ECLI:NL:RBROE:2010:BL4040

Rechtbank Roermond

Datum uitspraak
11 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 41, 10 / 42
Instantie
Rechtbank Roermond
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van scootmobielvoorziening op basis van alcoholgebruik en verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Roermond op 11 februari 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo. De verzoeker had een scootmobiel aangevraagd op basis van een aantoonbare loopbeperking, maar deze aanvraag werd afgewezen vanwege het gebruik van alcohol, wat volgens de verweerder de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de scootmobiel niet voldoende was gemotiveerd en dat de verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de compensatieplicht zoals vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij hij verweerder opdroeg om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig onderzoek te doen naar de omstandigheden van de aanvrager en de verplichting om een passende compensatie te bieden voor beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 10 / 41 en AWB 10 / 42 WMO
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met toepassing van artikel 8:86 van de Awb
inzake
[naam verzoeker] te Venlo, verzoeker,
gemachtigde mr. C. Schouten,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 22 december 2009 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen een eerder besluit van 25 september 2009 inzake de toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is namens verzoeker bij deze rechtbank beroep ingesteld. Daarbij heeft verzoeker tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
1.2. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van verzoeker gezonden.
1.3. Het verzoek is behandeld ter zitting van 8 februari 2010. Hier is verzoeker verschenen bij zijn gemachtigde mr. C. Schouten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.H.A. Kessels.
2. Overwegingen
2.1. Op 20 juli 2009 heeft verzoeker verweerder verzocht om hem een scootmobiel te verstrekken. Bij besluit van 25 september 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat er geen sprake is van een aantoonbare loopbeperking die een indicatie voor een scootmobiel rechtvaardigt.
2.2. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder verzoekers bezwaar tegen het besluit van 25 september 2009 ongegrond verklaard. Hoewel uit aanvullend advies is gebleken dat de medisch adviseur van het CIZ heeft geconcludeerd dat verzoeker op basis van een aantoonbare loopbeperking in aanmerking komt voor een scootmobiel, wordt deze niet verstrekt omdat het op grond van het met regelmaat gebruiken van alcohol niet veilig wordt geacht om verzoeker gebruik te laten maken van een scootmobiel. Verweerder heeft het CIZ verzocht om op 1 juni 2010 een nieuwe aanvraag voor een scootmobiel in te voeren, waarbij dan opnieuw de medische gegevens van verzoeker zullen worden opgevraagd. Wanneer hieruit blijkt dat verzoeker het alcoholgebruik onder controle heeft, dan zal –indien geen verbetering is opgetreden in de loopbeperking- een scootmobiel worden verstrekt.
2.3. Namens verzoeker is aangevoerd dat hij door ernstige duizeligheidsklachten zijn huis niet meer kan verlaten waardoor hij in een sociaal isolement terecht is gekomen. Omdat hij niet meer op zijn vrouw kan terugvallen sinds zij een ernstig ongeluk heeft gehad, komt hij in een neerwaartse spiraal terecht. Verzoeker en zijn echtgenote kunnen nu beiden hun kind niet meer naar school brengen waardoor men op school denkt dat ze zijn gescheiden. Hier heeft ook het kind onder te lijden. Nu verzoeker geen scootmobiel krijgt toegekend, kan hij zijn kind niet volledig verzorgen omdat hij niet in staat is het huis te verlaten. Als aan verzoeker een scootmobiel wordt verstrekt heeft hij geen alcohol nodig om duizeligheid te voorkomen als hij naar buiten gaat, aangezien hij dan kan blijven zitten en niet bang hoeft te zijn dat hij valt. De verkeersveiligheid komt zodoende niet in gevaar.
2.4. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij de rechtbank, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.5. De rechter ziet geen beletselen verzoeker in zijn verzoek om een voorlopige voorziening te treffen te ontvangen. Ook de vereiste spoedeisendheid is aannemelijk.
2.6. Het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter alsdan onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de behandeling van het verzoek ter zitting van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Op deze bevoegdheid van de rechter is partijen gewezen in de kennisgeving van behandeling ter zitting.
Na de kennisneming van de stukken en na de behandeling van het verzoek ter zitting is de rechter van oordeel dat nader onderzoek aan de behandeling van de zaak niet kan bijdragen. Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zich tegen de toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb verzetten. De rechter doet dan ook onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2.7. In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 4 houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorziening, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in de maatregelen te voorzien.
2.7.1. In artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 is bepaald dat onder maatschappelijke ondersteuning (onder meer) valt:
5º. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem;
6º. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.
2.7.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeente met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgeboden budget.
2.7.3. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is het in het eerste lid gestelde van overeenkomstige toepassing op een besluit op bezwaar.
2.7.4. Voor de onderhavige aanvraag geldt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Venlo, verder te noemen de Verordening, zoals vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Venlo van 27 september 2006 en in werking getreden met ingang van 1 januari 2007.
