ECLI:NL:RBDHA:2021:5960

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
C/09/609653 KG ZA 21-296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot herziening registratie in de Tolkendatabase Politie na incident met vertaalwerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, werkzaam als inspecteur bij de Nationale Politie, en zijn werkgever, de Nationale Politie. De eiser vorderde dat de rechtbank de Nationale Politie zou veroordelen om de doorhaling van zijn registratie in de Tolkendatabase ongedaan te maken, onder de voorwaarde dat hij ontslag zou nemen. De achtergrond van de zaak betreft een incident in november 2019, waarbij de eiser een vertaalopdracht had uitbesteed aan een derde, zonder dit aan zijn werkgever te melden. Dit leidde tot een schorsing van zijn diensten als tolk en uiteindelijk tot de verwijdering van zijn gegevens uit de Tolkendatabase.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nationale Politie de beslissing om de registratie van de eiser te doorhalen, heeft gebaseerd op het incident en op een besluit van 3 augustus 2020, waarin werd bepaald dat de eiser geen nevenwerkzaamheden meer mocht verrichten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van de eiser niet toewijsbaar was, omdat niet voldoende aannemelijk was dat de bodemrechter de beslissing van de Nationale Politie zou vernietigen. De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn lange staat van dienst, de regels had overtreden door vertrouwelijke informatie uit te besteden aan een niet-geregistreerde derde.

De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de beslissing van de Nationale Politie onrechtmatig was en dat de vordering om de registratie te herstellen, niet kon worden toegewezen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/609653 / KG ZA 21-296
Vonnis in kort geding van 25 mei 2021
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.J. de Booij te Almere,
tegen:
DE NATIONALE POLITIEte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.T. Bolt te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door gedaagde overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de op 10 mei 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door eiser pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is sinds 1986 in dienst van gedaagde. Hij heeft de rang van inspecteur van politie. Hij vervult inmiddels al geruime tijd de functie van trajectbegeleider voor studenten van de Politieacademie. Eiser heeft daarnaast vanaf 1992 als zelfstandige voor gedaagde werkzaamheden verricht als beëdigd tolk en vertaler. Aan eiser is voor het eerst in 1992 en laatstelijk in 2014 toestemming verleend om tolk-/vertaalwerkzaamheden als nevenwerkzaamheid te verrichten binnen de politieorganisatie. Eiser is daartoe geregistreerd in de database van door gedaagde in te schakelen tolken (hierna: de Tolkendatabase).
2.2.
In november 2019 heeft er een incident plaatsgevonden (hierna ook: het incident), waarbij gedaagde aan eiser heeft verzocht om met spoed een document vanuit het Nederlands naar het Arabisch te vertalen. Eiser heeft dit document buiten medeweten van gedaagde laten vertalen door een derde, die niet geregistreerd was in de Tolkendatabase en evenmin in het Register Beëdigd Tolk en Vertalers (RBTV). Eiser heeft de vertaling vervolgens aan gedaagde toegestuurd zonder daarbij te vermelden dat de vertaling niet door hem, maar door een derde was opgesteld.
2.3.
De laptop waarop die derde het vertaalde document had opgeslagen is korte tijd daarna gestolen. De derde heeft hiervan melding gemaakt bij gedaagde en bij eiser.
2.4.
Bij brief van 17 december 2019 is door gedaagde aan eiser bericht dat, hangende het onderzoek naar het incident, is besloten dat de politie voorlopig geen gebruik meer mag maken van de diensten van eiser als tolk/vertaler en dat opdracht is gegeven om de gegevens van eiser in de Tolkendatabase voorlopig op “niet tonen” te zetten.
2.5.
De rapportage van het onderzoek is door gedaagde aan eiser beschikbaar gesteld.
2.6.
Bij brief van 19 mei 2020 is aan eiser meegedeeld dat het onderzoek naar de feiten en omstandigheden rond de diefstal van een laptop met vertrouwelijke politie-informatie en de rol van eiser daarbij is afgerond, de uitslag van het onderzoek geen aanleiding is om de politie weer van de diensten van eiser als tolk gebruik te laten maken en de gegevens van eiser uit de Tolkendatabase verwijderd zullen worden. Het bezwaar van eiser tegen die beslissing is op 10 november 2020 ongegrond verklaard. In het door eiser daartegen ingestelde beroep bij de Rechtbank Midden-Nederland heeft die rechtbank op 8 maart 2021 het beroep gegrond geacht, de beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar van eiser alsnog niet ontvankelijk verklaard, omdat de beslissing van gedaagde geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb en daartegen dus geen bezwaar mogelijk was.
2.7.
