ECLI:NL:RBMNE:2021:4743

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 21/1993
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag individuele begeleiding op grond van de WMO wegens onzorgvuldig onderzoek en niet volgen van stappenplan

In deze zaak heeft eiseres, gediagnosticeerd met ADD, ADHD en een dysthyme depressiestoornis, een aanvraag ingediend voor individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). Eiseres heeft op 4 februari 2020 een melding gedaan bij het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) en is op 19 februari 2020 verhuisd naar een nieuwe woonplaats. Na een aantal gesprekken en een hoorzitting heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort op 23 maart 2021 een besluit genomen waarbij de aanvraag van eiseres werd ingewilligd, maar niet in de door haar gewenste vorm. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat het college het stappenplan voor de beoordeling van WMO-aanvragen niet heeft gevolgd en dat er geen goed overzicht is gegeven van haar ondersteuningsbehoefte.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college inderdaad niet zorgvuldig heeft gehandeld. Het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van eiseres was onvoldoende en het college heeft niet aangetoond dat het stappenplan correct is gevolgd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit moet nemen, waarbij het de uitspraak van de rechtbank in acht moet nemen. Tevens is het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf op 5 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Voorthuijzen).

Inleiding

Eiseres is gediagnosticeerd met ADD, ADHD en een dysthyme depressiestoornis.
Op 4 februari 2020 heeft eiseres een melding gedaan via het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) in Zeist. Op 19 februari 2020 is eiseres naar [woonplaats] verhuisd. Daarvoor woonde zij in [woonplaats] bij zorgaanbieder Bijzondere Zorg Midden-Nederland (BZMN).
Op 13 maart 2020 heeft het CJG een gesprek met eiseres gevoerd. Op 22 april 2020 heeft een gesprek tussen het wijkteam en eiseres plaatsgevonden.
Op 8 mei 2020 is een plan van aanpak en een gespreksverslag van het onderzoek opgemaakt. Ook heeft verweerder op 8 mei 2020 aan eiseres het voorstel gedaan om een voorziening toe te kennen voor de duur van zeven maanden [1] , bestaande uit 2 uur specialistische begeleiding en 2 uur praktische begeleiding per week door zorgverlener [A] ( [A] ). Eiseres is hiermee niet akkoord gegaan. Op 17 mei 2020 heeft eiseres aangegeven dat zij is aangewezen op 6 uur begeleiding per week. Zij wenst deze begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op de grond dat zij niet in staat is het pgb te beheren.
Op 14 januari 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiseres een tweede voorstel gedaan, bestaande uit:
- 3 uur praktische begeleiding (uurtarief € 39,-) en 2 uur specialistische begeleiding (uurtarief € 48,60) per week over de periode van 19 februari 2020 tot en met 31 juli 2020;
- 2 uur praktische begeleiding en 2 uur specialistische begeleiding per week over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020.
Eiseres heeft hier wederom niet mee ingestemd.
Bij besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken en aan eiseres conform het tweede voorstel een voorziening toegekend in de vorm van een pgb ter hoogte van € 6.795.60. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de adviescommissie, dat (kennelijk onjuist) is gedateerd op
9 januari 2020.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 3 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Standpunt eiseres: Verweerder heeft het stappenplan niet gevolgd.
1. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder heeft nagelaten om het stappenplan voor de beoordeling van Wmo-aanvragen te volgen [2] . Volgens eiseres ontbreekt een geconcretiseerd overzicht van haar ondersteuningsbehoefte per afzonderlijke hulpvraag (in uren, intensiteit en frequentie). Daarbij wijst eiseres erop dat zij op 16 november 2020 een overzicht van haar ondersteuningsbehoefte heeft overgelegd. Verweerder heeft dit overzicht in zijn verweerschrift van 4 januari 2021 als uitgangspunt genomen voor de toegekende voorziening. Alleen de gevraagde ondersteuning voor 1) financiële zelfredzaamheid en 2) de organisatie rondom de verhuizing naar Amersfoort heeft verweerder afgewezen.
Standpunt verweerder:
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het stappenplan wel heeft gevolgd. Uit het primaire besluit dat het wijkteam de hulpvraag van eiseres heeft geformuleerd en dat per leefgebied is uitgewerkt welke beperkingen eiseres op het gebied van zelfredzaamheid en participatie ondervindt. Voor de onderzoeksbevindingen verwijst verweerder naar het onderzoeksverslag en het plan van aanpak van 8 mei 2020.
Het stappenplan
3. Volgens het stappenplan dient verweerder allereerst vast te stellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal verweerder moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Het onderzoek moet er vervolgens op gericht zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
Wat heeft eiseres in de besluitvormingsfase aangevoerd over haar ondersteuningsbehoefte?
4. Uit het procesdossier blijkt dat [A] op 19 februari 2020 namens eiseres per leefgebied uitgebreid heeft toegelicht waaruit haar zorgbehoefte bestaat en waarom zij een aanvraag om ondersteuning doet. Daarbij heeft [A] aangegeven dat bij eiseres sprake is van een meervoudige complexiteit en een instabiele situatie op diverse leefdomeinen in combinatie met een belaste voorgeschiedenis waarvoor gespecialiseerde ambulante ondersteuning nodig is. Volgens [A] is specifieke deskundigheid nodig van onder andere wet- en regelgeving om eiseres op de diverse leefdomeinen snel en doeltreffend te kunnen ondersteunen. Over de invulling van de individuele begeleiding heeft [A] in haar brief van 19 februari 2020 onder andere het volgende vermeld:

