ECLI:NL:RBMNE:2021:3375

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
22 juli 2021
Zaaknummer
19/467
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijkheid bezwaar in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 64,90, opgelegd op 9 september 2018. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 10 januari 2019 niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van gronden. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 juni 2021 is de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft allereerst de bevoegdheid van de heffingsambtenaar om de uitspraak op bezwaar te doen beoordeeld. Het bleek dat de uitspraak onbevoegd was gedaan, omdat de heffingsambtenaar niet de juiste procedure had gevolgd. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden, omdat eiseres niet de gelegenheid had gekregen om haar bezwaar aan te vullen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding van € 748,- en dat het griffierecht van € 47,- door verweerder aan eiseres moet worden vergoed. Eiseres had ook verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank toekende tot een bedrag van € 1.000,-. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de Staat der Nederlanden was toe te rekenen, aangezien de uitspraak pas 33 maanden na de ontvangst van het bezwaarschrift werd gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: B. de Jong LLB.),
en

de heffingsambtenaar van gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigde: B. Westerik).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

In de beschikking van 9 september 2018 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 64,90.
In de uitspraak op bezwaar van 10 januari 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de Skypezitting van 25 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 9 september 2018 stond de auto van eiseres geparkeerd aan de [locatie] in [plaats] . Tijdens een controle is geconstateerd dat de aangegeven parkeertijd op de parkeerkaart was verstreken. Verweerder heeft daarom aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd van € 64,90 (€ 2,90 parkeerbelasting en € 62,- naheffingskosten).
2. Eiseres heeft op 3 oktober 2018 bezwaar ingediend. Het bezwaar van eiseres is op 10 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden.
Is de uitspraak op bezwaar bevoegd genomen?
3. De rechtbank zal in deze zaak eerst uit zichzelf (ambtshalve) een formeel punt moeten beoordelen. Dat is de vraag of de uitspraak op bezwaar bevoegd is genomen.
4. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wetshouders wijst de heffingsambtenaar aan.
5. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum en is ondertekend door [A] , medewerker Uitgifte Parkeerrechten bij ParkeerService.
6. In deze zaak is het Mandaatbesluit Heffing Belastingen 2018, 1e wijziging (het mandaatbesluit) van toepassing. De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum heeft het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting in artikel 8 van het mandaatbesluit gemandateerd aan de directeur van de Coöperatie ParkeerService UA. In artikel 4, lid 2, van het mandaatbesluit is bepaald dat het afdoen van bezwaar- en (hoger)beroepschriften over de heffing van belastingen niet gemandateerd is, tenzij anders vermeld. Voor parkeerbelastingen is in het mandaatbesluit op dat punt niets geregeld. Dat betekent dat alleen de heffingsambtenaar bevoegd was om uitspraak op het bezwaar te doen. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen.
7. Met een brief van 24 januari 2020 heeft heffingsambtenaar [B] de uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Omdat de directeur van ParkeerService op grond van het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2019, 1e wijziging, vanaf 4 november 2019 is aangewezen als heffingsambtenaar, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of [B] op 24 januari 2020 bevoegd was om de uitspraak op bezwaar te bekrachtigen. Daarvoor is de datum van het belastbare feit, 9 september 2018, van belang. Naar het oordeel van de rechtbank was [B] ten aanzien van dit belastbare feit bevoegd om de uitspraak op bezwaar te bekrachtigen. De rechtbank verwijst hierbij naar de meervoudige kamer uitspraak van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:2383).
8. De rechtbank heeft de taak om een geschil zo definitief mogelijk te beslechten. Omdat de uitspraak op bezwaar door een bevoegd persoon is bekrachtigd, ziet de rechtbank aanleiding om het geschil inhoudelijk te beoordelen. Als de uitspraak op bezwaar inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan, dan kunnen de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten.
Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
9. In de uitspraak op bezwaar van 10 januari 2019, is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de door verweerder gestelde termijn zijn ingediend. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
10. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb bepaalt, dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar dient te bevatten.
11. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5 van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid is gegeven binnen een gestelde termijn het verzuim te herstellen.
12. Omdat verweerder van mening is dat het bezwaarschrift geen bezwaargronden bevatte, heeft verweerder op 2 november 2018 met een herstelverzuimbrief verzocht de gronden van het bezwaar binnen vier weken na de datum van die brief in te dienen. Deze termijn is verstreken zonder dat eiseres aan het verzoek heeft voldaan. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard.
13. De gemachtigde van eiseres betwist dat hij de brief van 2 november 2018 heeft ontvangen. Het is vervolgens aan verweerder om aannemelijk te maken dat de herstelverzuimbrief naar het juiste adres is gestuurd. Ter zitting is vast komen te staan dat de herstelverzuimbrief naar het verkeerde adres is verstuurd. De herstelverzuimbrief is namelijk aan het bezoekadres van de gemachtigde van eiseres gestuurd in plaats van aan het correspondentieadres. Dit correspondentieadres staat expliciet in het bezwaarschrift genoemd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de herstelverzuimbrief op juiste wijze aan de gemachtigde van eiseres is verstuurd of door hem is ontvangen. Dit betekent dat er van uit moet worden gegaan dat niet de gelegenheid is geboden om het bezwaarschrift aan te vullen en dus had het bezwaar niet niet-ontvankelijk mogen worden verklaard.
14. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak op bezwaar. Omdat verweerder het bezwaar van eiseres nog niet inhoudelijk heeft behandeld, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank wijst de zaak daarom terug naar verweerder om opnieuw op de bezwaren te beslissen. Daarbij bepaalt de rechtbank dat verweerder eiseres een nieuwe hersteltermijn moet bieden voor het indienen van nadere bezwaargronden.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
15. Aangezien het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit en vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepsschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift terecht is wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 748,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, totaal 2 punten met een wegingsfactor van 0,5).
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 47,- aan eiseres betalen.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
17. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
18. Gelet op het verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935) heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
19. Op grond van de arresten van de Hoge Raad van 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, en 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, is een termijn van zes maanden voor de behandeling van een bezwaar redelijk en voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar. De rechtbank zal de toerekening van de overschrijding van de redelijke termijn bepalen met inachtneming van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
20. Gelet op het feit dat de termijn 4 oktober 2018 is aangevangen - de datum van ontvangst van het bezwaarschrift - en de rechtbank uitspraak doet op 23 juli 2021, is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn afgerond 33 maanden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen is niet gebleken. De redelijke termijn is daarom overschreden met 9 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-. Gelet op het overzichtsarrest dient de rechtbank binnen anderhalf jaar uitspraak te doen. Het beroep is ingesteld op 10 januari 2019. Omdat de rechtbank pas op 23 juli 2021 uitspraak heeft gedaan op het ingediende beroepsschrift wordt de overschrijding geheel aan de Staat toegerekend.
21. Omdat het beroep gegrond is verklaard en daarvoor een proceskostenvergoeding is toegekend, bestaat er geen grond om voor de toekenning van het verzoek om immateriële schadevergoeding een afzonderlijke proceskostenvergoeding toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op een nieuwe uitspraak te doen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspaak;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.