2.7.5. Ingevolge artikel 22 van de Verordening kan de door het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, te verstrekken voorziening bestaan uit;
a. een algemene voorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening tegen gereduceerd tarief;
b. een individuele vervoersvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een individuele vervoersvoorziening;
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een individuele vervoersvoorziening
2.8. Zoals de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 10 december 2008
(LJN BG6612), onder r.o. 4.2.2, heeft geoordeeld verplicht artikel 4 van de Wmo het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is –gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo- in beginsel aan de gemeenteraad en –gelet op artikel 4 van de Wmo- aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden, waarbij een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
2.9. Voorts heeft de Centrale Raad van Beroep in voormelde uitspraak van 10 december 2008, onder r.o. 4.2.4, overwogen dat uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeit dat het college, zijnde het bestuursorgaan dat met de uitvoering van artikel 4 van de Wmo is belast, ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. Bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, brengt dit mee dat het de taak van het college is om de beperking van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien, te inventariseren.
2.10. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker op basis van zijn lichamelijke beperkingen aangewezen is op een vervoersvoorziening ingevolge de Wmo.
2.11. Verweerder heeft het thans bestreden besluit gebaseerd op het (nadere) medisch advies van het CIZ en de aanvraag voor een scootmobiel conform dit advies afgewezen. In het rapport van de medisch adviseur is geconcludeerd dat er bij verzoeker op basis van een aantoonbare loopbeperking weliswaar een medische noodzaak bestaat voor een scootmobiel, maar dat er op het moment van het uitbrengen van het rapport geen indicatie is voor het verstrekken hiervan, omdat het op grond van het regelmatig gebruik van alcohol niet veilig wordt geacht om verzoeker gebruik te laten maken van een scootmobiel. Voor de juridische onderbouwing heeft verweerder verwezen naar de jurisprudentie zoals die gold ten tijde van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en waarin onder verantwoorde voorzieningen moest worden verstaan voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Wvg-rechtspraak op dit punt zijn gelding heeft behouden.
2.12. Tijdens de behandeling ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het bestreden besluit niet is gestoeld of gebaseerd op een of meer artikelen, zoals deze zijn neergelegd in de Wmo.
De rechter is van oordeel dat de enkele verwijzing naar de Wvg-jurisprudentie onvoldoende is om als grondslag voor het onderhavige besluit te kunnen dienen. Verweerder dient dan ook alsnog op grondslag van de Wmo te beslissen op verzoekers aanvraag. De rechter is voorts van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre verzoeker daadwerkelijk de verkeersveiligheid in gevaar zou brengen en of er wellicht een scootmobiel verstrekt zou kunnen worden onder het stellen van bepaalde voorwaarden of voorschriften, zoals bijvoorbeeld een regelmatige of periodieke meldingsplicht.
Daarbij komt dat het onderzoek van verweerder er na de afwijzing van de scootmobiel ten onrechte niet op gericht is geweest vast te stellen welke voorziening in het individuele geval van verzoeker wél is aan te merken als een compenserende voorziening als bedoeld in artikel 4 van de Wmo. Niet ontkend wordt immers dat verzoeker een aantoonbare loopbeperking heeft, zodat verweerder hem op grond van artikel 4 van de Wmo dient te compenseren in de door hem bij zijn vervoersbehoefte ondervonden beperkingen. De toezegging dat het CIZ op 1 juni 2010 een nieuwe aanvraag voor een scootmobiel zal beoordelen, acht de voorzieningenrechter in dit kader onvoldoende.
2.13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. Wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb wordt het beroep van verzoeker gegrond verklaard en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De voorzieningenrechter zal hiervoor een termijn stellen, die -mede gelet op de aard van het onderhavige geschil- korter is dan normaliter gehanteerd wordt. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter thans geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.14. De rechter acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:84, vierde lid en 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die verzoeker redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit verzoek, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 3 punten toegekend (1 punt voor het verzoekschrift voorlopige voorziening, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder binnen vier weken na heden een nieuw besluit neemt met in achtneming van deze uitspraak;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
veroordeelt verweerder in de kosten van onderhavige procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op EUR 1.311,00 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan de griffier der gerechten in het arrondissement Roermond;
bepaalt dat verweerders gemeente aan verzoeker het door of namens deze betaalde griffierecht ten bedrage van (2 keer EUR 41,00) EUR 82,00 volledig vergoedt.
Aldus gedaan door mr.drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van C.M.E. Geraedts als griffier en in het openbaar uitgesproken op
w.g. C.M.E. Geraedts,
griffier w.g. mr.drs. E.J. Govaers,
voorzieningenrechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
verzonden op:
Tegen het gedeelte van de uitspraak waarin de voorlopige voorziening wordt afgewezen staat geen rechtsmiddel open.
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen het gedeelte van de uitspraak waarin het beroep gegrond is verklaard binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.