ECLI:NL:CRVB:2015:645
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg tussen appellant en zijn zus in het kader van de WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf inwonend te zijn bij zijn zus. Het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard had de aanvraag afgewezen, stellende dat appellant en zijn zus een gezamenlijke huishouding voerden, wat volgens artikel 3 van de WWB vereist is voor bijstandsverlening.
De Raad oordeelde dat er niet voldaan was aan het criterium van wederzijdse zorg, wat essentieel is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens onvoldoende aanknopingspunten boden voor het standpunt van het college. Appellant had slechts incidenteel zorg verleend aan zijn zus, wat niet voldeed aan de vereisten voor wederzijdse zorg. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van appellant.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.470,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve criteria bij de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen en wederzijdse zorg in het kader van sociale zekerheidswetgeving.