ECLI:NL:CRVB:2020:993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder als zelfstandige werkzaam was, had een aanvraag voor bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend na het faillissement van zijn bedrijf. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, omdat de appellant niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie en omdat hij samenwoonde met zijn neef, wat volgens de wet als een gezamenlijke huishouding werd aangemerkt.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat zijn verblijf bij zijn neef tijdelijk was. De Raad oordeelde echter dat de appellant gedurende de relevante periode zijn hoofdverblijf had op het adres van zijn neef en dat er sprake was van wederzijdse zorg, wat de conclusie van een gezamenlijke huishouding bevestigde. De Raad concludeerde dat de appellant geen zelfstandig subject van bijstand was en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor bijstand als alleenstaande.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, maar op andere gronden. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, met T. Ali als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 april 2020.