Bij brief van 3 augustus 2020 is eiser erop gewezen dat i) de Notitie nevenwerkzaamheden 2014 (hierna: de notitie) met ingang van 1 januari 2015 in de plaats is getreden van de regelingen van de voormalige regiokorpsen aangaande nevenwerkzaamheden, ii) een van de uitgangspunten van de notitie is dat
“het korps geen eigen medewerkers nevenwerkzaamheden (anders dan volontair en vrijwillige politieambtenaar) [laat] verrichten binnen de politieorganisatie. (…)”iii) medio 2019 door de landelijk dossierhouder Tolken en Vertalen is verzocht om waar nodig de verleende toestemmingen tot het verrichten van tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie als nevenwerkzaamheden aan te passen. In de brief staat vervolgens het besluit vermeld dat het niet langer aan eiser is toegestaan om tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren als nevenwerkzaamheden na ommekomst van zes maanden na bekendmaking van deze brief (zijnde een zogenoemde gewenningsperiode). Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is op 9 februari 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland. Die procedure loopt nog.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, na wijziging van zijn eis ter zitting, zakelijk weergegeven, gedaagde te veroordelen om binnen acht dagen na betekening van dit vonnis de doorhaling van de registratie in de Tolkendatabase Politie ongedaan te maken, onder de voorwaarde dat eiser ontslag neemt bij gedaagde, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en nakosten, op de wijze zoals in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Met de beslissing van 19 mei 2020 en het na sommatie niet herstellen van de registratie van eiser in de Tolkendatabase handelt gedaagde onrechtmatig jegens eiser. Gedaagde heeft het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel en evenredigheidsbeginsel geschonden. Eiser is meermaals niet gehoord voordat beslissingen zijn genomen. Er wordt door gedaagde verwezen naar gedragscodes die niet aan eiser zijn uitgereikt. Daarbij komt dat het incident geen ernstige schending hiervan oplevert, als er al sprake was van enige schending. Gedaagde heeft zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. Gedaagde heeft voorts onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder de enorme inkomstenderving waar de beslissing toe leidt.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Samenhang met de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland
4.1.
De voorzieningenrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Gedaagde heeft twee gronden voor de doorhaling van de registratie van eiser in de Tolkendatabase genoemd. Op de eerste plaats het incident, dat ten grondslag ligt aan de beslissing van 19 mei 2020. Daarnaast vormt ook het besluit van 3 augustus 2020, dat het niet langer is toegestaan om tolk-/vertaalwerkzaamheden binnen de politieorganisatie uit te voeren als nevenwerkzaamheden, een grondslag hiervoor. Dat besluit is aan de orde in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland als vermeld onder 2.6. Die procedure loopt nog en op de uitkomst daarvan kan in dit geding niet vooruitgelopen worden. Het is gelet hierop de vraag of de vordering van eiser in dit geding wel toewijsbaar is.
4.2.
Eiser stelt dat, als in dit geding wordt geoordeeld dat de verwijdering van zijn gegevens uit de Tolkendatabase niet had gemogen op basis van het incident, hij ontslag kan nemen bij gedaagde en dan weer tot de Tolkendatabase kan worden toegelaten. De uitkomst van de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland is volgens eiser dan niet relevant. Eiser heeft daarom de voorwaarde van het nemen van ontslag bij gedaagde toegevoegd aan zijn vordering om gedaagde te veroordelen de doorhaling van zijn registratie in de Tolkendatabase ongedaan te maken. Gedaagde heeft echter toegelicht dat, als eiser ontslag zou nemen en zich “als niet-medewerker van gedaagde” weer zou aanmelden voor de database, eerst een intake en screening moet plaatsvinden voordat eiser weer tot de Tolkendatabase kan worden toegelaten. Dat gebeurt volgens gedaagde altijd voordat tolken/vertalers werkzaamheden voor gedaagde mogen verrichten omdat de werkzaamheden vaak gevoelige en vertrouwelijke informatie in opsporingsonderzoeken betreffen. De uitkomst van die screening is nog niet bekend. Een toewijzing van het gevorderde is daar lastig mee te rijmen. Wat daar echter ook van zij, de vordering is ook vanwege de hierna vermelde redenen niet voor toewijzing vatbaar.
Inhoudelijke beoordeling
4.3.
In dit kort geding, waarin in spoedeisende gevallen een ordemaatregel kan worden getroffen, dient onder meer beoordeeld te worden hoe aannemelijk het is dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Indien die uitkomst niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid te voorspellen valt, dient terughoudendheid te worden betracht met het treffen van een voorziening, die daarop vooruit loopt. In dit geval leidt dit ertoe dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de bodemrechter zal oordelen dat de beslissing van gedaagde van 19 mei 2020 niet in stand kan blijven.
Schending evenredigheidsbeginsel?
4.4.
Eiser heeft, naar de voorzieningenrechter begrijpt in het kader van zijn beroep op schending van het evenredigheidsbeginsel, onder meer gewezen op i) zijn lange en goede staat van dienst en het feit dat er niets is aan te merken op de kwaliteit van zijn tolk- en vertaalwerkzaamheden, ii) de moeilijke situatie waarin hij zich bevond toen het vertaalverzoek hem bereikte – hij was op dat moment bij de begrafenis van zijn oom – en iii) de wijze waarop hij bij zijn handelen tijdens het incident het belang van gedaagde bij een betrouwbare vertaler voorop heeft gesteld. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij door het incident een wijze les heeft geleerd, dat hij had gewild dat het anders was verlopen en een volgende keer ook zeker anders zal handelen.
