tolkendatabase en dat hij, om de tolkwerkzaamheden te kunnen blijven verrichten, ontslag zal moeten nemen uit zijn reguliere functie. Verzoeker is immers voor een groot deel afhankelijk van de inkomsten die door de nevenwerkzaamheden gegenereerd worden. Verzoeker stelt dat de omzet met 95% is gedaald sinds hij de werkzaamheden niet meer mag verrichten. Verzoeker wenst de exacte cijfers uitsluitend met de voorzieningenrechter te delen in het kader van artikel 8:29 van de Awb en verzoekt de voorzieningenrechter hiertoe een verzoek te doen om stukken te overleggen. Verzoeker voert verder aan dat het voor hem onmogelijk is om aan te tonen wat zijn financiële schade is als hij niet in de database staat. Daarnaast zorgt het primaire besluit voor onherstelbare imagoschade, omdat het onzichtbaar maken een diffamerend effect heeft en andere collega’s nog wel zichtbaar zijn. Verzoeker is door collega’s al meerdere keren benaderd over waarom hij niet meer in het tolkenbestand staat. Dit roept sowieso al vragen op en in dit geval helemaal omdat verzoeker is verwijderd vanwege het disciplinair onderzoek dat al lang en breed afgerond had moeten zijn. Bovendien is het besluit pertinent onjuist, aldus verzoeker.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de griffier bij brief van 29 juli 2020 heeft verzocht om nadere onderbouwing van het spoedeisend belang, waarbij bovendien uitdrukkelijk is gevraagd om onderbouwing van de gestelde substantiële inkomstenterugval. Zoals door de griffier is aangegeven wordt bij een financiële kwestie alleen een voorlopige voorziening getroffen als anders een onomkeerbare situatie zou ontstaan. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is daar in het geval van verzoeker niet van gebleken. Verzoeker stelt 95% omzetverlies te leiden als gevolg van het primaire besluit, maar heeft dit, ondanks dat hij daartoe door de griffier in de gelegenheid is gesteld, niet onderbouwd met financiële stukken. Anders dan verzoeker stelt, is het niet aan de voorzieningenrechter om te vragen om stukken onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb over te leggen, maar had verzoeker, indien gewenst, dit zelf moeten doen naar aanleiding van de brief van 29 juli 2020. Hierin is immers door de griffier expliciet verzocht om de gestelde substantiële inkomstterugval te onderbouwen. Op dat verzoek had de voorzieningenrechter dan een beslissing kunnen nemen. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat de gegevens betreffende een verlies van omzet op zichzelf niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een spoedeisend belang voor verzoeker. Immers, het gaat om de financiële situatie van verzoeker zelf. In dat verband is van belang dat het hier gaat om nevenwerkzaamheden en dat verzoeker ook een aanstelling heeft bij verweerder, waaruit hij inkomen genereert. Verzoeker heeft ook geen stukken met betrekking tot dat inkomen overgelegd. Daarnaast heeft hij geen andere stukken overgelegd zoals bankrekeningafschriften of bewijzen van schulden, waaruit zijn financiële situatie blijkt. Gelet hierop is niet te beoordelen of sprake is van een onomkeerbare financiële situatie die noopt tot het toekennen van een voorlopige voorziening.
6. Wat betreft de onherstelbare imagoschade overweegt de voorzieningenrechter dat dit evenmin is onderbouwd. Het enkele feit dat collega’s vragen stellen bij de verwijdering uit de database maakt niet dat er (spoedeisend) belang is dat maakt dat een voorlopige voorziening moet worden toegekend. Ook valt niet in te zien dat de gestelde imagoschade wordt opgeheven of verminderd door het toekennen van de voorlopige voorziening. Immers, de verwijdering was er en heeft kennelijk geleid tot vragen. Dat wordt niet anders als de voorzieningenrechter thans een voorziening treft. Daarnaast stelt verzoeker terecht dat deze verwijdering verband houdt met het disciplinair onderzoek dat naar verzoeker heeft gelopen en wat heeft geleid tot een berisping [1] . Ook dat kan een door de voorzieningenrechter te treffen voorziening niet anders maken. Ook in dit argument ziet de voorzieningenrechter dus geen spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het primaire besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het primaire besluit geen stand zal kunnen houden.
8. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het primaire besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Opgelegd bij besluit van 15 mei 2020, bijlage 2