“Samenvatting onderzoek en voorstel
Uit onderzoek van het Wijkteam is gebleken dat u beperkingen ervaart op verschillende leefgebieden. In het plan van aanpak staat beschreven welke resultaten u wilt behalen en welke acties hiervoor nodig zijn. Het wijkteam heeft besloten u hiervoor een maatwerkvoorziening WMO aan te bieden. Het Wijkteam biedt Ambulante begeleiding aan op het gebied van meedoen&zelfredzaamheid. De voorziening wordt afgegeven voor de duur van zeven maanden en zal worden geboden door [A] . Het wijkteam geeft hiervoor 2 uur specialistische en 2 uur praktische begeleiding per week op PGB basis van 75%.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de geciteerde tekst niet blijkt op welke wijze het wijkteam de ondersteuningsbehoefte van eiseres heeft vertaald naar de genoemde/geïndiceerde uren in het voorstel (2 uur specialistische en 2 uur praktische begeleiding per week). Van verweerder mag verwacht worden dat hij aan de hand van objectieve criteria inzichtelijk maakt hoe hij de benodigde ondersteuningsbehoefte heeft vertaald in het aantal geïndiceerde uren. Pas dan kan beoordeeld worden of het door verweerder aantal toegekende uren ertoe leidt dat de ondersteuningsbehoefte van eiseres in voldoende mate wordt gecompenseerd. Uit voornoemde stukken blijkt ook niet dat verweerder vervolgens heeft onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Verder blijkt niet dat verweerder de hulpvraag van eiseres op het gebied van financiële zelfredzaamheid en verhuizing heeft betrokken. De omstandigheid dat eiseres op
19 februari 2020 feitelijk al naar Amersfoort was verhuisd en dat zij op 13 maart 2020 heeft aangegeven dat zij voor haar financiën ondersteuning krijgt van budgetbeheer, betekent niet dat verweerder deze ondersteuningsvragen van eiseres buiten beschouwing had mogen laten. In dit verband wijst de rechtbank op vaste rechtspraak, waaruit volgt dat het onderzoek zich niet mag beperken tot alleen de door cliënt gevraagde voorziening als duidelijk is dat er beperkingen zijn. Het onderzoek mag evenmin beperkt worden tot de afgewezen voorziening, maar moet gericht zijn op het vaststellen welke voorziening in het individuele geval van de aanvrager wél is aan te merken als een compenserende voorziening.
9. Verweerders stelling ter zitting dat uit het primaire besluit blijkt dat het wijkteam overeenkomstig het stappenplan onderzoek heeft gedaan, kan de rechtbank niet volgen. In het primaire besluit is met verwijzing naar het gesprek van 22 april 2020 over het onderzoek van het wijkteam alleen het volgende overwogen:
“Het wijkteam heeft geconstateerd dat u op veel leefgebieden beperkingen ervaart. Ook heeft het wijkteam gezien dat het voor u, gezien uw psychische problematiek en bijbehorende diagnostiek ingewikkeld is om met teveel hulpverleners/vrijwilligers tegelijk van doen te hebben. Dat heeft gemaakt dat we u het voorstel hebben gedaan zoals beschreven.”
Uit bovengenoemde tekst blijkt niet dat verweerder het stappenplan heeft gevolgd. In het primaire besluit is verder alleen geconstateerd dat eiseres inmiddels is verhuisd, dat de verhuiskosten onder de gemeente Zeist vallen en dat zij voor overige woonzaken, zoals onderhoud terecht kan bij de voorliggende voorziening van Indebuurt033. Over de financiën heeft verweerder overwogen dat eiseres voor budgetbeheer/financiële vraagstukken gebruik kan maken van Stadring 51 en dat er bij Indebuurt033 een sociaal-juridisch dienstverlener beschikbaar is die kan helpen met verschillende financiële vraagstukken/formulieren. Hiermee is verweerder niet ingegaan op wat eiseres in de brief van 19 februari 2020 en op
22 april 2020 over haar ondersteuningsbehoefte heeft aangevoerd. Eiseres heeft daarin aangegeven dat zij met [A] een vertrouwensrelatie heeft opgebouwd, dat zij door allerlei gebeurtenissen het vertrouwen in (andere) hulpverleners verloren is en dat zij
‘loket-moe’ is. Ook heeft eiseres erop gewezen dat zij geen ondersteuning meer wenste van BZMN. Deze organisatie zou haar in het tweede half jaar van 2019 bij de verhuizing begeleiden, maar had geen draaiboek gemaakt. Mede door toedoen van BZMN stuitte eiseres op verschillende problemen bij de mantelzorgurgentie en de spoedverhuizing.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder een maatwerkvoorziening toegekend, overeenkomstig het tweede voorstel van het wijkteam. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van de adviescommissie. Voor zover hier relevant, is daarin vermeld dat het wijkteam in voldoende mate onderzoek heeft verricht en dat verweerder aan eiseres een redelijk voorstel heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de adviescommissie niet heeft gemotiveerd waarop dit is gebaseerd. Voor zover de adviescommissie hiertoe gekomen is op basis van het onderzoeksverslag, het plan van aanpak en het voorstel (allen van 8 mei 2020), deelt de rechtbank dit advies niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierover in rechtsoverweging 8. heeft geoordeeld. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het wijkteam – naar aanleiding van wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd – nader onderzoek heeft verricht.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Over de gehanteerde pgb-tarieven
12. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het verschil in uurtarief voor specialistische begeleiding (HBO-niveau) en praktische begeleiding (MBO-niveau) ten onrechte in het Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp 2020 gemeente Amersfoort (Financieel Besluit) heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat verweerder dit essentiële verschil in uurtarief in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Amersfoort 2020 (Verordening) had moeten opnemen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 21 juli 2020.
13. In artikel 5.3 van de Verordening is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:
1. De hoogte van een PGB wordt vastgesteld op basis van: het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. (…)
2. De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage, tenzij de cliënt aantoont dat met het toe te kennen PGB de geïndiceerde maatwerkvoorziening niet kan worden ingekocht.
3. Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:
a. 90% voor ondersteuners die in dienst zijn van een professionele instelling;
b. 75% voor ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;
c. 50% voor personen uit het sociaal netwerk, indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
4. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Financieel besluit.
14. Uit vaste rechtspraak van de CRvBvolgt dat in de verordening moet worden vermeld op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan met artikel 5.3 van de Verordening, omdat hierin voldoende concreet is bepaald op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de specifieke tarieven, zoals deze in het Financieel besluit zijn genoemd, ook in de Verordening had moeten opnemen. In de uitspraak waarnaar eiseres heeft verwezen had de gemeente Oosterhout nagelaten om in de verordening vast te leggen op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld en was alleen opgenomen dat het college daarover nadere regels kon vaststellen. Voornoemde situatie is in deze zaak niet aan de orde. Dit laat onverlet dat verweerder in zijn onderzoek wel moet vaststellen of het toegekende pgb toereikend is om de benodigde zorg in te kopen en of het niveau van die zorg een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres.
Conclusie
15. Uit wat hiervoor onder rechtsoverweging 7. tot en met 11. is geoordeeld, volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het nog te verrichten onderzoek kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder een eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).