In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Weert ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 1 juni 1994 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en was om medische en sociale redenen ontheven van arbeidsverplichtingen. Echter, na een heronderzoek heeft het college appellante verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek om haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling vast te stellen. Appellante heeft deze verplichting niet nageleefd, wat heeft geleid tot een bijstandsverlaging van 100% voor de duur van één maand. De rechtbank heeft deze beslissing van het college bevestigd.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college niet kan eisen dat zij meewerkt aan een medisch onderzoek, omdat zij al langere tijd vrijgesteld was van arbeidsverplichtingen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk verplicht was om mee te werken aan het onderzoek, aangezien dit noodzakelijk was voor het vaststellen van haar arbeidsmogelijkheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante zich bewust was van deze verplichting en dat haar redenen om niet mee te werken niet gerechtvaardigd waren. Daarom heeft de Raad de beslissing van het college om de bijstand te verlagen bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan onderzoeken die gericht zijn op arbeidsinschakeling en de verantwoordelijkheden van bijstandsontvangers in dit kader. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 september 2017.