ECLI:NL:RBMNE:2021:3894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1865
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot medewerking aan medisch belastbaarheidsonderzoek in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw), en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiser was verplicht om mee te werken aan een medisch belastbaarheidsonderzoek, dat door verweerder was opgelegd om zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling te beoordelen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 20 juli 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

De rechtbank overwoog dat de verplichting tot medewerking aan het onderzoek voortvloeit uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder is om te bepalen welke re-integratievoorziening voor eiser is aangewezen en dat de verplichting tot medewerking aan het medisch onderzoek niet in strijd is met het recht op respect voor privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelde vast dat de inbreuk op het privéleven gerechtvaardigd is in het belang van het economisch welzijn van het land en ter voorkoming van fraude en misbruik van sociale uitkeringen.

Eiser voerde aan dat hij geen vertrouwen had in de medisch deskundige, maar de rechtbank oordeelde dat deze twijfel niet objectief was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser verplicht was om mee te werken aan het medisch belastbaarheidsonderzoek en dat zijn beroep ongegrond was. De rechtbank wees ook het beroep op het vertrouwensbeginsel af, omdat eiser zijn stellingen niet had onderbouwd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenvergoeding of schadevergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: W. Janssen).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 december 2020 en 11 januari 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder besloten om eiser een medisch belastbaarheidsonderzoek te laten ondergaan.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de beslissing om eiser een medisch belastbaarheidsonderzoek te laten ondergaan gehandhaafd. Daarnaast heeft verweerder eiser in afwachting van dit onderzoek ontheffing verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Participatiewet (Pw).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2021, via een Skypeverbinding. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Pw sinds mei 2017. Eiser heeft vanaf de aanvang van deze uitkering aangegeven dat hij medische klachten heeft en dat hij niet in staat is om te werken. Verweerder heeft eiser vanaf de aanvang van zijn uitkering niet gehouden aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten om een medisch belastbaarheidsonderzoek bij eiser te laten uitvoeren door JPH Consult, om de (on)mogelijkheden voor participatie en werk voor eiser te kunnen beoordelen. In afwachting van het onderzoek heeft verweerder eiser ontheven van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a en c van de Pw.
3. Eiser voert – samengevat - aan dat verweerder hem niet mag verplichten om mee te werken aan een medisch belastbaarheidsonderzoek.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw - voor zover hier van belang - is een belanghebbende verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Volgens vaste rechtspraak [1] is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke reintegratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Het bijstandverlenend orgaan dient voorts aan de betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de feiten en omstandigheden in het individuele geval, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de arbeidsmogelijkheden van eiser sinds de aanvang van zijn uitkering niet heeft onderzocht. Bij e-mail van 25 november 2020 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat verweerder wil beoordelen of eiser voor het jaar 2021 opnieuw in aanmerking komt voor tijdelijke ontheffing van de verplichting tot arbeid en/of participatie. In het kader van het onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling heeft verweerder een medisch onderzoek noodzakelijk geacht. Dat eiser voor een aantal jaren steeds ontheven is geweest van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw, is geen omstandigheid op grond waarvan niet van hem kan worden verlangd dat hij medewerking verleent aan een medisch onderzoek. De stelling van eiser dat een medisch onderzoek voor hem te belastend is en dat dit zijn gezondheid schade toebrengt, kan evenmin worden aangemerkt als zo’n omstandigheid. Eiser heeft dit namelijk op geen enkele wijze onderbouwd. Een medisch onderzoek is daarom als een op eiser toegesneden voorziening als genoemd in 4.2 aan te merken. Eiser is dus verplicht hieraan medewerking te verlenen. [2]
5. Het beroep van eiser op zijn recht op respect voor privéleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM [3] , doet aan dit oordeel van de rechtbank niet af. De verplichting tot medewerking aan een medisch belastbaarheidsonderzoek vormt een inbreuk op eisers recht op respect voor privéleven. Echter, anders dan eiser heeft gesteld, biedt artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw voor deze inbreuk een toereikende grondslag als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Daarnaast is deze inbreuk in een democratische samenleving noodzakelijk, met name in het belang van het economisch welzijn van het land, waaronder moet worden begrepen het tegengaan van fraude en misbruik van sociale uitkeringen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 mei 2020. [4] Daarin heeft de CRvB geoordeeld dat de verplichting voor de belanghebbende om eraan mee te werken dat het college kennis kan nemen van de resultaten van het medisch onderzoek, geen ongeoorloofde inbreuk vormt op het recht op respect voor privéleven van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit eveneens voor de verplichting tot medewerking aan het medisch onderzoek, dat tot die resultaten leidt.
