ECLI:NL:CRVB:2016:788
Centrale Raad van Beroep
Beëindiging en terugvordering van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
Op 8 maart 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de beëindiging en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege een verzwegen gezamenlijke huishouding. Appellante ontving sinds augustus 2011 bijstand, maar er ontstond twijfel over haar woonsituatie na een melding dat zij samenwoonde met K. De sociale recherche voerde een onderzoek uit, waaruit bleek dat appellante en K in dezelfde woning verbleven. Het college van burgemeester en wethouders beëindigde de bijstand en vorderde eerder verstrekte bijstandsbedragen terug, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante gegrond en vernietigde het besluit van het college voor een deel. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en K, wat een vereiste is voor de vaststelling van een gezamenlijke huishouding. De Raad vernietigde het bestreden besluit en herroept de eerdere besluiten van het college, omdat er geen deugdelijke feitelijke grondslag was voor de intrekking van de bijstand. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 992,- en moest het college het griffierecht vergoeden.