“Inzet van begeleiding individueel: 6 uur p/w, per 19 februari, 6 maanden.

Hoog intensieve begeleiding bij wekelijks terugkerende en wisselende activiteiten waarbij samen met/namens cl opgetreden wordt zodat problemen worden voorkomen en cl het overzicht kan behouden.
- ondersteuning bij financiële regelingen en het creëren van financiële stabiliteit waaronder ondersteuning in de communicatie met betrokken instanties, tussentijds contact met budgetbeheer;
1 uur p/w
- begeleiden bij het afronden van stage, behalen van diploma, ondersteuning bij contacten/gesprekken/regelzaken mbt stagebedrijf en school: 1 uur p/w
- ( sociaal-emotionele) ondersteuning bij de druk en belasting die mantelzorgen vraagt, toeleiden naar behandeling: 1 uur p/w
- hulp bij het maken van een goede balans, structureren van de dag, planning van de week; 1 uur p/w
- ondersteuning bij het zoeken en behouden van passend werk, begeleiding bij c.v. en solliciteren ivm uitstroom op de arbeidsmarkt; ½ uur p/w
- ondersteuning bij verhuizing en plannen van alle activiteiten die hiermee gepaard gaan, behouden van overzicht; 1 uur p/w
- administratieve vastlegging en voortgangsbewaking: ½ uur.”
5. Eiseres voert daarnaast onweersproken aan dat zij tijdens een tweede gesprek op
22 april 2020 informatie en toelichting heeft gegeven over haar aanvraag/ ondersteuningsbehoefte. Uit het ongedateerde stuk “Aanvullingen en opmerkingen bij verslag en voorstel door Wijkteam [wijkteam] ” [3] blijkt dat eiseres gemotiveerd heeft aangegeven waarom budgetbeheer onvoldoende steun biedt voor een stabiele financiële situatie en dat zij voor, tijdens en na de verhuizing naar [woonplaats] intensieve begeleiding van [A] nodig had.
6. In de aanvullende gronden van bezwaar heeft eiseres herhaald wat zij op
19 februari 2020 en 22 april 2020 naar voren heeft gebracht. Tevens heeft zij een overzicht van de ondersteuningsbehoefte per leefgebied verstrekt.
Oordeel rechtbank:
7. De rechtbank kan uit de besluitvorming niet afleiden dat verweerder het stappenplan volledig heeft gevolgd. Uit 1) het onderzoeksverslag, 2) het plan van aanpak en 3) het voorstel van het wijkteam (allen van 8 mei 2020) blijkt niet dat verweerder de toelichting van eiseres van 19 februari 2020 en 22 april 2020 heeft betrokken bij de beoordeling van de Wmo-aanvraag. Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, onder a en b van de Wmo, had verweerder dit wel moeten doen.
8. In het onderzoeksverslag is per leefgebied alleen de feitelijke situatie van eiseres omschreven. Daaruit blijkt niet dat verweerder de omvang van de volledige ondersteuningsbehoefte van eiseres in kaart heeft gebracht. Een geconcretiseerd overzicht van haar ondersteuningsbehoefte per afzonderlijke hulpvraag (in uren, intensiteit en frequentie) ontbreekt namelijk. Zo is niet terug te lezen welke beperkingen worden verwacht in de verschillende leefgebieden en in hoeverre (professionele) begeleiding noodzakelijk is om de gewenste resultaten te bereiken. In het plan van aanpak is slechts aangegeven welke resultaten/doelen eiseres wil bereiken en welke acties zij daarvoor moet ondernemen.
In het voorstel van 8 mei 2020 is, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

