ECLI:NL:RBMNE:2021:4700

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
21/2286
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijstandsuitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Almere, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. De aanvraag werd afgewezen op basis van de veronderstelling dat eiseres samenwoont met de heer [A], wat volgens verweerder zou duiden op een gezamenlijke huishouding. Eiseres betwistte deze claim en stelde dat zij slechts tijdelijk in de woning verblijft en geen gezamenlijke huishouding voert met [A].

De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2021 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had aangenomen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat eiseres en [A] sinds februari 2021 op hetzelfde adres staan ingeschreven en eiseres in de woning woont, slaapt en eet.

De rechtbank overwoog verder dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om haar financiële situatie te onderbouwen en dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen haar en [A]. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe, gezien de omstandigheden van eiseres. De rechtbank adviseerde verweerder om eiseres te helpen met haar schulden en het verkrijgen van inkomen, ondanks dat eiseres in deze procedure geen gelijk kreeg. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier S. van den Broek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2286
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere , verweerder

(gemachtigde: P.R. Klijn).

Procesverloop

Met het besluit van 10 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een bijstandsuitkering [1] afgewezen.
Met het besluit van 9 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Met het besluit van 26 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 9 april 2021 ingetrokken en het bezwaar van eiseres, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard. [2]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig samen met haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
Feiten
2. Eiseres heeft een bijstandsuitkering aangevraagd op 25 januari 2021 om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat volgens hem sprake is van een gezamenlijke huishouding met de heer [A] (hierna: [A] ) en onduidelijkheid bestaat over de financiële situatie.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Zij heeft niet haar hoofdverblijf in de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning), omdat zij daar alleen tijdelijk woont. Een kortdurend verblijf in de woning van een ander is niet hetzelfde als ergens het hoofdverblijf hebben. [3] Van belang zijn de feitelijke omstandigheden waarin eiseres verkeert. Vanwege hulpbehoevendheid en eerdere dakloosheid heeft zij geen andere mogelijkheden. Ook is van belang dat [A] zelf vrijwel nooit in de woning is. Verder heeft eiseres geen relatie met de [A] en is er geen sprake van wederzijdse zorg. Eiseres doet voor zichzelf boodschappen en heeft slechts een enkele keer iets voor hem meegenomen. Zij helpt niet of nauwelijks mee in het huishouden. [4]
4. Over de onduidelijke financiële situatie voert eiseres aan dat zij van de bankrekening waar het om gaat (met als laatste drie cijfers [nummer] ) geen bankafschriften kan overleggen. De bank wil deze niet verstrekken vanwege een nog openstaand negatief saldo. Daarbij kan verweerder met de nu aanwezige gegevens en verklaringen het recht op bijstand vaststellen.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Eiseres woont samen met [A] in de woning. Er is geen sprake van kortdurende verblijf. Eiseres en [A] staan beiden sinds 10 februari 2021 ingeschreven op het adres. Eiseres slaapt en eet in de woning en heeft geen andere woon- of verblijfplaats. De reden van het verblijf maakt dit niet anders. Ook dat betrokkenen stellen geen relatie te hebben is niet relevant. [5]
6. Wat betreft de financiële verstrengeling en de wederzijdse zorg is van belang dat eiseres geen enkele bijdrage hoeft te geven aan de vaste lasten. Daarnaast heeft eiseres zelf verklaard dat zij vaak boodschappen doet, het huis (een studio, dus één woon/slaapkamer) opruimt en wast voor [A] . Hij betaalt het eten en maakt meer dan incidenteel bedragen over aan eiseres voor kosten van levensonderhoud. Daarnaast gebruikt eiseres de auto van [A] .
7. Tot slot heeft eiseres geen (volledig) inzicht verschaft in haar financiën. Eiseres heeft twee bankrekeningen genoemd, namelijk van de SNS en van de Rabobank. Van deze laatste bankrekening met rekeningnummer … [nummer] heeft zij alleen een overzicht tot 13 oktober 2020 verstrekt. Bankafschriften zijn essentieel voor het kunnen vaststellen van het recht op bijstand. Verweerder is niet bekend met de stand van de rekening op de datum van de aanvraag van de bijstandsuitkering. Eiseres had bewijsstukken moeten overleggen. Het blijkt niet dat zij inspanningen heeft verricht om deze te verkrijgen.
Beoordeling door de rechtbank
8. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [6]
Hoofdverblijf
9. Eiseres en [A] staan beiden sinds 10 februari 2021 ingeschreven in de BRP [7] op het adres van de woning. Dit is dus al ruim zeven maanden. Zij leeft, slaapt en eet in de woning en heeft geen andere woon- of verblijfplaats. De woning betreft een studio, het gaat om één ruimte met woon- en slaapgedeelte. Het is dus niet zo dat eiseres een eigen afsluitbaar deel van de woning gebruikt. Daarnaast schrijft eiseres in de bezwaargronden dat zij zich op het adres heeft ingeschreven om haar post daar te kunnen ontvangen. Op grond van het voorgaande mocht verweerder er vanuit gaan dat eiseres, haar hoofdverblijf heeft in de woning. In dit kader is niet relevant of zij al dan niet een affectieve relatie heeft met [A] . De beroepsgrond slaagt niet.
Wederzijdse zorg
10. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres geen financiële bijdrage hoeft te doen voor de vaste lasten. [A] geeft regelmatig een bijdrage aan eiseres. In de mail van 19 april 2021 schrijft eiseres dat ze ook de was doet van [A] . Op de uitkeringsaanvraag heeft ze vermeld dat ze vaak boodschappen doet, het huis opruimt, kookt en dat [A] ook wel eens mee eet. De stelling ter zitting dat dit zeer incidenteel zou zijn wordt niet gevolgd. Verweerder is terecht uitgegaan van wederzijdse zorg.
Conclusie
11. Verweerder is terecht uitgegaan van een gezamenlijke huishouding. Reeds om deze reden slaagt het beroep niet en wordt niet meer toegekomen aan de vraag of eiseres aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan wat betreft haar financiën.
12. De rechtbank geeft verweerder in overweging om eiseres te helpen met haar schulden en het verkrijgen van inkomen. Zij heeft in beroep haar schrijnende situatie uiteengezet en benadrukt welwillend te zijn en te zoeken naar oplossingen. Een medewerkster van verweerder zou meegedeeld hebben graag met de schulden te helpen, maar dat dit alleen kan als eerst inkomen uit werk of uitkering is geregeld. Hoewel eiseres in deze juridische procedure geen gelijk krijgt, is zij zeer gebaat bij een praktische oplossing om uit de impasse te komen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2021 door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.
griffier
rechter
(de rechter is verhinderd deze uitspraak mede
te ondertekenen)
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.op grond van de Participatiewet (Pw)
2.op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het bezwaar van eiseres van rechtswege gericht op het bestreden besluit
3.Eiseres verwijst ter onderbouwing hiervan naar de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet (Kamerstukken II, 2002/03, 28870, nr. 3 blz. 32).
4.Eiseres wijst op twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) waar volgens haar uit volgt dat incidenteel lichte huishoudelijke taken en gezamenlijke activiteiten onvoldoende is om een gezamenlijke huishouding aan te nemen, 3 maart 2015 ECLI:NL:CRVB:2015:645 en 8 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:788.
5.Verweerder wijst op twee uitspraken van de Raad van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:993 en van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1611.
6.artikel 3, derde lid, van de Pw
7.Basisregistratie Personen