6. Eisers stelling dat hij geen vertrouwen heeft in (keurings)artsen in het algemeen en in JPH Consult in het bijzonder, doet evenmin af aan zijn verplichting om mee te werken aan het medisch belastbaarheidsonderzoek. Het is immers aan verweerder om te bepalen welke voorziening voor eiser is aangewezen en welk onderzoek daarvoor noodzakelijk is. [5] Het is ook aan verweerder om te bepalen welke arts van welke instantie dat onderzoek zal gaan verrichten. [6] Twijfel aan de onpartijdigheid van een medisch deskundige kan niet leiden tot een schending van artikel 6 van het EVRM, als deze twijfel niet objectief kan worden gestaafd. [7] De omstandigheid dat de medisch directeur van JPH Consult in het verleden heeft gewerkt voor het Ministerie van Defensie, is geen concreet en objectief onderbouwd aanknopingspunt voor twijfel aan zijn onpartijdigheid. Uit de passage die eiser heeft aangehaald van de website van JPH consult kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden opgemaakt dat er twijfel bestaat over de onpartijdigheid van JPH Consult.
Ook de omstandigheid dat de verplichting om mee te werken aan het belastbaarheidsonderzoek in beginsel met zich mee zal brengen dat eiser een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling moet aangaan met een arts, doet geen afbreuk aan het oordeel van de rechtbank dat eiser verplicht is om mee te werken aan het onderzoek. Dit is namelijk een bestuursrechtelijke verplichting, die geen afbreuk doet aan de vrijheid die eiser heeft om al dan niet een civielrechtelijke overeenkomst aan te gaan. Het is aan eiser om een afweging te maken tussen het wel of niet meewerken aan het medisch belastbaarheidsonderzoek en de gevolgen van het niet-meewerken. Dit oordeel is in lijn met de overwegingen van de CRvB in de uitspraak van 12 mei 2020 [8] over de verhouding tussen de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw en het (civielrechtelijke) blokkaderecht.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Eiser heeft gesteld dat zijn werkcoach hem tijdens een gesprek op
1 december 2020 heeft toegezegd dat een medisch belastbaarheidsonderzoek vrijblijvend is. Ook is hem toegezegd dat, als hij ervoor zou kiezen om mee te werken aan zo’n onderzoek, dit zou leiden tot definitieve ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Pw. De rechtbank volgt eiser niet in deze stellingen, alleen al omdat hij deze niet nader heeft onderbouwd. Ook uit de gedingstukken valt niet op te maken dat een dergelijke toezegging is gedaan. Dit zou ook niet in lijn liggen met de e-mail die de werkcoach op 25 november 2020 naar eiser heeft gestuurd. Daarin staat immers vermeld dat verweerder het noodzakelijk acht om te beoordelen of eiser voor het jaar 2021 opnieuw in aanmerking komt voor een tijdelijke ontheffing van de verplichting tot arbeid en/of participatie, dat verweerder in dat kader een medisch belastbaarheidsonderzoek wil laten verrichten en dat eiser verplicht is om hieraan mee te werken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding en voor schadevergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331.
2.Vgl. de uitspraak van de CRvB van 12 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3669.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie voetnoot 1.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8655.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 13 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1870.
8.Zie voetnoot 4.