“Samenvatting onderzoek en voorstel

Uit onderzoek van het Wijkteam is gebleken dat u beperkingen ervaart op verschillende leefgebieden. In het plan van aanpak staat beschreven welke resultaten u wilt behalen en welke acties hiervoor nodig zijn. Het wijkteam heeft besloten u hiervoor een maatwerkvoorziening WMO aan te bieden. Het Wijkteam biedt Ambulante begeleiding aan op het gebied van meedoen&zelfredzaamheid. De voorziening wordt afgegeven voor de duur van zeven maanden en zal worden geboden door [A] . Het wijkteam geeft hiervoor 2 uur specialistische en 2 uur praktische begeleiding per week op PGB basis van 75%.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de geciteerde tekst niet blijkt op welke wijze het wijkteam de ondersteuningsbehoefte van eiseres heeft vertaald naar de genoemde/geïndiceerde uren in het voorstel (2 uur specialistische en 2 uur praktische begeleiding per week). Van verweerder mag verwacht worden dat hij aan de hand van objectieve criteria inzichtelijk maakt hoe hij de benodigde ondersteuningsbehoefte heeft vertaald in het aantal geïndiceerde uren. Pas dan kan beoordeeld worden of het door verweerder aantal toegekende uren ertoe leidt dat de ondersteuningsbehoefte van eiseres in voldoende mate wordt gecompenseerd. Uit voornoemde stukken blijkt ook niet dat verweerder vervolgens heeft onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Verder blijkt niet dat verweerder de hulpvraag van eiseres op het gebied van financiële zelfredzaamheid en verhuizing heeft betrokken. De omstandigheid dat eiseres op
19 februari 2020 feitelijk al naar Amersfoort was verhuisd en dat zij op 13 maart 2020 heeft aangegeven dat zij voor haar financiën ondersteuning krijgt van budgetbeheer, betekent niet dat verweerder deze ondersteuningsvragen van eiseres buiten beschouwing had mogen laten. In dit verband wijst de rechtbank op vaste rechtspraak, waaruit volgt dat het onderzoek zich niet mag beperken tot alleen de door cliënt gevraagde voorziening als duidelijk is dat er beperkingen zijn. Het onderzoek mag evenmin beperkt worden tot de afgewezen voorziening, maar moet gericht zijn op het vaststellen welke voorziening in het individuele geval van de aanvrager wél is aan te merken als een compenserende voorziening [4] .
9. Verweerders stelling ter zitting dat uit het primaire besluit blijkt dat het wijkteam overeenkomstig het stappenplan onderzoek heeft gedaan, kan de rechtbank niet volgen. In het primaire besluit is met verwijzing naar het gesprek van 22 april 2020 over het onderzoek van het wijkteam alleen het volgende overwogen:
“Het wijkteam heeft geconstateerd dat u op veel leefgebieden beperkingen ervaart. Ook heeft het wijkteam gezien dat het voor u, gezien uw psychische problematiek en bijbehorende diagnostiek ingewikkeld is om met teveel hulpverleners/vrijwilligers tegelijk van doen te hebben. Dat heeft gemaakt dat we u het voorstel hebben gedaan zoals beschreven.”
Uit bovengenoemde tekst blijkt niet dat verweerder het stappenplan heeft gevolgd. In het primaire besluit is verder alleen geconstateerd dat eiseres inmiddels is verhuisd, dat de verhuiskosten onder de gemeente Zeist vallen en dat zij voor overige woonzaken, zoals onderhoud terecht kan bij de voorliggende voorziening van Indebuurt033. Over de financiën heeft verweerder overwogen dat eiseres voor budgetbeheer/financiële vraagstukken gebruik kan maken van Stadring 51 en dat er bij Indebuurt033 een sociaal-juridisch dienstverlener beschikbaar is die kan helpen met verschillende financiële vraagstukken/formulieren. Hiermee is verweerder niet ingegaan op wat eiseres in de brief van 19 februari 2020 en op
22 april 2020 over haar ondersteuningsbehoefte heeft aangevoerd. Eiseres heeft daarin aangegeven dat zij met [A] een vertrouwensrelatie heeft opgebouwd, dat zij door allerlei gebeurtenissen het vertrouwen in (andere) hulpverleners verloren is en dat zij
