4.3.Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de arbeidsmogelijkheden van eiser sinds de aanvang van zijn uitkering niet heeft onderzocht. Bij e-mail van 25 november 2020 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat verweerder wil beoordelen of eiser voor het jaar 2021 opnieuw in aanmerking komt voor tijdelijke ontheffing van de verplichting tot arbeid en/of participatie. In het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling heeft verweerder een medisch onderzoek noodzakelijk geacht. Dat eiser voor een aantal jaren steeds ontheven is geweest van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw, is geen omstandigheid op grond waarvan niet van hem kan worden verlangd dat hij medewerking verleent aan een medisch onderzoek. De stelling van eiser dat een medisch onderzoek voor hem te belastend is en dat dit zijn gezondheid schade toebrengt, kan evenmin worden aangemerkt als zo’n omstandigheid. Eiser heeft dit namelijk op geen enkele wijze onderbouwd. Een medisch onderzoek is daarom als een op eiser toegesneden voorziening als genoemd in 4.2 aan te merken. Eiser is dus verplicht hieraan medewerking te verlenen.
5. Het beroep van eiser op zijn recht op respect voor privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, doet aan dit oordeel van de rechtbank niet af. De verplichting tot medewerking aan een medisch belastbaarheidsonderzoek vormt een inbreuk op eisers recht op respect voor privéleven. Echter, anders dan eiser heeft gesteld, biedt artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw voor deze inbreuk een toereikende grondslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarnaast is deze inbreuk in een democratische samenleving noodzakelijk, met name in het belang van het economisch welzijn van het land, waaronder moet worden begrepen het tegengaan van fraude en misbruik van sociale uitkeringen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 mei 2020.Daarin heeft de CRvB geoordeeld dat de verplichting voor de belanghebbende om eraan mee te werken dat het college kennis kan nemen van de resultaten van het medisch onderzoek, geen ongeoorloofde inbreuk vormt op het recht op respect voor privéleven van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens voor de verplichting tot medewerking aan het medisch onderzoek, dat tot die resultaten leidt.
6. Eisers stelling dat hij geen vertrouwen heeft in (keurings)artsen in het algemeen en in JPH Consult in het bijzonder, doet evenmin af aan zijn verplichting om mee te werken aan het medisch belastbaarheidsonderzoek. Het is immers aan verweerder om te bepalen welke voorziening voor eiser is aangewezen en welk onderzoek daarvoor noodzakelijk is.Het is ook aan verweerder om te bepalen welke arts van welke instantie dat onderzoek zal gaan verrichten.Twijfel aan de onpartijdigheid van een medisch deskundige kan niet leiden tot een schending van artikel 6 van het EVRM, als deze twijfel niet objectief kan worden gestaafd.De omstandigheid dat de medisch directeur van JPH Consult in het verleden heeft gewerkt voor het Ministerie van Defensie, is geen concreet en objectief onderbouwd aanknopingspunt voor twijfel aan zijn onpartijdigheid. Uit de passage die eiser heeft aangehaald van de website van JPH consult kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden opgemaakt dat er twijfel bestaat over de onpartijdigheid van JPH Consult.
Ook de omstandigheid dat de verplichting om mee te werken aan het belastbaarheidsonderzoek in beginsel met zich mee zal brengen dat eiser een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling moet aangaan met een arts, doet geen afbreuk aan het oordeel van de rechtbank dat eiser verplicht is om mee te werken aan het onderzoek. Dit is namelijk een bestuursrechtelijke verplichting, die geen afbreuk doet aan de vrijheid die eiser heeft om al dan niet een civielrechtelijke overeenkomst aan te gaan. Het is aan eiser om een afweging te maken tussen het wel of niet meewerken aan het medisch belastbaarheidsonderzoek en de gevolgen van het niet-meewerken. Dit oordeel is in lijn met de overwegingen van de CRvB in de uitspraak van 12 mei 2020over de verhouding tussen de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw en het (civielrechtelijke) blokkaderecht.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser heeft gesteld dat zijn werkcoach hem tijdens een gesprek op
1 december 2020 heeft toegezegd dat een medisch belastbaarheidsonderzoek vrijblijvend is. Ook is hem toegezegd dat, als hij ervoor zou kiezen om mee te werken aan zo’n onderzoek, dit zou leiden tot definitieve ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw. De rechtbank volgt eiser niet in deze stellingen, alleen al omdat hij deze niet nader heeft onderbouwd. Ook uit de gedingstukken valt niet op te maken dat een dergelijke toezegging is gedaan. Dit zou ook niet in lijn liggen met de e-mail die de werkcoach op 25 november 2020 naar eiser heeft gestuurd. Daarin staat immers vermeld dat verweerder het noodzakelijk acht om te beoordelen of eiser voor het jaar 2021 opnieuw in aanmerking komt voor een tijdelijke ontheffing van de verplichting tot arbeid en/of participatie, dat verweerder in dat kader een medisch belastbaarheidsonderzoek wil laten verrichten en dat eiser verplicht is om hieraan mee te werken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding en voor schadevergoeding bestaat daarom geen aanleiding.