ECLI:NL:RBGEL:2020:1711

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1791
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een maatwerkvoorziening voor vervoersbehoefte in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [Naam A], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), die door verweerder was afgewezen. Eiser heeft beperkingen die hem belemmeren in zijn zelfredzaamheid en participatie, en hij heeft behoefte aan een vervoersvoorziening voor korte tot middellange afstanden. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de specifieke behoeften van eiser en de geschiktheid van de voorgestelde voorziening, een elektrische step. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft onderzocht of de door hem voorgestelde voorziening financieel haalbaar is voor eiser, die op minimumniveau leeft. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat verweerder binnen vier weken een maatwerkvoorziening moet toekennen die voldoet aan de door de rechtbank gestelde voorwaarden. Tevens wordt het door eiser betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/1791

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2020

in de zaak tussen

[Naam A] te [A] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser in voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2019. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N.C. Vlaskamp.
Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst. Eiser is in de gelegenheid gesteld zo spoedig mogelijk informatie van zijn cardioloog te overleggen. Verweerder is in de gelegenheid gesteld binnen één week na de zitting een ergonomisch onderzoek, zoals verwoord in het schorsingsbesluit, te laten uitvoeren.
Eiser heeft op 3 januari 2020 informatie van de behandelend cardioloog overgelegd.
Verweerder is bij brieven van 18 december 2019 en 8 januari 2020 gerappelleerd.
Bij brief van 22 januari 2020 is aan verweerder een uiterste termijn, tot 28 januari 2020, gegund om het onderzoek te laten verrichten en het betreffende rapport over te leggen.
Door verweerder is geen onderzoeksrapport zoals verzocht ingebracht.
Naar aanleiding van de brief van 29 januari 2020 van de rechtbank hebben partijen de rechtbank bericht geen nadere zitting te wensen. Vervolgens is het onderzoek gesloten en is uitspraak bepaald.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft in november 2015 een herseninfarct (rechtszijdig) gehad. Tijdens de ziekenhuisopname heeft eiser ook een hartinfarct gehad. Na de ziekenhuisopname heeft eiser gerevalideerd bij de Sint Maartenskliniek te Nijmegen. Eiser heeft op dit moment nog ernstige hartklachten, waardoor hij fysieke beperkingen heeft.
Door verweerder zijn er vanwege de beperkingen van eiser al voorzieningen toegekend, zoals huishoudelijke ondersteuning, een traplift in de woning en een vervoersvoorziening via AVAN/Valys.
Op 18 januari 2018 heeft eiser een aanvraag tot toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening voor de korte tot middellange afstand bij verweerder ingediend.
Op 9 april 2018 heeft verweerder een keukentafelgesprek met eiser gevoerd.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat de aanvraag voor de vervoersvoorziening moet worden afgewezen omdat eiser met gebruikmaking van een algemeen gebruikelijke voorziening, te weten: een elektrische step, zijn beperkingen zelf kan oplossen.
3. Eiser voert aan dat, als het gaat om de behoefte van eiser om een vervoersvoorziening voor de korte tot middellange afstand, verweerder zijn beperkingen en noodzaak voor een passend vervoersmiddel niet heeft begrepen en onvoldoende heeft onderzocht of zijn beperkingen noodzaken tot deze specifieke voorziening.
Bovendien heeft verweerder, zo vervolgt eiser, ten onrechte aangenomen dat het middel dat eiser voor ogen heeft, een ‘elektrische step’, een algemeen gebruikelijke voorziening is.
De ‘elektrische step’ valt onder gehandicaptenvoertuigen, zoals bijvoorbeeld aangegeven in de Zorghulpatlas, en is voor een goed en veilig vervoer onder meer een (geel) kentekenplaatje nodig, naast een verzekering en onderhoud(scontract).
4. Verweerder stelt zich – samengevat – op het standpunt dat eiser in de kern een elektrische step als bedoeld op de hieronder opgenomen afbeelding heeft aangevraagd, waarover hij eerder ook al heeft beschikt. Omdat de voorziening, mede gelet op de nieuwprijs, het feit dat dit middel niet speciaal voor gehandicapten is ontwikkeld en algemeen verkrijgbaar is, als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Om die reden is de aanvraag dan ook afgewezen.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dient verweerder voldoende kennis te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Daarna moet worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.
Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. [1] Bij het onderzoek moet het college voorts de persoonskenmerken en voorkeuren betrekken van degene die aanspraak maakt op ondersteuning (artikel 2.3.2, vierde lid onder a van de Wmo 2015).
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder (de stappen van) het hiervoor bedoelde onderzoek niet, althans niet zorgvuldig verricht. Verweerder heeft zich onvoldoende een beeld gevormd van de inhoud en omvang van de hulpvraag van eiser.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen heeft waardoor hij niet in staat is om te participeren en hij ook niet zelfredzaam is. Verweerder heeft hiervoor immers ook al voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 aan eiser verstrekt.
Verweerder heeft echter nagelaten om te onderzoeken of eiser (ook) beperkingen kent waardoor hij behoefte heeft aan een vervoersvoorziening voor de korte tot middellange afstand en waar deze dan uit zou moeten bestaan. Verweerder heeft zich in het onderzoek naar een passende voorziening beperkt tot het door eiser genoemde middel, een open scootmobiel, zonder te onderzoeken of dat wat eiser stelt nodig te hebben overeenkomt met de opvattingen van verweerder over het middel (zie de afbeelding bij rechtsoverweging 4), en of dit middel passend is, gelet op de beperkingen van eiser, nog daargelaten de vraag of dit middel wel is toegelaten op de openbare weg. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer het gebruik van een elektrische step (als weergegeven in rechtsoverweging 4) op de openbare weg heeft verboden.
Daar komt bij dat verweerder bij de vraag of in de hulpvraag kan worden voorzien door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening er ten onrechte van uitgegaan is dat eiser in het verleden zelf een elektrische step, in welke uitvoering ook, heeft aangeschaft en ook nu nog zelf kan aanschaffen. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat een dergelijk voertuig in het kader van de revalidatie door de Sint Maartenskliniek ter beschikking is gesteld (en na afloop van de revalidatie is teruggegeven) omdat eiser niet in staat is om een reguliere scootmobiel te besturen.
Bovendien had verweerder, volgens recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, niet alleen had behoren te onderzoeken of hier sprake is van een – voor eiser – passende algemeen gebruikelijke voorziening, maar ook deze voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. [2] Dit betreft een abstracte toets, die los staat van het werkelijke inkomen van eiser. Dit onderzoek heeft verweerder evenmin verricht.
In zoverre is het besluit van verweerder onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
Het beroep van eiser slaagt dan ook.
5.4.
De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
5.5.
Omdat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de door de rechtbank geboden mogelijkheid een onderzoek door een deskundige te laten instellen en de rechtbank daarnaast over voldoende informatie beschikt over de hulpvraag van eiser, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder aan eiser binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak een maatwerkvoorziening toekent, die voorziet in de vervoersbehoefte voor de korte tot middellange afstand van eiser in de vorm van een vervoersmiddel dat voldoet aan de navolgende voorwaarden:
- het vervoersmiddel moet passend zijn, gelet op de (fysieke) beperkingen van eiser;
- het vervoersmiddel moet door de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn toegelaten voor het gebruik op de openbare weg;
- het vervoersmiddel moet geschikt zijn voor ‘binnengebruik’ in ziekenhuizen, winkels en dergelijke;
- het vervoersmiddel moet zijn uitgerust met een kenteken (voor gebruik door mindervaliden);
- het vervoersmiddel moet verzekerd zijn;
- de verzekeringskosten en onderhoudskosten komen voor rekening van verweerder.
De rechtbank denkt hierbij aan een vervoersmiddel dat er als volgt uit ziet, zijnde een (lichte) scootmobiel met een actieradius tot 30 kilometer [3] :
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak aan eiser een maatwerkvoorziening zal toekennen als omschreven in rechtsoverweging 5.5;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 12 naart 2020
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819, en 11 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2182.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535.
3.Zie bijvoorbeeld https://www.medipoint.nl/producten/producten/scootmobiel/afstand-tot-30km.htmlof http://www.scoot-info.nl.