‘loket-moe’ is. Ook heeft eiseres erop gewezen dat zij geen ondersteuning meer wenste van BZMN. Deze organisatie zou haar in het tweede half jaar van 2019 bij de verhuizing begeleiden, maar had geen draaiboek gemaakt. Mede door toedoen van BZMN stuitte eiseres op verschillende problemen bij de mantelzorgurgentie en de spoedverhuizing.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder een maatwerkvoorziening toegekend, overeenkomstig het tweede voorstel van het wijkteam. Verweerder heeft zich gebaseerd op het advies van de adviescommissie. Voor zover hier relevant, is daarin vermeld dat het wijkteam in voldoende mate onderzoek heeft verricht en dat verweerder aan eiseres een redelijk voorstel heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de adviescommissie niet heeft gemotiveerd waarop dit is gebaseerd. Voor zover de adviescommissie hiertoe gekomen is op basis van het onderzoeksverslag, het plan van aanpak en het voorstel (allen van 8 mei 2020), deelt de rechtbank dit advies niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierover in rechtsoverweging 8. heeft geoordeeld. Verder is de rechtbank niet gebleken dat het wijkteam – naar aanleiding van wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd – nader onderzoek heeft verricht.
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
Over de gehanteerde pgb-tarieven
12. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het verschil in uurtarief voor specialistische begeleiding (HBO-niveau) en praktische begeleiding (MBO-niveau) ten onrechte in het Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp 2020 gemeente Amersfoort (Financieel Besluit) heeft vastgesteld. Eiseres stelt dat verweerder dit essentiële verschil in uurtarief in de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Amersfoort 2020 (Verordening) had moeten opnemen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 21 juli 2020 [5] .
13. In artikel 5.3 van de Verordening is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:
1. De hoogte van een PGB wordt vastgesteld op basis van: het Uitvoeringsplan PGB, het te bereiken resultaat (doel) of het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura. (…)
2. De hoogte van een PGB bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage, tenzij de cliënt aantoont dat met het toe te kennen PGB de geïndiceerde maatwerkvoorziening niet kan worden ingekocht.
3. Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:
a. 90% voor ondersteuners die in dienst zijn van een professionele instelling;
b. 75% voor ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer of via een arbeidsovereenkomst;
c. 50% voor personen uit het sociaal netwerk, indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
4. Het college stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Financieel besluit.
14. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [6] volgt dat in de verordening moet worden vermeld op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan met artikel 5.3 van de Verordening, omdat hierin voldoende concreet is bepaald op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. In wat eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de specifieke tarieven, zoals deze in het Financieel besluit zijn genoemd, ook in de Verordening had moeten opnemen. In de uitspraak waarnaar eiseres heeft verwezen had de gemeente Oosterhout nagelaten om in de verordening vast te leggen op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld en was alleen opgenomen dat het college daarover nadere regels kon vaststellen. Voornoemde situatie is in deze zaak niet aan de orde. Dit laat onverlet dat verweerder in zijn onderzoek wel moet vaststellen of het toegekende pgb toereikend is om de benodigde zorg in te kopen en of het niveau van die zorg een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres.

Conclusie

15. Uit wat hiervoor onder rechtsoverweging 7. tot en met 11. is geoordeeld, volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het nog te verrichten onderzoek kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder een eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is niet in de gelegenheid om
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.De periode van 19 februari 2020 tot en met 30 september 2020.
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
3.Dit stuk is een reactie van eiseres/ [A] op het onderzoeksverslag van 8 mei 2020.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:1711), van de rechtbank Roermond van 11 februari 2010 (ECLI:NL:RBROE:2010:BL4040) en van de CRvB van 28 oktober 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK3321, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2504 en ECLI:NL:CRVB:2009:BK2502).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1803) en van