4.5.
Gedaagde heeft daartegenover uitvoerig toegelicht dat en waarom de beslissing desondanks evenredig en proportioneel is. Gedaagde heeft er daarbij op gewezen dat de betreffende vertaalopdracht plaatsvond in het kader van een grootschalig embargo onderzoek dat al meerdere jaren gaande was en waarin het ging om zeer vertrouwelijke en gevoelige informatie. Dat wist eiser volgens de onweersproken stelling van gedaagde ook. Het te vertalen document bevatte actuele, operationele politie-informatie die rechtstreeks verband hield met de opsporing van een persoon van wie de aanhouding van groot belang was. Het document werd om die reden in het onderzoek gerubriceerd als politie geheim. Eiser had de opdracht volgens gedaagde kunnen en moeten weigeren als hij niet in staat was om deze uit te voeren. Dan had gedaagde iemand anders kunnen zoeken. Eiser heeft echter de vertaling, zonder overleg met gedaagde, uitbesteed aan iemand die geen deel uitmaakt van de Tolkendatabase en niet door de politie is gescreend, het document zonder voorgeschreven voorafgaand overleg met gedaagde verzonden naar zijn privé e-mailadres en de door die derde opgestelde vertaling daarna naar gedaagde verzonden zonder van dit een en ander melding te maken. Ook als de Gedragscode Wet beëdigde tolken en vertalers en de Gedragscode voor Tolken bij de politie (hierna: de gedragscodes) niet aan eiser zouden zijn verstrekt, zoals eiser stelt, moet bij eiser zonder meer bekend worden verondersteld dat hij met zijn handelwijze de regels die voor hem golden in ernstige mate heeft overtreden. Er is dan ook sprake van onacceptabel gedrag en een zwaarwegende overtreding van de regels die de beslissing rechtvaardigt, aldus gedaagde.
4.6.
De voorzieningenrechter acht niet zodanig aannemelijk dat de bodemrechter op basis van de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden voorbij zal gaan aan dit gemotiveerde betoog van gedaagde dat met het treffen van een ordemaatregel op die beslissing vooruit kan worden gelopen. Daarbij acht de voorzieningenrechter, naast het feit dat het bij het incident om zeer vertrouwelijke en gevoelige informatie ging, ook zwaarwegend dat eiser pas openheid van zaken heeft gegeven nadat hij werd geconfronteerd met de diefstal van de laptop van degene die de vertaling heeft gemaakt, terwijl hij wist dat zijn handelwijze in strijd met de regels was. Ter zitting heeft eiser immers bevestigd dat hij, ook zonder dat hij de gedragscodes had ontvangen, wist dat hij de opdracht niet zomaar aan iemand anders mocht geven. Tegenover de verklaring die eiser heeft gegeven voor zijn handelwijze – hij was bang dat het misschien fout zou gaan en dacht dat deze zeer gewaardeerde collega de meest veilige en betrouwbare keuze was – heeft gedaagde er terecht op gewezen dat het niet de taak van eiser was om die keuze te maken, maar haar taak.
4.7.
Verder heeft gedaagde er naar voorshands oordeel ook terecht op gewezen dat de beslissing weliswaar leidt tot inkomstenderving bij eiser, waarvan eiser de omvang heeft benadrukt, maar dat dit voor eigen rekening en risico van eiser komt. Daarbij is ook acht geslagen op het feit dat het gaat om werkzaamheden als zelfstandige en gedaagde niet gehouden is om eiser in te zetten voor opdrachten en de omstandigheid dat eiser ook inkomen genereert uit zijn dienstverband met gedaagde.
Schending zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel?
4.8.
In het standpunt dat de vordering in dit geding toewijsbaar is vanwege een schending door gedaagde van het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, volgt de voorzieningenrechter eiser ook niet. Eiser heeft daartoe gesteld dat gedaagde niet heeft voldaan aan haar hoorplicht, de beslissing niet zorgvuldig heeft voorbereiding en deze onvoldoende heeft gemotiveerd. Gelet op hetgeen staat vermeld in de brief van 10 november 2020 waarin gedaagde het door eiser ingediende bezwaar ongegrond heeft verklaard, waar gedaagde in het kader van haar verweer naar heeft verwezen, acht de voorzieningenrechter echter niet waarschijnlijk dat de bodemrechter eiser in dit standpunt zal volgen. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat in die brief staat vermeld, samengevat weergegeven, i) dat er een hoorgesprek heeft plaatsgevonden over het door eiser ingediende bezwaarschrift, ii) dat er onderzoek is gedaan naar het incident, iii) wat uit het onderzoek is gebleken ten aanzien van het incident en iv) wat er in de Gedragscodes staat vermeld, v) dat eiser bekend mag worden verondersteld met de genoemde Gedragscodes en de daarin opgenomen bepalingen en vi) dat en waarom eiser daarmee in strijd heeft gehandeld.
Conclusie en proceskostenveroordeling
4.9.
Het gevorderde zal daarom worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.683,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 667,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eiser bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
ts